JOHN TREVERTON'S KRUIS. door Miss M. E. Braddon. 52) Het wingerdblad, dat zij bezig was te borduren, scheen opeens in bi- zondere male Celia's belangstelling te wekken, en zij boog haar gelaat zoo diep over haar werk heen, dat een vuurroode blos hare wangen bedekte, en zij geen lust had, om weêr op te zien. Zij liet thans een zenuwachtig kuchjen hooren, en voelde zich, ter wijl Gerard de kamer op en neêr liep, gedrongen iets te zeggen. „Ik houd hel er voor, dat de jonge dame, met wie ge geëngageerd zijt, zich er niet om bekommeren zal, hoe lang zij zal moeten wachten," merkte Ce- lia op„of zij zal, indien zij een waarlijk flink meisjen is, er niet te gen opzien uwe zorgen en uw le vensstrijd met u te deelen." „Van zulk eene jonge dame is er geen kwestie," antwoordde Gerard. „Ik ben niet geëngageerd." „Neem ine niet kwalijk, 't Is ook zoo: ik was vergeten, dal ge gezegd 'hebt, dal ge met naar danspartijen gingt." „Meent ge dan, dat een man zich op een bal eene vrouw zal kiezen?" „Ik weet het niet. Zoo iets gebeurt wel eens op een bal niet waar?" ,,'t Is mogelijk. Wat mij persoon lijk betreft, ik zou liever mijn aan staande vrouw tehuis zien, bij baars vaders haard." „Bezig met kousen stoppen," liet Celia er dadelijk op volgen. „Ik ge loof, dal dit de werkelijke toetssteen is van vrouwelijke voortreffelijkheid. Eene vrouw mag spelen en zingen, zij raag zelfs een paar der nieuwste talen spreken, maar hare voornaam ste verdienste wordt, geacht gelegen te zijn in haar talent om kousen te stoppen en een pudding klaar te maken. Ik vraag u, Mr. Gerard, is dat niet het van ouds geëikte ideaal van vrouwelijke volkomenheid?" „Ik geloof, dat het kousen-stoppen en pudding maken over 't algemeen verondersteld wordt alle vrouwelijke deugden in te sluiten. Een minnaar moge den schijn op zich laden om op den penning te zien, als hij op zulke kleinigheden let, maar zeker is het, dat het geluk van een man er veel van afhangt, of zijne vrouw eene goede huishoudster is. Kan een huis een Eden zijn, waar de keukenmeid iedere maand hare dienst opzegt, en de deurwaarder al het koude vleesch opeet?" Celia lachtte, maar haar lachen ein digde met eene zucht. Zij had zich voor gesteld, dal, zoo zij ooit trouwde, haar echtgenoot rijk genoeg moest zijn, om verheven te wezen boven de kleine zorgen van huishoudelijken aard, boven de kaaskorsten van een be perkt inkomen. Hij moest geld genoeg hebben, om er tenminste een pony- wagenljen op te kunnen nahouden, en aan dat pony-wagentjen mocht niets ontbreken. Op een lakei zou Gelia niet zoo bizonder gesteld zijn, maar zij wilde zich door een aller netst kamermeisjen laten bedienen. Zij zou niet verlangen hare japonnen van Worth te krijgen, maar zij moest niet beperkt worden, wat het aan- koopen van kragen en manchetten betrof, en men zou haar in staal moeten stellen zich van de beste mode maakster te Exeter of te Plymouth te bedienen. Maar hier was een jong man, die jaren moest wachten, voordat hij zou kunnen trouwen, tenzij hij een arm jong meisjen wilde doen afdalen in de akelige atmosfeer eener fatsoenlijke armoede. Celia had oprecht medelij den met hem. Van al de mannen, die zij ooit aangetroffen had, vond zij hem den mannelijkste, den schit terendste, den flinkste misschien alles tezamen genomen, den beste. Was hij al niet bepaald een mooi man, er was iets in zijn sprekende trekken en in de levendige uitdruk king van zijn gelaat, dat in Celia's oog aantrekkelijker was, dan een onberispelijke regelmatigheid van lij nen, of eene schitterende kleur. Mrs Clare was den geheelen morgen afwezig gebleven, daar zij hel druk had met die kleine huiselijke bezig heden, die zij als hoogst belangrijk beschouwde, maar die Celia minach tend beschreef als tnoodige bemoei ingen." Zij kwam weder voor den dag bij het lucheon een maaltijd, dien de predikant nooit gebruikte en zij onthaalde haar gast op eene ver handeling over de lastigheid der dienstboden, en over de verschillende bezwaren van de huishouding/totdat Edward die den familiekring met zijne tegenwoordigheid vereerde, ter wijl hij zijn uitgeputte muze verlrischte met koud rundvleesch en ingelegde augurken op onmeêdoogende wijze een einde maakte aan de prediüalie zijner moeder, en een kritiesch ge sprek met George Gerard aanknoopte.' over de betrekkelijke verdiensten