vaarlijk mes. Desrolles had hel al uil
zijn zak gehaald, en hij had het
lange, puntige lemmet al gereed,
voordat zijne tegenpartij het hem
had kunnen beletten. De man sprong
op hem los, pakte hem om zijn
middel, voordat hij met het mes
kwaad had kunnen doen; en toen
werden beiden handgemeen, en Des
rolles worstelde met zijn vijand zoo
als alleen een razend en wanhopig
man woratelen kan.
Hii was in vroeger dagen een ge
ducht bokser geweest. Thans had hg
de onnatuurlijke kracht van een hall
waanzinnige, wiens zenuwen op de
vreeselijksle wijze overspannen zijn.
Hii worstelde als een waanzinnige,
hij vocht als een tijger. Er waa geen
spier, geen zenuw aan zijn lichaam,
die in deze woeste worsteling niet tot
barslens toe gespannen was.
Gedurende eenige oogenbhkken
scheen Desrolles de overwinnaar te
zijn De politie-beambte had gelogen,
toen hij gezegd had, dat h,j hulp
bij de hand had. De Fransche politie
agent die beloofd had daar ook te
komen omstreeks middernacht was
nog niet gekomen, en de Engelsch-
man was te ongeduldig geweest om
ie wachten, daar hij meende, da
fiii en zijn revolver meer dan bemand
waren tegen één dronken ouden man.
llii wilde liefst geen gebiuik ma
ken van zijn revolver, 't Zou een ge
waagd stuk geweest zijn, zijn manook
maar te wonden, l Was zijn plicht,
hem levend te arresteeren, en hem
in levenden lyve en ongeschonden
over te leveren aan den rechter in
ziin vaderland.
Kom," sprak hij, hoewel hij nauw-
lijks adem genoeg had, °m dlt 1a
zegoen, „laat me je de handboeien
aanleggen, en houd je rustig. *'dl
dient al dit lawaai voor f
Desrolles hield de tanden op elk
ander geklemd en sprak geen woord.
Hij had zijne tegenpartij in de on-
middelijke nabijheid van de deur
weten te krijgen; wanneer hg hem
maar eenmaal over den dretnpe had,
zou een laatste krachtige stool van
zijne magere armen den man achter
over an de steile trap doen lui.ne-
Z een wisse dood voor den
indringer. Desrolles' oogen waren op
de deur' gevestigd, die open stond.
Ziine mei bloed beschoten oogen
laatste poging te wagen. No een
Herkuliesche inspanning, ui zij J
and zou over den drempel wezen.
Mogelijk zag de politie-beambte
dien zegevierenden blik op hel woeste
Si en vermoedde hij het gevaar,
dat hem dreigde. Hoe da^°k, g1
weest moge zijn, hij verzamelde
zijne krachten, en op eens zich met
al zijn zwaarte op Desrolles werpende,
school hij zijn vijand naal de,° de
viide van de kleine kaïner, duwde
hem met al zijne kracht legen den
muur en liet hem voor een oogenbhk
tos, hei too
steviger aan te pakken.
Maar toen die hooge gestalte met
geweldige kracht aldus tegen den
Li kleurig papier behangen muui
SchV Hwam" Lorde men opeens
een vreeselijk gekraak, waarop de
politie-beambte met een angslkiaat
achteruil week. De brooze tussen
muur van latwerk en P^tster splee
vaneen, hel rotte hout brokkelde al
en spatte uiteen in een wolk van stol
de halve zijmuur van de kamer
stortte in, als ware het huis een
kaartenhuis geweest, en, met een
heeschen gil, tuimelde Desrolles ach
terover naar beneden.
