kunt, dan je leven lang gebogen te
gaan onder het kruis van een onge
grond vermoeden."
Zij sprak stout, maar toch klopte
haar hart angstig bij de gedachte,
dal het niet zoo gemakkelijk zou val
len, dat het zelfs onmogelijk zou zijn
voor haar echtgenoot, zijn onschuld
te bewijzen. Zij herinnerde zich, hoe
er gespróken was ten tijde van den
moord, en hoe elke omstandigheid
hem als den moordenaar had schij
nen aan te wijzen.
Lieve vrouw, ik zal aan deze be
schuldiging het hoofd welen te bie
den," antwoordde John Treverton. „Ik
maak me daarover niet ongerust. Ik
heb een ellendigen misstap begaan,
door destijds het bezwaar niet moedig
onder de oogen te zien. De zaak moge
nu wat lastiger en bezwaarlijker zijn
dan zij toen zou geweest zijn, maar
ik maak er me niet ongerust over.
Ik zou je niet verzoeken met me naar
Londen te gaan, lieveling, indien ik
voor eene noodlottige uitkomst mijner
reis bevreesd was."
„Meent ge, dat ik u, hoe hel ook zij,
alleen zou laten gaan vroeg Laura.
Zij bedacht, dat zij, zelfs al mocht
het sphavot het einde van deze onge
legenheid zijn, tol op hel laatste oogen-
blik bij hein zou wezen, en dal zij
hem trouw zou bijstaan lot op het
laatste, zooals alle andere brave vrou
wen hare dierbare echigenoolen had
den bijgestaan, zelfs in het aangezicht
des doods. Maar neen, daartoe zou het
niet komen 1 Zij was zoo in haar eigen
gemoed verzekerd van zijn onschuld,
dat zij niet kon veronderstellen, dat
het veel moeite zou inhebben, voor
het gerechtshof die onschuld te be
wijzen.
»Ge neemt natuurlijk je kamenier
mede, niet waar?" zeide Treverton.
„Ja, ik zou gaarne Mary mede ne
men."
„Waar moet ik verblijf houden ge
durende dit gerechtelijk onderzoek
vroeg Treverton, zich tot den politie
beambte wendende.
„In het gevangenhuis in Glerken-
well."
„Dat is juist niet de begeerlijkste
buurt, maar het kon nog erger,"
merkte Treverton op.
„Ze zullen je toch niet gevangen
zetten, John, voordat ze je van eenige
misdaad overtuigd hebben?" riep zijne
vrouw uit, met een uitdrukking van
afgrijzen op haar gelaat.
„'l Is maar een vorm, lieve. We
behoeven het geen gevangenis te noe
men, maar heel breed zal ik het er
niet hebben. Ik denk, dal het beste
wat ge doen kunt, wezen zal, op
Islington rustige kamers te huren,
bijvoorbeeld in Colebrook Row. Daar
is hel fatsoenlijk. Ge zult dat liever
doen, dan in een hotel je intrek te
nemen, niet waar?"
„Oneindig liever."
„Zeer goed. 't Beste zal wezen, dal
ge van nacht in het Midland Hotel
logeert, en dan kunt gij en Mary mor
gen een cab nemen, en nette kamers
opzoeken. Ik zal een lettertjen aan
Sampson schrijven, en hem verzoe
ken mij zoo spoedig 't hem mogelijk
is te volgen. Hij kan ons in Londen
van dienst zijn."
Alles werd evenzoo bestuurd, gere
geld en afgesproken, alsof zij een plei-
zierreisjen gingen ondernemen. De
brougham kwam bijtijds voor, om hem
naar hel station te brengen. Celia, die
zich gekleed had voor het voorge
nomen rijtoertjen, was de eenige, die
ontsteld of verbaasd scheen.
„Wat moet dat alles beteekenen,
Laura?" vroeg zij. Zijl gij en Mr.
Treverton eensklaps krankzinnig ge
worden? Tegen acht uur stuurt ge
eene meid bij me boven, om me te
zeggen, dat ik zorgen moet gereed te
zijn voor een rit naar het jachtveld;
en om negen uur zie ik je op'1 punt
om naar Londen op reis te gaan, met
twee vreemde mannen. Wat kunt ge
daarmeê voorhebben?"