van Browning en Swinburne. Celia ontdekte tol hare verbazing, hoeveel de jonge dokter gelezen had. Zij had verwacht, dat hij weinig of niets zou afweten van wat hutten zijn eigentlijk vak omging. „Hoe kunt ge tijd vinden voor lichte lektuur?" vroeg zij. „Lichte lektuur is mijn eenige uit spanning." „Ge bezoekt toch zeker nu en dan de schouwburgen, niet waar?" „Ik ga gaarne naar den schouw burg, wanneer er iets goeds te zien is," antwoordde Gerard, blozend bjj de herinnering aan den tijd, toen hij drie avonden in de week er heen placht te gaan, om zijn oogen te vergasten op La Chicot's bloeiende bekoorlijkheid. Hij schaamde zich over eene ver blinding, die hij indertijd even edel gevonden had als de vereering van het volmaakte schoone door de Grieken. Tegen den tijd dat het luncheon algeloopen was, had het opgehouden te regenen, en, ofschoon de zon niet scheen, had de grauwe winterlucht niet meer het dreigende voorkomen van dien morgen. ,,'t ls geen ongeschikte middag, om daar ginder op de heide wat te wandelen,sprak Gerard, die voor het raam stond, en een blik wierp over hel landschap. „Hebt ge moed en lust om mij daar den weg te wij zen, miss Clare?" „Ik ben niet gestemd, om vandaag nog meer te schrijven," zeide Ed ward, „en misschien zou eene stevige wandeling wel de geschiktste manier zijn, om den middag aan een eind te krijgen. Doe je legenmantel om, en trek je overschoenen aan, Celia, en wijs ons den weg." Celia verliet haastig de kamer, zich verheugend over de gelegenheid. Eene wandeling over de heide, in gezel schap van een konverzabel jong man, was tenminste wat nieuws voor haar. In het voorhuis kwam de juffer hare moeder tegen, en in eene plot seling opkomende bui van hartelijk heid bleef zij stilstaan, om haar recht dochleriijk te omhelzen. „Laat ons voor het dinee wat extraas hebben, lieve moeder," vroeg zij op vleienden toon. „'t Is zijn laatste avond." De toon, waarop zij dit vroeg, ver ontrustte Mrs. Clare eenigszins. Een meisjen had ternauwernood meer kun nen zeggen, indien zii met den gast formeel geëngageerd ware geweest. „Wat een idee I" riep de oude vrouw met hare gewone goedhartig heid uit. „Ik zal natuurlijk mijn best doen, maar Maandag is zulk een las tige dag." „Natuurlijk, lieve moeder; dat we ten we allen wel; doch laat het wat meer dan een gewoon Maandags-maal zijn," sprak Celia dringend. „Wat den jongen man betreft, ik geloof niet, dat hij weet, wat eten is." „De hemel verhoede, dal hij in dit opzicht op mijn vader zou gelijken, voor wien zijn dinee de gewichtigste gebeurtenis van .den dag is!" ant woordde Celia, waarop Mrs. Clare op zaeh tmoedigen toon mompelde „Lieve meid, je vader heelt een zeer eigenaardig gestel. Er zijn din gen, die hij kan eten, en er zijn din gen, die lip niet kan eten." „Zoo iaat ge u verschalken, mijn lief, onnoozel moeder tjen. Koud lams- vleesch is als vergif voor zijn gestel, maar ik heb nooit gehoord, dat ge- truffeerde kalkoen hem kwaad gedaan heelt." En toen liep Celia al huppelend verder, om zich te kleeden in een kostuumpjen, dal haar heel goed stond, bestaande in een donker grijzen Ulster mantel, en het koketste aller hoed- jens. De wandeling over de heide beant woordde geheel aan 't geen men zich er van had voorgesteld. Edward hield zich op een afstand, en rookte onder een somber stilzwijgen zijne sigaar, maar de beide anderen waren zoo vrolijk als een paar schooljongens, die heimelijk vakantie nemen. Zij be stegen de steilste paden, doorkruisten de woestste plelqens, waarbij zij soms nauwlijks ontkwamen aan 't gevaar van in een moeras terecht te komen, en lachten en praatten onophoude lijk. George Gerard wist nauwlijks, hoe hij 't had, en verbaasde zich er over, dal hel leven zoo genotrijk kon zijn. De winterlucht was frisch en zuiver, de wind suisde vrolijk over het uitgestrekte golvende heideveld. Aan den Westelijken horizon ver toonde zich een stroom van geel licht de afscheidsglimlach van eene zon, die zich den geheelen dag ver scholen had gehouden. „Goede Hemel 1" riep Celia uit „we zullen moeite hebben, om op tijd thuis te komenen zoo er iets is, waarover papa zich meer boos maakt dan over iets anders, dan is het, als hij vijf minuten op zijn dinee moet wachten. Hij wacht nooit lan ger dan vijf minuten. Indien hij het deed, zou hij, geloof ik, krankzinnig