Men vond hem beneden op de
straatsleenen, zoo geteisterd en mis
vormd tengevolge van dien ijselijsen
val, dat zelfs wie hem nog een mi
nuut of wat tevoren gezien hadden
hem nauwlijks herkenden. Onder het
vallen was hij legen de steigerpalen,
welke het oude wrakke huis schoor
den, terecht gekomen, en het leven
was al uit hem geweest, voordat hij
nog met de straatsteenen daar bene
den in aanraking was geweest. 'tWas
een slecht uiteinde van een slecht
man. Er was niemand, die zijn dood
betreurde, behalve de beambte der
deteklieve politie, die dus zijne kans
op eene mooie belooning had zien
verloren gaan.
De Parijsche dagbladen van den
volgenden dag gaven een kort verslag
van het ongeval. „Op den Boulevard
Louis Gapet is een gedeelte van een
huis ingestort. Een der bewoners van
dat huis is op ijselgke wijze om het
leven gekomen."
De Engelsche nieuwsbladen behels
den eenige dagen later een verhaal
van de vervolging en de arrestatie
van Desrolles, van zijn wanhopig ver
zet, en zijn vreeselijken dood.
Besluit.
Mr. en Mrs. Treverlon keerden naar
iiazlehurst Manor terug, en groot
was de vreugde onder hunne vrien
den over John Treverton's gelukkige
redding uit den moeilijken toestand,
waarin hij door den loop der om
standigheden gebracht was. 't Was
een pijnlijk onderwerp om over te
spreken, en zij, die met John en Laura
omgingen, liepen er zoo vluchtig rno-
gelyk over heen. De openbarmgen
ten aanzien van John Treverlon s
eerste huwelijk, het Bolieiner-leven
dat hg geleid had onder een valschen
naam, zijn armoede, en zoo voort,
dal alles had niet weinig sensatie ge
maakt onder eene bevolking, die zel
den treffender onderwerpen te bespre
ken had dan de weêrsgesleldheiü en
de vooruitzichten van den oogst. Het
publiek was er van verzadigd er over
te spreken tegen den lijd dal Mr. en
Mrs. Ti everion terug kwamen, want
zij hadden op hunne reis naar huis
eene maand op eene badplaats in
Dorsetshire doorgebracht, lerwille van
Lauia's gezondlieid, en zoo was hel
schandaal verouderde en afgesleten
kost, toen zij hel Manor House we
der betrokken.
Slechts ééne gebeurtenis van aanbe
lang had er plaats gehad tijdens hun
afwezigheid. Edward Glare de dich
ter, de man, die aan de hand dei-
Muzen door het leven slenterde, en
zich afscheidde van bel overige al-
ledaagsche menschdom, boven 't welk
hij zich ver verheven waande
had plotseling zijn bekomst gekregen
van het voorname leêgloopen, en was
op eens naar de Kaap vertrokken,
0111 zich daai op de struisvogelteelt
toe te leggen, met hel vaste voorne
men, om zich voor goed in dat ver
afgelegen land te vestigen.
„Een avontuurlijk leven zal in mijn
smaak vallen, en ik zal geld verdie
nen," had hij gezegd tegen de wei
nige kennissen, aan wie hij zich
verwaardigd had, zijne plannen hlool
te leggen. „Mijne larnilie is het moe
de, mij een werkeloos leven te zien
lijden. Zij gelooven niet aan mijne
toekomst als dichter. Misschien zien
zij de zaak goed in. De uilstekendste
dichteis hebben maar weinig geld
verdiend, 'l Is alleen hel charlatanis-
me in de litteratuur, dat werkelijk
goed betaald wordt. Een schrijver,
die met zijn werk afdalen kan tot het
lage peil van het groote publiek,
slaagt zonder moeite. llerrick, indien
hij tegenwoordig leefde, zou met zij
ne pen den kost niet kunnen verdie
nen."