„Het beteekent, dat er iels zeer
ernstigs aan de hand is, Celia," ant
woordde Laura, zonder hare kalmte
te verliezen. „Maak je er maar niet
ongerust over. Mettertijd zult ge alles
te weten komen."
„Mettertijd!" herhaalde Celia, op
minachtenden toon. „Ge bedoelt daar
meê zeker, wanneer ik naar den he
mel ga, en op je neêr kan zien met een
nieuw paar oogen, niet waar ik wil
het nu weten. Mettertijd brengt niets
op. Ik herinner me heel goed, hoe ik,
toen ik nog een klein kind was, als
de menschen legen me zeiden, dat
ik mettertijd iels krijgen zou, het
nooit kreeg."
„Vaarwel, beste Celia 1 John zal aan
je vader schrijven."
„Ja, en mijn vader zal den brief
geheel voor zich zeiven houden. Wan
neer denkt ge terug te komen?"
Spoedig, hoop ikmaar hoe spoe
dig kan ik niet zeggen."
„Nu, mevrouw," zeide de politie
beambte, „het is tijd."
Laura omhelsde hare vriendin en
slapte in het rijtuig. Haar echtgenoot
volgde haar, daarop de pohtie-be-
ambte, en eindelijk de getrouwe Mary,
die het zeer druk gehad had met het
pakken van een paar reiskolfertjens
voor haar mijnheer en hare mevrouw,
terwijl zij enkele benoodigdheden voor
haar zelve in een reiszak gestopt had.
Zij kon zich er geen denkbeeld van
maken, waar ze heen gingen, of welke
de beweegredenen waren voor deze zoo
onverwachts opgekomen reis. In haast
waren aan Trimmer een paar woorden
gezegd betreffende hel bestier der
huishouding, en dal was alles.
Aan hel station gekomen, zorgde
Mr. Palby, de politiebeambte, dat hij
een afzonderlijken koepee kreeg voor
Mr. en Mrs. Treverton en voor zich
zeiven. Zijn onderhoorige zou met
Mary in een rijtuig van de tweede klas
se plaats nemen.
„Ge behoelt u er niet over onge
rust te maken, dat hij babbelen zal,"
zeide Mr. Palby tegen zijn gevangene.
„Grummles is zoo dicht als een pot."
„'t Komt er zeer weinig op aan,
of hij babbelt of niet," antwoordde
Treverton, op onverschilligen toon.
„Binnen een paar dagen tijds zal de
geheele zaak aan. allen bekend zijn.
De nieuwsbladen zullen mijne geschie
denis publiek maken."
Uiterst bitter was voor hem de ge
dachte, hoeveel gemakkelijker het voor
hem geweest zou zijn, deze beschul
diging onder de oogen te zien als Jack
Chicol, dan als John Treverton, alias
Chicothoeveel minder er voor de
nieuwsbladen over hem te zeggen zou
zijn geweest, indien hij zich maar
flink gehouden had bijheleeiste ge
rechtelijk onderzoek, en als hij toen
maar moedig de bezwaren onder de
oogen gezien had. Ten opzichte van
Jack Chicot, den Bohemer-bellettrist,
zoude wereld maar zeer weinig nieuws
gierig geweest zijn. Hoeieel grooter
was thans het schandaal, nu de be
schuldigde een vermogend man was,
een squire, de drager van een goede
naam 1
,'t Was omstreeks vijf uur op dien
winteravond, toen de deuren van de
gevangenis zich achter John Treverton
sloten. Daar zelfs werd eenige inschik
kelijkheid geloond ten opzichte van den
beschuldigde, en was men zeer begaan
met de bekoorlijke jonge vrouw, die rus
tig bij haar man bleef, tot op het laatste
oogenblik, en niet uitbarstte in gejam
mer, zooals dat zoo vaak de ordelijke
stilte der gevangenis verstoorde. Laura
stelde zich op de hoogte wal betrof
de regels, waaraan haar echtgenoot
zich had te onderwerpen de uren,
waarop het haar veroorloofd zou zijn
hem te zien, en nam toen zonder een
traan te storten afscheid van hem.
