JOHN TREVERTON'S KRUIS.
door Miss M. E. Braddon.
53)
HOOFDSTUK XIII.
Op een ontdekkingsreize.
Na den geheelen nacht geslingerd
en geschud te zijn geweest op eene
wijze, die meer dan eens de vrees
voor schipbreuk bij hen had doen
opkomen, kwamen John Treverlon
zijn getrouwe rechtsgeleerde raadsman
vroeg op den middag te St. Malo
aan, waar de gemakken en de weel
derige inrichting van hel zeer aanbe
velenswaardige hotel, „de Franklin,"
hen bizonder aangenaam aandeden
na hun kouden en vervelenden over
tocht.
Er was geen trein, waarmede zij
dien middag nog naar Auray konden
vertrekken, en daarom dineerden zij
heel gezellig bij een heerlijk haard
vuur in een afzonderlijk vertrek, en
beredeneerden zij de bezwaren en
gevaren van John Treverton's pozitie
onder het genot van eene flesch Cham-
berlin met echte vioolljens-boeket.
Bij het langdurig onderhoud toonde
Tom Sampson zich even geslepen, als
ijverig in dienst van zijn kliënl. Hij
greep de meest in'1 oogvallende pun
ten van het geval aan; hjj onderwierp
al de aan de zaak verbonden bezwa
ren aan een nauwgezet onderzoek
hij begreep, dat John Treverton hoogst
waarschijnlijk vroeger of later gear
resteerd zou worden, verdacht van
moord op zijne vrouw gepleegd te
hebben, en dal hij dan zijn onschuld
zou moeten bewijzen. Sampson, zoo
wel als Treverton hadden opgemerkt,
welke boosaardige plannen Edward
Glare in zijne ziel koesterde, en bei
den achtten het waarschijnlijk, dat
hij het bij die plannen niet zou la
ten blijven.
„Als we maar konden bewijzen, dat
uw eerste huwelijk onwettig was, dan
waren we tegelijkertijd bevrijd van
eene beweegreden, die u aangedreven
zou kunnen hebben, den moord te
begaan," merkte Sampson op.
„Ge zoudt niet kunnen bewijzen,
dat ik met de onwettigheid van mijn
eerste huwelijk bekend geweest was,"
antwoordde Treverton, „tenzij ge eene
leugenachtige verklaring wildel afleg-
8en-"
„Ik weet niet, waartoe ik niet in
staat zou zijn, indien uw hals in ge
vaar was," antwoordde Sampson. „Ik
zou niet tegen eene kleinigheid op
zien, daar kunt ge staat op maken.
De groote zaak zal wezen, op te spo
ren, of er een vorig huwelijk beslaan
heeft. Na uw verhaal betreffende dien
zeeman in de Morgue, begin ik te
hopen, dat hel ons wel gelukken zal."
„Waarlijk Arme SampsonIk vrees,
dat ge bezig zijt een luchtkasteel te
bouwen."
Zij verlieten St-Malo den volgenden
morgen, en kwamen vroeg op den
middag te Auray aan. Zij hotsten in
een omnibus een langen boulevard
langs van het station naar de stad,
en werden eindelijk afgezet aan het
Pavilion d'en Haul, een zeer goed ho
tel, waar zij ontvangen werden door
eene vriendelijk glimlachende loge-
raenthoudster en een aardig kamer-
meisjen in eene nette zwarte japon,
gegarneerd met fluweel, met een batist
mutsjen op, zoo keurig als het hoofd
tooisel eener non, en met een voor
schoot, kraag en manchetten van het
zelfde smettelooze weefsel.
Daar Tom Sampson's kennis van de
Fransche taal die was van een niet
meer dan middelmatigen Engelschen
schooljongen, was het hem natuurlijk
onmogelijk, de inboorlingen van eene
geringe havenplaats in Brelagne te
verstaan. Hij had zijm kliënt als raads
man vergezeld, maar zijn kliënt moest
thans al het werk doen.