Zoo had Edward Clare zijn geboor
teland verlaten, en er was niemand,
behalve zijne moeder, die zijn heen
gaan betreurde. De predikant wist
maar al te goed, dat John Treverton's
arrestatie het werk zijns zoons geweest
was, en een zeer laaghartig verraad
was eene zonde, welke zijn eerlijk
hart niet kon vergeven, 't Verheugde
hem, dat Edward was heengegaan,
en hel gebed zijns harten was, dat
de jonkman in zijne vrijwillige bal-
bngschap mocht leeren, zoowel eer
lijk als ijverig te zijn.
Voor den balling zeiven was alles
beter, dan den man, dien hij vergeefs
gepoogd had rampzalig te maken,
gelukkig te moeten zien, en beveiligd
tegen alle toekomstige boosaardigheid.
In de weegschaal gelegd legen die
vernederende ondervinding, waren de
mogelijke moeilijkheden en bezwaren
van het leven, dat hij tegemoet ging,
zoo goed als niets voor hem.
Het jaar ging voorbij en bracht
aan John Treverlon eene nieuwe en
hem nog onbekende vreugde, bene
vens een diep bes el van verantwoor
delijkheid. Op zekeien morgen inde
maand Mei opende zijn eerstgeboren
zoon de onschuldige, blauwe oogen,
om te staren op eene schitterende
jonge wereld, gedost in al de heer
lijkheid der lente. Het kind werd zijn
vader in de armen gelegd door den
goeden ouden dokter- van Iiazlehurst,
die over Jasper Treverlon geprakti-
zeerd had gedurende diens laatste
ziekte.
„Wat zou mijn oude vriend er
her op geweest zijn, als hij had
mogen zien, dat zijn familie-naam
mooi op weg was, om lal van jaren
in wezen te blijven in dit oord,"
zeide hij.
„Alles heelt, Gode zij dank, ten
laatste een gunstigen keer genomen,"
antwoordde John Treverlon op ern-
sligen toon, en blijkbaar herinnerde
J zlcl' ln deze ure zijns geluks het
zware kruis, dat hij had moeten
torschen, maar dat hem nu geheel
van de schouders genomen was.
In de heerlijke maand Augustus
toen de oogst rijp was, en de gol
vende heide prijkte met duizend
bloempjens, en de beekjens opdroog
den door de lelie zonnehette, kwam
George Gerard over, om een korten
vakanlielijd op het Manor House door-
te brengen en toevallig trof het, dat
Laura Gelia Glare tegen dienzelfden
tijd bij zich te logeeren gevraagd had
Ag allen smaakten recht veel genot
in het ongeëvenaard schoon zomer
weder. Er werden picnics gehouden
en uitstapjens over de heide gedaan
waarbij het niet aan treilende avon
turen ontbrak, en men soms gevaar
hep geheel verdwaald te r aken in die
schaars bevolkte wereld; en bij al
deze avonturen trol het telkens, dat
George en Gelia zich verlaten von
den door de andere twee of mis
schien was het hun eigen schuld, dat
zij waren afgedwaald, ofschoon zij
altijd bij kris en kras beweerden, dat
Mr. en Mrs. Treverlon hen aan hun lot
overgelaten hadden.
t Zou me niets verwonderen, als
hel nog slecht met ons afliep, pre
cies als met de kinderen in 't woud
merkte Gelia op. „Verbeeld je eens,
dat we een week of zoo van
onrijpe braambessen moesten leven
en dat we dan gelaten ons moesten
neder»dijen op den grond om te ster
ven. Ik geloof er niets van, dat de
vogels ons met bladeren bedekken
zouden. Dat is een label, uitgevonden
voor de pantomime. De meeste vogels
zijn veel te zelfzuchtig. tNiemand, die
ooit een paar roodborstjesn heelt zien
vechten om een kruimpjen brood
kan gelooven aan die welwillende vo
gels, die de kinderen in 't woud on
der- bladeren begroeven."