worden, voordat er tien minuten ver streken waren. Ge hadt me niet zoo ver moeten laten afdwalen, Mr. Ge rard „Ik geloof, dat gij mij hebt laten afdwalen," sprak Gerard, half ernstig, half schertsend. „Ik heb me nog geen enkele maal van mijn leven zoo ver van mijn dagelijksche bezigheden ge voeld. En dat hebt gij voor een groot deel te verantwoorden, miss Clare Celia bloosde op het hooren van deze beschuldiging, maar gal er geen antwoord op. Zij wendde zich om, en hel haar oog gaan over den weg, dien zij hadden afgelegd. „Ik zie Edward nergens," riep zij uil. „Ik houd het er voor, dat hij ons omstreeks een uur geleden verlaten heeft," zeide Gerard. „Wat een dwaze jongen! En nu zal hij lang vóór ons thuis zijn, en zal hij hij papa er op bluffen, dat hij zooveel beter op zijn tijd past dan wij." „Acht ge hem tot zulk een laaghar tigheid in staat?" „Hij is een broeder," antwoordde Celia, „en in die kwaliteit tot alles in staat. Kom, laat ons gaan, al 't u blieft, Mr. Gerard. We moeten zoo hard loopen, als we kunnen, om niet al te laat thuis te komen." „Wilt ge me niet een arm geven?" vroeg Gerard. „Verbeeld je gearmd te loopen over de heide I Dat zou al te bespot telijk zijn," riep Celia uit, terwijl zij vlug voortlrippelde over den oneffen bodem. „Haast u wat, Mr. Gerard, anders raken we nog verdwaald in de duisternis." George Gerard dacht bij zichzelven, dat het wel heel aardig zou wezen, op de heide met Celia door den nacht overvallen te worden, of in allen gevalle een uur of zoo aan 't dwalen te raken, waardoor hunne wandeling zooveel langer zou duren. Gelukkig evenwel waren de lichten van hel dorp, die daar in het dal glinsterden, een be trouwbare gids voor hunne schreden, en Celia kende den weg, die van de hooge heide naar heneden afdaalde, even goed als zij haars vaders tuin kende, 't Eenige gevaar was, dat zij op een of andere moerassige plek terecht mochten komen, maar ook daartegen beveiligde hen Celia's be kendheid met het terrein. Buiten adem en inet gloeiende wangen kwamen zij in de pastorie aan, nog juist bij tijds, om zich haastig te kunnen kleeden voor den maaltijd. O, hoeveel te kort duurde die win teravond, alhoewel een der langste van 't jaar, voor George Gerard! En toch was het maar een eenvoudig genot, dal die avond te smaken gal. Drie van Celia's bizondere kennissen de eenige prezentabele jonkman van Hazlehurst en zijne twee zusters waren in de pastorie den avond komen doorbrengen, en de salon weêr- klonk van het vrolijk gelach der jeug dige stemmen. Celia en de twee jonge dames speelden piano en zongen en olschoon noch het spel, noch hel ge zang meer dan middelmatig mocht heeten, de stemmen waren welluidend en frisch, en de vingers konden recht doen wedervaren aan eene Duilsche wals. De prezentabele jonkman was in staat meê ie doen, als er een lied gezongen werd, en Gerard verklaarde zich bereid de baspartij op zich te nemen, en toonde zich in 't bezit van eene fraaie basstem en een muzi kaal gehoor. Zoo werd het eene voor, en het andere na ten gehoore ge bracht, en zij vermaakten zich koste lijk, terwijl de predikant John Buil en den Guardian van 't begin tot hel einde las, en de goede Mrs. Clare heel rustig zal te knikkebollen over eene boefante, die zij bezig was te haken, en nu en dan met haar ivo ren haakpenneljen in 't wilde weg in de wollen massa slak, zeker in hel denkbeeld verkeerende, dat zij ijverig werkte. Edward zat op een afstand te lezen in Browning's Paracelsus, en verstond ter nauwernood een woord van 'l geen hij las. Zijn geest was geheel verward, en de somberste gedachten broedden in zijn brein. Zoo spoedde de avond voorbij, tot dat de verschijning van een blad rnel boterhammetjens en van een ketel met warmen wijn de pretmakers waarschuwde, dat het tijd was oin uiteen te gaan. De torenklok sloeg half twaalf, toen George Gerard zich naar zijne kamer begaf. „En morgenavond zal ik weêr al leen in mijne zijkamer in Cibber-Streel zijn," sprak hij bij zich zeiven, en het kan best wezen, dat ik Celia Clare nooit weêr zie. Misschien is het beter zoo. Hoe zou een zoo vrolijk, dwaas schepseltjen met iemand een leven kunnen deelen, zoo vol zorg en moeite als hel mijne?" Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, u> Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1890 | | pagina 6