EEN GEVAARLIJK GEHEIM.
door Charles Reade.
17)
„Dêsoléede vous déranger, Monsieur
Hoppe, mais notre demoiselle est au
désespoiroh, ces parasols Anglais
Connusprak Hope, voyons pa;"
in een oogenblik had hij hel voorwerp
in orde gemaakt, zoodat het meisjen
spoedig, al koketteerende, kon vertrek
ken, terwijl hare minauderiès allen
in een luidruchtig gelach deden uil
barsten.
Toen kwam eene plompe dienstmeid
van eene boerderij, met een kind dat
pas begon te loopen. Zij had een bui
tengewoon groote pop ter reparatie
bij Hope gelalen, en het kind had
haar sedert de vorige week niet met
rust gelaten. Gelukkig trof het, dat
de pop gerepareerd was, en dus kon
worden teruggegeven. Het kind stond
er op, de pop zelf te dragen, waar
van het gevolg was, dat zij er bij den
derden stap over struikelde, en voor
hen, die het in de verte zagen, was
hel moeilijk uittemaken, wal de pop
en wat het kind was. De kindermeid
werd zoo boos, dat zij beiden driftig
ophielp en met zich voorttrok, zonder
op het gejammer van het kind te
letten.
Terwijl dit alles voorviel, kwam
een oud man met breedgeranden hoed,
en oogenschijnlijk zwak en lijdende,
langzaam aanloopen; hij zag Hope
scherp aan, maar zeide of vroeg niets.
Maar de blik, dien hij op Hope wierp,
was onheilspellend, en veel te fel
voor een man van een zoo hoogen
leeftijd, als waarvoor hij wilde door
gaan. Hij ging niet veel verder, maar
posteerde zich achter een boom op
de loer. Daarop kwam een werkelijk
oud man, en bracht aan Hope zijn
klok ter reparatie. Hope wond haar
op, en zij liep uitmuntend. De oude
man was een man in de kracht van
zijn leven geweest, toen Hope nog
een kwajongen was, maar nu was hij
zwak, vooral van hoofd.
Hope zag dadelijk, dat de jongelui
hem hadden gestuurd om een grap
te hebben, wat hij volstrekt niet goed
keurde.
„Gaffer," zeide hij, „deze klok moet
iedere acht dagen gerepareerd wor
den maar gij moet niet meer hier
komenik zal elke week eens bij u
aankomen, en er voor zorgen dat hij
goed blijft loopen."
Terwijl hij wegstrompelde, en Hope
op nieuw, met de grootste kalmte, zijn
modelmachine begon te bestudeeren,
barstte Monckton bijna van woede,
toen hij bespeurde, hoe hoog hij bij
allen stond aangeschreven.
„Ja, ja," mompelde hij, „je bent
een genie. Je kunt een stoommachine
maken, of een pop repareeren, en je
bent me te slim af geweest, en daar
door heb ik veertien jaar gekregen.
Maar in ééne zaak zal ik het je toch
afwinnen, en dal is in de kunst der
wraak I"
Nu begonnen deftiger lieden den
algemeenen gunsteling te bezoeken.
De eerste was eene jonge dame van
treffende schoonheid. Zij wandefde
langzaam, in gedachten verdiept, over
het grastapijt, keek even door het
raam en, Hope niet ziende, meende
zij, dat hij ietwat vermoeid zou zijn
na de reis, en daarom nog niet bij
de hand was. Zij liep dus langzaam
verder en ging zitten in een grooten,
door Hope voor Kolonel Clifford ver
vaardigden tuinstoel. Die waardige heer
bleef de plaats met zijn tegenwoor
digheid vereereri, uit oude gewoonte
en omdat het grastapijt daar zoo heer
lijk zacht was; bovendien stond er
een prachtige beuk, dien hij zelf had
geplant, toen hij vijf jaar oud was.
De boom had een zilverkleurigen stam
van reusachligen omvang, en takken,
die zich wijd in het rond uitspreidden.
Mary Hartley deed haar parasol neer
en ging zitten in den stoel van den
Kolonel, onder den reusachligen boom.
Zij zuchtte. Monckton wendde, uit
zijn schuilplaats, zijn blikken geen
oogenblik van haar af, en giste half
en half wie zij was, maar hij wilde
het zeker weten.
Een oogenblik later kreeg Hope
haar in 't oog; hij keek het raam uit,
om haar beter te kunnen beschouwen.