't Was eerst toen zij en Mary alléén
waren in de cab, die haar naar het
Midland Hotel zou brengen, dat hare
kracht haar begaf, en zij in een kramp
achtig snikken uitbarstte.
„0, schrei toch zoo nietriep Mary
uit, terwijl zij hare vriendelijke armen
om hare mevrouw heen sloeg. „Ge
moet niet aan uwe droefheid toegeven,
werkelijk niet, lieve mevrouw! 't ls
zoo vreeselijk slecht voor u. Alles moet
weêr terecht komen. Zie op mijnheer,
hoe getroost is hij onder alles, en wat
hield hij zich goed in dat IJselijke ge
bouw 1"
„Ja, Mary, hij stelde zich aan, alsof
hij getroost was en vol vertrouwen
op den goeden afloop der zaak, maar
dat deed hij om mijnentwil, evenals
ik me kalm tracht te houden, om hem
te bemoedigen. Maar 't is van weêrs-
zijde niet meer dan een voorwendsel.
Ik zal me diep ongelukkig voelen,
totdat dit gerechtelijk onderzoek voor
bij zal zijn."
„Ja, mevrouw, het spreekt van zelf,
't is een angstige tijd."
„We hebben ter nauwernood een
vriend, die ons helpen kan. Wat weet
Mr. Sampson van stiafrechterlijke za
ken af? Wat weet mijn man er van,
wat hij doen moei, om zich in zijn
tegenwoordigen toestand te beveiligen?
We zijn als kinderen, die in een don
ker bosch verdwaald zijn in een
bosch, waarin zich rooldieren ophou
den, die ons kunnen verslinden."
„Mr. Sampson, is, geloof ik, een heel
knap man, mevrouw; ge kunt er staat
op maken, dat hij wel weet, wat hij
doen moet. Heer, wat is dat Lon
den een leelijke stad!" riep Mary
uit, terwijl zij met verbaasde oogen
naar de staaltjens van schoone archi-
tektuur keek, welke Gray's Inn-road te
aanschouwen gal; „alles is zoo donker
en berookt; Beechampton ziet er veel
voornamer uit."
Thans sloeg de cab Euston-road in,
en de vorstelijke voorgevel van het
Midland Hotel vertoonde zich in ai zijn
pracht aan Mary's verbaasden blik.
„Lieve Hemel!" riep zij uit; „dat
is zeker Buckingham Palace 1"
Hare verbazing werd overweldigend,
toen de cab het in ltaliaansch-Go-
thieschen stijl opgetrokken voorhol
inreed, en een livrei-knecht naar hel
rijtuig kwam toespringen, om het por
tier te openen, en de verbaasde ka
menier te verlossen van hel reiskof-
ferljen harer mevrouw. Hare verbazing
en bewondering nam nog steeds toe,
bij wfjze van eene geometriesche reeks,
toen zij hare mevrouw volgde, door
de op kolommen rustende vestibule
en de marmeren trap op naar een
korridor, die zoo lang was, dat men
aan het uiteinde alleen maar wat ge-
fonkel van gaslicht onderscheiden kon.
„Goede Hemel, wat is het hier prach
tig I" riep zij nu uit. „Als alle hotels
in Londen zooals dit zijn, hoe prach
tig moet dan het paleis der koningin
wel wezen!"
De beleefde Duitsche bediende open
de de deur eener zitkamer, waar een
koesterend haardvuur brandde, als
om verwachte gasten te verwelkomen.
Hij had zachtkens Laura het woord
„zitkamer" in 't oor gefluisterd, toen
zij nog in de vestibule waren, en zij
had minzaam met het hoold geknikt,
om te kennen te geven, dat zij hel goed
vond. Meer was niet noodig geweest.
Hij had gevoeld, dat zij het rechte
soort van logeergast was voor het
Grand Midland Ilolel.
„Die schlaf-kamer ist da binnen,"
sprak hij in eene gemengde taal, ter
wijl hij op eene deur wees. „Daar ist
ook eine kleedkamer. Madame zal ook
haben willen eine kamer lür de ka
menier, denk ich. Ik zal das kamer-
meisjen sturen. Wil madame aueh
dineeren
„Neen, dank u. Ge kunt me wel wat
thee brengen," antwoordde Laura,
terwijl zij zich vermoeid in een stoel
liet nedervallen. Zij had haar voile la
ten hangen, om hare betraande wan
gen te verbergen. „Wanneer een heer,
Sampson genaamd, in den loop van
den avond mij mocht willen spreken,
wees dan zoo goed hem bij me boven
te laten."
