verklaren, dat het Treverton's gelaat was." Desrolles haalde de schouders op, als wilde hij te kennen geven: „ik heb hier te doen met een half-waan- zinnige, die aan een onschuldig soort van zinsbegoocheling lijdt. Ik moet hem inschikkelijk behandelen." „Nu, mijn waarde heer," sprak hij thans, en hij strekte zijne meer dan hall versleten laarzen voor den haard uit, om zich met de koesterende warmte van het vlammende houtvuur te ver kwikken, „als dit alles is wat ge te zeggen hebt, dan hadt ge mij waarlijk wel met den sneltrein kunnen laten vertrekken." „Ontkent ge dus, dat John Trever- ton en Chicot, de karikatuur-teeke naar, een en dezelfde persoon zijn „Dat ontken ik met den meest mo- geiijken nadruk. Ik heb de eer, beide die mannen te kennen, en ik kan verzekeren, dat zij geheel onderschei den personen zijn, die misschien bij den eersten oogopslag een soort van gelijkenis op elkander vertoonen wal lengte, gestalte, gelaatstint belrelt eene gelijkenis, die iemand, die een van de twee gedurende eenige oogenblikken slechts gezien heeft, zoo als gij Chicot gezien hebt, op een dwaalspoor zou kunnen brengen „Hoe weel gij, hoe dikwijls ik Chicol gezien heb?" „Ik heb dat opgemaakt uit uw ei gen handelwijze. Indien ge hem vaak gezien hadt indien ge hem meer dan eens gezien hadt zoudt ge onmogelijk hem voor Mr. Treverton, of Mr. Treverton voor hem kunnen aanzien." Edward Clare haalde de schouders op, en zat gedurende eenige oogen blikken wrevelig in 't vuur te turen. Wat deze Desrolles ook weten, of wat hij ook denken mocht, 't was blijkbaar, dal er maar zeer weinig uil hem te halen was. „Ge spreekt op zeer stelligen toon," zeide Edward thans, „en daarom ge loof ik, dat ge gelijk hebt. Hoe het ook zij, er kan geen reden bestaan, waar om ik gaarne den echtgenoot eener vrouw, die bij mij zeer hoog staal aangeschreven, zou willen vereenzel vigen met zoo'n kerel als dien Chicot. Ik wil slechts voor hare belangen waken. Als zij gehuwd was met een schurk, wat zou haar lol kunnen worden? Misschien een even ijselijk lot als dat der danseres." Desrolles antwoordde niet op deze opmerking. Hij lag achterover in den schommelstoel, met de oogen half gesloten. „Hebt ge Chicot gezien, nadat die moord op zijn vrouw gepleegd was?" vroeg Edward, na eenige oogenblikken zwijgens. „Niemand heeft hem na dien tijd gezien. Ik voor mij vermoed, dat hij zich regelrecht naar eene der bruggen begeven, en zich verdronken heeft." „In dal geval zou zijn lijk gevon den zijn, en zou de politie bekend zijn met zijn overlijden." „Zoo zoudt ge niet spreken, indien ge een Londenaar waart. Hoeveel lijken, waarvan de namen niet bekend zijn, denkt ge wel, dat wekelijks uil den Theems opgevischt worden hoeveel niet herkende lijken er in de lijkenhuizen van het Oost-einde liggen wachten op iemand, die ze komt op- eischen, maar die nooit opgeëischt of herkend worden, en zonder naam op hel armen-kerkhof onder den grond worden gestopt? De politie kende Chicot niet. Zij had Blechts de beschrij ving van zijn uiterlijk voorkomen, om haar te leiden bij hare nasporingen. Ik houd er mij vrij zeker van over tuigd, dal de arme duivel zich op de allersekuurste wijze aan hare naspo ringen onttrokken heeft." „Houdt ge 't er voor, dat hij zijne vrouw vermoord heeft?" Desrolles haalde twijfelend de schou- deis op. „Ik heb geene vermoedens ten deze opzichte," antwoordde hij. „Waarom zou ik het ergste denken van een man, die mijn vriend geweest is? Maar ik weet, dat hij uitgesneden is. De ge volgtrekking pleit tegen zijn on schuld." „Als hij nog in leven is, zal ik het mijne levenstaak achten, hem op te sporen," zeide Edward met woeste hartstochtelijkheid. „De misdaad was brutaal zonder aanleiding ^on vergefelijk en als het mij gelukken mag zijn schuld te bewijzen, zal hij boelen voor zijne misdaad." „Gij spreekt, alsot gij persoonlijk op hem gebeten zijt," merkte Desrol les op. „Ik kan me begrijpen, dat de agenten der detektieve politie woedend op hem zijn, want hij heeft ze mooi beet genomen, en zij hebben een be lachelijk figuur geslagen met hunne mislukte pogingen om hem te snap pen. Maar waarom gij een heer, die hier op zijn gemak leelt zoo ver bitterd op hem zijt „Daar heb ik mijne redenen voor," zeide Edward. „Nu, ik wensch u goeden avond, 't Wordt laat, en ik vermoed, dal de „George" een logement is, dat bijtijds gesloten wordt. Au revoir, Mr. Clare 1 Maar o ja ik heb nog vergelen te vragen, toen ge mij uw