Als zij zoo van tijd tot tijd samen
op de heide verdwaald waren, hadden
Gelia en Mr. Gerard eene schoone
gelegenheid om met elkander te pra
len. Zij moesten eenig onderwerp be
denken om over te spreken, en hel
hep natuurlijk hierop uit, dat zij elk
ander hun innigste gedachten me
dedeelden. En zoo kwam hel er op
de natuurlijkste wijze der wereld toe
dat, toen op een zekeren snikheeten
achtermiddag Gelia voor een hunne-
bed stond, en staarde op de groote grij
ze, half onder heide en mos begraven
steenen, George Gerard zijn arm om
haar middel geslagen had, en zij haar
kopjen vredig liet rusten tegen zijn
schouder.
Hij had haar gevraagd, of zij op
hem wilde wachten. Dal was alles.
Hij had haar niet gevraagd, of zij hem
beminde, daar dat bij hem vaststond,
ook zonder dat zij 't hem verzekerde.
„Lieve Gelia, wilt ge op me wach
ten V' vroeg hij, terwijl hij op haar
neêrzag met oogen, die overvloeiden
van liefde.
„Ja, George," antwoordde zij op
tevreden toon, en het was of het
een heel andere Gelia was geworden
al hare driestheid en woordenrijk
heid had haar begeven.
„Ge zoudt wel eens lang kunnen
moeten wachten, lieve," sprak hij
op ernstigen toon; „wellicht bijna
even lang als Rachel op Jakob moest
wachten."
„Daar geef ik niet om, als er
maar geen Lea bij in 't spel komt."
„Er zal van geen Lea sprake
zijn."
Zoo waren zij geëngageerd, en in
het nevelachtige wolkenland der toe
komst zag Gelia een vizioen van
llarley street, een landauer en een
paar prachtige schimmels.
„Dokters hebben meest grijze, is
hel niet, George P" vroeg zij thans,
geheel uit een open reden.
George's gedachten hadden zich
nog niet uitgestrekt tot eene toe
komst met equipage, en hij begreep
Celia's vraag niet.
„Ja, lieve, er is een Vrij Hospi
taal in de Gray's Inn Road," ant
woordde hij in zijn eenvoudigheid;
„maar ik ben aan 't Bartlemy's Hos
pitaal verbonden geweest."
„O, dwaze George, die ge zijl
ik dacht aan paarden, niet aan een
hospitaal. Wat kleur zult ge verkie
zen, wanneer ge eenmaal eigen rij
tuig gaat houden?"
„Daar zullen we over spreken,
liefste, wanneer we er aan toe zijn."
Mr. en Mrs. Treverlon waren zeer
ingenomen met het engagement, en
de predikant en zijn inschikkelijke
vrouw hadden er niets tegen.
Voordat het eerste jaar van Celia's
verloving voorbij was, had John
Treverlon den goeden ouden dokter
weien te bewegen uit te scheiden,
en eene mooie som gelds aan te ne
men voor zijne flinke praktijk, die
zich over een omtrek van zestig
mijlen uitstrekte, en werk in over
vloed kon verschaffen aan een ijve
rig j°ng man. Deze praktijk gaf
John Treverlon aan George Gerard
ten geschenke.
„Beschouw hel niet als een gunst,"
zeide hij, toen de dokter het wilde
beschouwd hebben als eene schulde
die hij zou afdoen van zijne ver
diensten.
„De verplichting is geheel en al
aan mijne zijde. Ik verlang een knap
jong dokter, dien ik ken en hoog
acht, in plaats van een of anderen
kwakzalver, die anders misschien de
opvolger zou worden van mijn ach-
tenswaardigen ouden vriend. Het
voordeel is geheel aan mijne zijde.
Gij zult me behulpzaam zijn hij al
mijne pogingen om den gezondheids
toestand in dezen omtrek te verbe
teren, en wanneer de onvermijdelijk,
lijd van mazelen en roodvonk komt,
zal mijne kinderkamer veilig zijn."
Zoo geschiedde hel, dat Celia, zoo
wel als John Treverlon en zijne vrouw
konden zeggen
„Eind goed, alles goed."
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,