„Zie zoo, mijn waarde," zeide Tre
verton, toen zij hunne reiskoffertjens
in het hotel hadden gebracht, en op
het ledige marktplein stonden rond
te kijken als menschen, die niet recht
wisten wat zij wilden; „hier zijn we
nu, maar wat is nu het eerste, wat
we te doen hebben, nu we hier
zijn?"
„Het beste plan zou, dunkt me, zijn,
dat we ons naar de kerken gingen
begeven, en de huwelyksregislers on
derzochten," antwoordde Sampson.
„De werkelijke naam uwer eerste
vrouw is u toch zeker bekend, niet
waar
„Neen, tenzij zij werkelijk Ghicot
heette onder dien naam heb ik haar
getrouwd."
„Ghicot," herhaalde Sampson, twij
felend. „Die naam klinkt wel erg bar-
baarsch, maar het is niets, vergeleken
bij de namen, die men hier boven
de winkels ziet. Ik heb nooit zulke
onuitspreekbare namen gezien. Nu,
hel beste zal dan wezen, dat we al
de registers gaan nazien, of we den
naam Chicot ook kunnen vinden."
„Dat zou heel wat tijd nemen,"
merkte Treverton op, en hij dacht
aan de bekoorlijke jonge vrouw, die
thuis vol onrust en angst was achter
gebleven, en daar de treurigste dagen
moest doorbrengen, in een tijd, dat
zij van het leven vreugde en geluk
had mogen verwachten.
Hij had Laura uit Sl-Malo een ge
ruststellenden brief geschreven, waar
in hij een hoop had voorgewend, die
hij in de werkelijkheid niet koester
de; maar hij wist wel, hoe een brief
haar maar zwakken troost zou kunnen
verschaffen, en hij verlangde er naar,
zijne zaken hier ten einde te brengen,
om zich weder naar huis te kunnen
begeven."
„Weet gij een middel te bedenken,
om spoediger ons doel te bereiken
vroeg Sampson.
„Mij komt het een beter plan voor,
den oudsten priester in de gemeente
op te sporen, en hem te ondervragen.
Een priester in eene gemeente als deze
moet een levende kroniek zijn van het
leven harer inwoners."
„Dat denkbeeld is niet zoo verkeerd,"
zeide Sampson goedkeurend. „Hoe eer
ge uw priester opspoort, des te beter,
zeg ik."
„Kom, laat ons dan op slap gaan,"
sprak Treverton, en zij liepen de stoep
op van een in de onmiddellijke nabij
heid gelegen kerk, en traden den
halfduisteren vleugel binnen, waar een
stuk of wat oude vrouwen in de win-
terschemering lagen nedergeknield, en
waar de allaarlamp in de verte als
eene roode ster fonkelde.
„Wal zouden ze te Hazlehurst er
wel van zeggen, als ze mij in eene
Roomsch-Kalholieke Kerk konden
zien dacht Sampson bij zich zei
ven. „Ze zouden me voor altijd ver
loren achten."
John Treverton liep zachtkens de
kerk rond, totdat hij een priester ont
moette, die zoo juist zijn biechtstoel
gesloten had, en zich gereed maakte,
het gebouw te verlaten, 't Was een
nog jeugdig persoon, met een goed
hartig voorkomen, en hij beantwoord
de den groet des vreemdelings met
een vriendelijken glimlach. John Tre
verton volgde hem, en waagde hel
niet hem om de verlangde inlichtin
gen te vragen, voordat hij de kerk
verlaten had, en toen gaf hij zoo kort
mogelijk te kennen, wat hij begeerde.
„Ik ben uit Engeland herwaarts ge
komen, om inlichtingen in te winnen
aangaande iemand, die in deze stad ge
boren is," zeide hij. „Zoudt ge den
ken, dat er onder aan uwe kerk
verbonden heeren priesters een is, die
zich de gebeurtenissen van de laatste
twintig jaar kan herinneren, en wel
willend genoeg zou zijn, om mij te
antwoorden op mijne vragen?"