naam noemdet, hoe ge zoo bekend zijt kun nen worden met den mijne." „Ik heb uw naam gelezen in de nieuwspapieren, in het verslag van de lijkschouwing van Madame Chicol." „Dat is ook zoo. Ik had u gezegd, dal ik Jack Chicot's konlubernaal was. Dat was ik vergelen. Goeden avond 1" „Ge woont nog in Gibber Streel, niet waar?" „Neen, ik heb een afkeer van dat huis gekregen na die ijselijke gebeur tenis. Mrs. Evill is beide haar huurders kwijl geraakt. Mrs. Rawber de tra gédienne, is twee deuren verder gaan wonen. Mijn adres is poste restante over geheel Europa. Maar gedurende de volgende week en misschien nog wat langer kan men mij te Parijs vinden." „Goeden avond," zeide Edward. „Ik moet mede naar beneden gaan, om u uit te laten. Mijne familie zal spoedig thuis komen, en misschien zult gij hen liever niet ontmoeten." „'t ls mij onverschillig," antwoord de Desrolles op hooghartigen loon. Zij kwamen den predikant ol zijne vrouw niet legen op de trap. Het kinderfeest was niet geëindigd vóór hall elf, en Mr. en Mrs. Clare waren thans op weg naar huis, terwijl zij Celia op het Manor House hadden achter gelaten, om bij de Trevertons den Kerstdag door te brengen. HOOFDSTUK XXIII. Edward Clare gaat op een ontdekkingsreis uit. Dij iemands haard te zitten, zijn wijn te drinken, zijne lezanten te schieten en zijne paarden te berijden, zou in een onbeschaafde maatschap pij gerekend worden niet samen te kunnen gaan met het voeden van een doodelijken haal tegen dien persoon. De wilde haat slechts zijn vijand, en den aanmatigenden vreemdeling. Mr. Stanley deelt ons mede, dat, als hij 't maar eenmaal zoover had weten te krijgen, dat hij met een stam aan 't onderhandelen was, hij en zijne volgelingen veilig waren. Maar het groote bezwaar was, dat er een ha gelbui van pijlen op hen afgeschoten werd, alvorens zij deAlrikanen genoeg genaderd waren, om met hen te kun nen onderhandelen. Wanneer de edele Afrikaan ontdekte, dat de reiziger welwillend gezind was, dorstte hij niet meer naar het bloed van den blanken man. Zijne woeste wreedheid had meestal slechts zelfverdediging tot doel. In de beschaafde wereld houdt men er andere zeden op na dan in de woestijn. Daar zijn mannen en vrou wen, wier verbittering niet tot bedaren te brengen is door welwillendheid die van iemand profiteeren zoo veel zij met eenige mogelijkheid maar kunnen, en voortgaan met hem ten einde toe hartelijk te verfoeien. Ed ward Clare, de sluikharige poëet, met zijn blanke handen, was behebt met deze volharding in den haat. John Treverton had hem rechtstreeks geen leed gedaanwant de liefde van den poëet voor Laura was nooit krachtig genoeg geweest, om hem de voor zichtigheid uit het oog te doen ver liezen. Hg had Laura en Hazlehurst Manor willen hebben; niet Laura met haar bescheiden inkomen van tweehon- derd vijftig pond 's jaars. Hij was boos op het Noodlot en op Jasper Tre verton, om het testament, dat Laura's rijkdom alhankelijk gemaakt had van haar huwelijk met den erfgenaam; hij haatte John Treverton, omdat de fortuin hem zoo gunstig geweest was. En deze haal had zulk een edel voorkomen in 's mans eigen ziel. 't Was niet een laaghartig benijden van eens anders voorspoed; 'twas zelfs niet de toorn der jaloezie tegen een me dedinger, maakte Edward zich zei ven wijs. Neen, 't was een ridder lijke ijver, om de vrouw te verdedi gen, die hij bemind had't was een edelmoedig verlangen, om haar van dienst te zijn, dat hem aandreef om dezen zoetsappigen huichelaar het mom van hel aangezicht te rukken. Indien deze man indedaad, zoo als Edward geloofde, de echtgenoot was van Zaïre Chicot, de danseres, dan was zijn huwelijk met Laura geen huwelijk, en dan was aan de voor waarden van het testament niet vol daan. Men had zich dan aan de na latenschap, welks bezit slechts kon verzekerd worden door een wettig huwelijk binnen een jaar na Jasper Treverton's overlijden, meester ge maakt door een brutaal bedrog. Mocht dit groote onrecht onontdekt voorbijgaan Mocht Laura, van wier liefde deze schurk zich zoo gemakkelijk verzekerd had, voortgaan met blin delings op hem te vertrouwen, totdat te eenigen tijde eene toevallige om standigheid zijne schurkerij en hare schande aan het licht bracht Neen, Edward achtte het zijn plicht, het licht te doen opgaan over dit god- delooze geheimen hij besloot al het mogelijke te doen, om de taak te vervullen, tot welke hij meende ge roepen te zijn. Deze Desrolles was blijkbaar een werktuig