„Ja, madame. Wat naam?"
„Wat zegt ge 0, ge bedoelt mijn
eigen naam. Treverton Mrs. Tre
verton."
De gedachte, dat binnen weinige
dagen deze naam algemeen bekend
zou zijn geworden, deed haar huiveren.
Mary bestelde nog een schotel ko
teletten bij de thee, en daarop gingen
zij en het kamermeisjen Mrs. Trever-
ton's slaapkamer in orde brengenzij
opende hel reiskoffertjen, haalde de
ivoren borstels en van zilveren stoppen
voorziene fleschjens uit de reistasch
te voorschijn, en deed al het moge
lijke om aan hel vreemde vertrek
een ietwat huiselijk en gezellig voor
komen te geven.
Er werd vuur aangelegd in de slaap
kamer en in de kleedkamer, en alles
was doortrokken van die atmosleer
van weelde, die den reiziger met be
perkte middelen tijdelijk in den waan
zou kunnen brengen, uat hij tien dui
zend pond 's jaars te verleren had.
't Was een treurige, vervelende
avond voor Laura Treverton. Nu eerst
begon zij zich eene voorstelling te
maken van haar rampspoed. Nu eerst,
terwijl zij daar in die vreemde zit
kamer op en neêr liep, alléén, zonder
vriend, in die grooie wereld van Lon
den, kwam zij tot het rechte besef
van al het afgrijselijke van haai' toe
stand.
Haar echtgenoot een gevangene, be
schuldigd van de vreeselijkste misdaad,
die een mensch legen zijn naaste kan
begaan een gevangene, die misschien
morgen reeds zich tegenover zijne be
schuldigers zou moeten verantwoor
den, terwijl de bizonderheden van zijne
veronderstelde misdaad morgenavond
reeds van mond tol mond zouden gaan,
als een welkom onderwerp voor de
nieuwsgierigheid van talrijke ledigloo-
pers, en voor allerlei dwaze beschou
wingen Hij, haar geliefde man, ver
anderd tot het laagste peil, lol 't welk
een mensch afdalen kan 1 0, het was
al te ijselijk. Zij bedekte zich de oogen
met de handen, alsof daar nu reeds
een vreeselijk tooneel zich vertoonde,
dat zij schuwde te aanschouwen
het dok, de rechterstoel, de beul en
het schavot.
„Mijn man verdacht van zulk eene
misdaad 1" sprak zij bij zichzelve
mijn man, wiens binnenste gedachten
mij bekend zijn een man, niet in
staat, eenige wreedheid lebegaan tegen
het geringste schepsel, dat daar kruipt
over den aardbodem 1"
De tijd kroop voorbij, en nu en dan
maakte plotseling een hevige ontroe
ring zich van haar meester. Zij vergat
alles, behalve dit eene feitden toe
stand haars echtgenoots.
„Laat ons naar hem toegaan, Mary,"
riep zij uit. Haal me mijn paletot en
mijn hoed, en laat ons dadelijk naar
hem toegaan 1"
„Maar, mevrouw, we zullen er niet
toegelaten worden," voerde Mary daar
tegen aan. „Herinnert ge u niet, wat
ze ons gezegd hebben van de uren,
waarop toegang werd verleend Ge
mocht hem alleen op een daarvoor
bepaalden tijd komen bezoeken. En die
arme schepsels liggen zonder twijfel
thans allen te bed."
„Hoe wreed 1" riep Laura uit„hoe
wreed is hel, dat ik niet bij hem
mag zijn I"
„Als u op deze wijze voortgaat,
mevrouw, zult u uzelve ziek maken.
Ge hebt nog niets gegeten, sedert we
van huis gegaan zijn, ofschoon ik u
verzekeren kan, dat de koteletten
heerlijk klaar gemaakt zijn. Zal ik wat
arrowrood bestellen voor uw avond
maal of een kop boeljon Dat is nog
voedzamer."
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.