„Zeer zeker, monsieur, altijd
in de veronderstelling, dat uw onder
zoekingen met eene goede bedoeling
geschieden."-
tDat kan ik u op mijn woord
verzekeren. Deze heer is mijn rechts
geleerde raadsman, en indien hij
Fransch kon spreken, of indien gij
Engelsch kondt spreken, zou hij in
staan voor mijne goede bedoelingen.
Ongelukkigerwijze kan hij geen half
dozijn woorden bijeenbrengen in uwe
bekoorlijke taal. Tenminste, ik vrees,
dat hij dat niet kan. Denkt ge,
datj ge aan dezen heer zoudt kunnen
zeggen, wie ik ben, Sampson vroeg
John Treverton, zich lot zijn bondge
noot wendend.
Mr. Sampson werd bloedrood, en
blies zijne kaken op als een kalkoen-
sche haan.
„Mon ami, monsieur," ving hij wan
hopig verlegen aan. „Er, mon ami, est
bien riche homme, bien a faire, le plus
fort riche homme dans noire part de
la campagne. II a un grand état, trés
grand. Je suis son advokaat
compreney, monsieur P Son advo
kaat."
De priester gaf te kennen, dat hij
innig overtuigd was van de eerlijk
heid der beide reizigers en hunne
bedoelingen, ofschoon hij bij zich
zeiven moest erkermen, dat hij het
wel wat vreemd vond, dat iemand
het land doortrok met zijn advokaat.
Hij deelde vervolgens aan John
Treverton mede, dat zijn superieur,
Vader le Mescam, de pastoor der pa
rochie, gedurende de laatste dertig
jaar aan deze kerk verbonden was
geweest, en dat hij zich zonder twij
fel elke gebeurtenis van aanbelang
zou kunnen herinneren, die in de
stad gedurende dat tijdperk had plaats
gehad. Hij wist waarschijnlijk veel
van de persoonlijke geschiedenis van
de leden zijner kuddeen daar hij de
welwillendheid in persoon was, zou
men hem ongetwijfeld bereid vinden
alles mede te deelen, wat aan een
vreemde meègedeeld mocht worden.
„Sir, ge zijt zeer vriendelijk," sprak
John Treverlon. „Strek uwe beleefd
heid nu nog een weinig verder uit,
en kom met Vader le Mescam bij mij
en mijn vriend dineeren, van avond
tegen zes uur; dan zult ge mij ten
zeerste aan u verplichten."
„Ge zijt zeer vriendelijk, monsieur,"
mompelde de priester. „We hebben
vesper ten vijl uur ja, tegen zes
uur zijn we vrij. 't Zal me zeer veel
genoegen doen, als ik Vader le Mes
cam kan overreden, uwe beleefde uit-
noodiging aan te nemen."
„Duizendmaal dank! Ik houd het
voor algesproken. We zijn gelogeerd
in het Pavilion d'en Haut, waar ik
veronderstel, dat een fatsoenlijk
mensch, zooal niet dineeren, dan toch
eten kan."
„Sir, ik durf instaan voor het hotel.
Als een type van de provinciale cui
sine zal het Pavilion d'en Haut zich
uwe tevredenheid waardig toonen. Ge
zult u niet te beklagen hebben over
uw dinee daar stel ik me borg
voor. Tol zes uur dus, monsieur."
De kapelaan nam zijn baret af en
verliet hen.
„'t Zal raar moeten loopen, als ik
niet iets aangaande de vroegere levens
geschiedenis mijner vrouw te weten
kom van een man, die dertig jaar
te Auray gewoond heeft," zeide John
Treverton, toen hij en zijn metgezel
de smalle met steenen geplaveide
straat afliep, die naar de rivier voerde.
„Eene zoo schoone vrouw moet de
aandacht getrokken hebben in een
plaatsjen als dit."
„Oordeelend naar de staaltjens van
vrouwelijke bekoorlijkheid, die ik tot
nog toe hier ontmoet heb, zou ik zeg
gen de bizondere aandacht," antwoord
de Sampson; „want, uitgenomen dat
aardige kamermeisjen in het Pavillong
dong Haw, heb ik, nadat we Saint
Mallow verlaten hebben, geen enkel
vrouwelijk wezen gezien, dat er tame
lijk uitzag."