van John Treverton. Dat hij de identiteit der twee mannen ontkende, het had in Edward's oog niets te beduiden. Er moesten men- schen genoeg in de buurt van Cibber Streel zijn, die, wanneer men maar bewerken kon, dat zij John Treverton van nabij te zien kregen, zijn identiteit met den vermisten Chicot konden konslateeren. „Het verwondert me, dat gij en Mrs. Treverton u niet hebt laten folografeeren na uw huwelijk," zeide Edward op een achtermiddag in de Kerstweek, toen John Treverton we der wel genoeg was, om mede thee te drinken in de studeerkamer, en zij met hun vieren, Mr. en Mrs. Tre verton, Celia en Edward, rond het koesterend haardvuur gezeten waren. Hij had bij het licht der vlammende houtblokken zitten bladeren in een album met fotografie-portretten, en zoo scheen er voor deze vraag eene natuurlijke aanleiding te bestaan. „Ja, John, ik moet bepaald eene fotografie van je hebben," zeide Laura, op vrolijken toon. „Lady Barker heeft laatst met aandrang om onze portret ten gevraagd. Zij houdt er eene zeer fraaie verzameling op na," heeft zij mij gezegd. „Zeker omme en nabij honderd en vijftig harer boezemvrienden," merkte John Treverton op, „allen heel na tuurlijk glimlachend in den verheven- sten kunststijl, en pogende zich voor te doen, alsof zij niets weten van de ijzeren kraag van den fotograaf, tegen welken hun achterhoofd aanleunt. Neen, Laura, ik ben niet van plan, de zon een nauwkeurige kaart te laten ma ken van al de plooien van mijn gezicht, met het doel om opgenomen te worden onder de gemaakte lachers in Lady Barker's fotografie-album, de toevlucht en lijdpasseering voor hen, die niet weten wat te doen na een vervelen den maaltijd." „Wilt ge zeggen, dat ge u nooit heb laten folografeeren vroeg Ed ward. „Neen, dat wilde ik niet zeggen. Ik heb me wel eens laten fotografeeren door Nadar, vele jaren geleden, toen ik nog jong en ijdel was." John, hoe gaarne zou ik een portret van je hebben, dal je gelaat weêrgaf, zooals er dat jaren geleden uitgezien heeftriep Laura uit. „Wat is er geworden van al de exemplaren?" „De Hemel weet het," antwoordde John op onverschilligen toon; „weg gegeven aan Tom, Dick, en Harry overal heen verspreid. Ik heb er zelf geen enkel van overgehouden." „Nadar," herhaalde Edward, mij merend, „ge bedoelt den Parijschen fotograaf, is het niet?" „Ja." „Zijt ge goed met Parijs bekend „Iedere Engelschraan, die daar een veertien dagen heeft doorgebracht, zou op die vraag een bevestigend antwoord geven," antwoordde John Treverton op onverschilligen toon. „Ik ken den weg van de Louvre naar het Palais Royal, en ik ken twee of drie befaamde restaurants, waar men een uitnemend dinee kan krijgen, als men het beta len wil met het gewicht der spijzen in goud." Er werd niet meer over de fotogra fieën gesproken. Edward Clare verliet Hazlehurst den volgenden dag en ver trok naar Londen. Hij was niet voor nemens lang weg te blijven, zeide hij tegen zijn ouders, maar hij moest een tooneel-direkteur spreken, die onder handelingen met hem had aangeknoopt over het leveren van een zuiver his- toriesch drama in rijmlooze verzen. „Hij was getroffen door een drama- tiesch fragmen t, door mij in een der tijdschriften geplaatst," zeide Edward, „en hij heeft het zich in 't hoofd ge steld, dat ik een tooneelstuk kan schrijven, even voortreffelijk als de „Bultenaar" of de „Lady of Lyons." „0, wat ik je bidden mag, Ted, ga toch vooral met den man spreken," riep Celia met geestdrift uil. „Ik zou 't ijselijk aardig vinden, als ge een tooneelstuk schreelt. We zouden dan allen naar Londen dienen te gaan, om de eerste voorstelling bij te wonen." „Ja viel haar vader haar in de rede, zonder van zijn krant op te zien„en zeg me eens, wie 't geld zou betalen voor onze spoorwegreis, en om onze rekening in het hotel te betalen „Wel gij, natuurlijk," riep Celia uit. „Dal zou maar een kleinigheid zijn. Indien Edward voor de wereld optrad als een gelukkig dramatiesch auteur, zou hij op weg zijn om fortuin te maken, en wij mochten allen ons dan wel schuldig maken aan eene kleine buitensporigheid. Maar wieisjetooneel- direkteur, Ted, en wie zijn de akteurs die in je tooneelstuk zullen optreden vroeg Celia, benieuwd naar nadere bizonderheden. „Ik wil niets zeggen, voordat mijn tooneelstuk voltooid en aangenomen is," antwoordde Edward. „De geheele zaak hangt op het oogenblik nog in de lucht." (Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1890 | | pagina 6