Zij gingen nu verder tot aan de
brug, liepen die over, en namen een
kijkjen in een oude kerk aan de over
zijde der rivier, waar de visschers
modellen van driemasters en van
schroefstoombooten hadden opgehan
gen, als gesehenken aan hunne be
schermheiligen toen keerden zij weder
terug, en begaven zich naar een bel
védère op een der heuvels, aan wel
ker voet hel stedeken gelegen was,
en bezagen zooveel van het landschap
als hun mogelijk was in den winler-
nevel, en toen stelde Mr. Sampson,
op wien misschien de Vesuvius bij
gelegenheid van een uitbarsting eeni-
gen indruk zou gemaakt hebben,
maar die geen oog had voor een
schilderachtig schouwspel op kleine
schaal, voor, terug te keeren naar
hun hotel, om zich wat op te knap
pen voor hel dinee.
„Ik zou me wel gaarne eens willen
wasschen, als er een stuk zeep in het
stadtjen te krijgen is," zeide de ad
vokaat; „maar, afgaande op het uiter
lijk der inwoners, vermoed ik, dat er
zoo iets niet le krijgen is: zeep zou
ook niet helpen voor sommigen van
hen. Alleen afkrabben zou iets baten."
Zij vonden hunne zitkamer in 't
hotel flink verlicht met waskaarsen,
en er brandde een heerlijk houtvuur.
Mr. Sampson kreeg bijna een ongeluk
op den met was glad gewreven vloer
en pruttelde geweldig tegen glad ge
wreven vloeren, die hij een overblijf
sel van barbaarschheid noemde. Ove
rigens vond hij hier meer sporen van
beschaving dan hij verwacht had, daar
bij zich nooit aan de overzijde van
het Kanaal gewaagd had, en zijne
voorstelling van de manieien en ge
woonten in 't buitenland geheel en
al die eens eilanders waren.
„Ik hoop, dat de oude heer, die
met ons zal dineeren, Engelsch zal
kunnen spreken," zeide hij; „van
iemand op zijn leeftijd mag men dat
verwachten."
„Maar als hij nu zijn geheele leven
te Auray doorgebracht heeft?"
„Nu, dit is ongetwijfeld een zink
put van onwetendheid," zeide Samp
son. „In dat geval zal de domme oude
man wel geen woord kunnen verslaan
van 't geen ik zeg."
De twee priesters werden aange
meld, toen de groote klok op het
marktplein zes sloeg, terwijl de pendule
op den schoorsteenmantel met haar
lichte klank zich terstond daarop liet
hooren. „Vader le Mescam, Vader
Gedain," zeide het aardige kamermeis
jen op zeer eerbiedigen loon, en daar
op kwamen de twee heeren binnen,
keurig gekleed, netjes geschoren,
vriendelijk glimlachend, en niets aan
zich hebbend van dat somberenon-
heilspellende voorkomen, dat Tom
Sampson verwacht had le zullen ont
dekken in eiken Paapschen priester.
Vader le Mescam was een klein
oud man, met een fijn besneden,
geestig gezicht, dat verwonderlijk goed
gepast zou hebben bij den eersten
doodgraver in „Hamlet"; kleine fon
kelende oogen, vol teederheid en geest,
een kleinen wipneus, dien hij omhoog
stak, als om op goedhartige wiize
zijne minachting van de menschelijke
natuur in 't algemeen te kennen te
geven.
„Ik ben u ten zeerste verplicht,
Vader le Mescam, voor de welwillend
heid, waarmede gij aan ons verzoek
gehoor hebt willen geven," zeide John
Treverton, toen de kapelaan hem aan
zijn pastoor had voorgesteld.
„Mijn waarde heer, wanneer een
aardig en welgemanierd reiziger mij
te dineeren vraagt, neem ik met maar
al te veel genoegen zijn uitnoodiging
aan," antwoordde de priester op har-
telijken toon. „Een luchtstroompjen
uit de buitenwereld zet een aange-
namen geur bij aan het leven in
dit rustige achterhoekjen van het
heelal."
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.