Hij kon dat onopgemerkt doen, want
hij was ver af, en zoo geplaatst, dal
zij hem niet zien kon.
Hij was nog steeds weduwnaar, en
dit was zijn eenig kind, liefelijk als
een engelhij had haar zien opgroeien
van een ziekelijk kind tot eene schoo-
ne volwassen maagd. Hij had om ha
rentwil gezondigd en hij had haar
gered; hij had haar van een nog ver
schrikkelijker dood gered. Hij had haar
zielslief, en gevoelde zich altijd geluk
kig, als hij haar zoo onbemerkt kon
bespieden. Dan behoefde hij niet te
huichelen en zijne bewondering voor
haar te vei bergen.
Maar spoedig vertoonde zich een
wolk op zijn vooi'hooid, die zijn va
derhart benevelde. Hij wist, dat zij
een minnaar had, en zij zag er uit
als een meisjen, dat al mijmerend op
die geliefde wachtte. Zij was daar niet
gekomen om hem, dien zij slechts als
haar toegenegen vriend kende. Bij
deze gedachte zuchtte de arme vader.
Mary's scherp gehoor vernam dat
zij keerde zich om, met een van blijd
schap stralend gelaat, en riep hem toe:
„Eindelijk zijl ge toch teruggeko
men, Mr. Hope!"
Hope was verheugdwant het bleek
nu, dat zij toch was gekomen om
hem te zien. Hij kwam naar haar toe,
maar moest zeer kalm en teruggetrok
ken blijven, om getrouw te blijven
aan Bartley, die het niet verdiende.
„Gij zijt al vroeg op de been, Miss
Bartley."
„Daarin hebt ge wel gelijk," zeide
zij. „Maar ik weet, dal gij op dit uur
het best te spreken zijt, en alles wat
mogelijk is doel, om hen die nu hulp
noodig hebben te helpen. Ik zou hen
ik weel niet wat kunnen doen
wegens hun onbeschoftheid om u
zoo te plagen. En toch ben ik even
slecht als de rest, want nu houd ook
ik u op. Ja, waarde Mr. Hope, gij zijt
zoo vriendelijk jegens iedereen, en
helpt allen uit den nood en daarom
smeek ik u, om ook welwillend voor
mij te zijn en mij te helpen om
mijne vooruitzichten te verbeteren!"
Hope had moeite zich intehouden
om het meisjen, een toonbeeld van
leederheid, schalksheid en openharti
ge naïvetê, niet te omhelzen.
Daar hij dit niet doen kon, bleef hij
zeer teruggetrokken.
„Uwe vooruitzichten, Miss Bartley!
Maar die zijn immers prachtig! Eene
rijke erfgename! Rijkdom en macht
worden uw deel."
„Rijkdom en macht!" zeide het
meisjen. „Wat hebben wij daaraan,
wanneer ons het hart gebroken wordt
Achmijnheer Hope, papa is zoo on
aardig. Hij heeft mij verboden met
hem te spreken." Een toen vervolg
de zij op ernstigen toon:
„Dat gebod komt te laat."
„Ik vrees hel ook," zeide Hope.
„Ik heb al lang vermoedens gehad."
„Al lang vermoedens gehad?" vroeg
Mary, en zij werd bleek. En wal hebt
gij dan vermoed
„Dat gij en Walter Clifford
„Ja," zeide Mary, inwendig ont
roerd, maar zich bedwingende.
„Geëngageerd zijt."
Mary loosde een diepe zucht. „Waar
om denkt gij dat?" vroeg zij, met
neêrgeslagen oogen.
„Omdat ik meen te hebben opge
merkt, dat er vertrouwelijker verhou
ding tusschen u beiden bestaal dan
vroeger. Sedert ik uit België terug
kwam, heb ik heel goed gezien, dat
gij het beiden reeds lang eens waart."
„Mijnheer Hope," sprak het goede
maar slimme meisjen, „gij zijt een
verschrikkelijk mensch. Papa doet als
of hij niets ziet. Gij maakt mij een
beetjen bang, maar niet erg, want
gij zoudt mij zoo nauwkeurig niet
nagaan, indien gij niet van mij
hieldt althans een klein beetjen."
„Neen, niet een klein beetjen, Miss
Barley Mary, als gij het goed vindt."
„Mary, ik heb je als een ziekelijk
kind gekend, en heb me toen zeer
over je verontrust. Wie zou dat niet
gedaan hebben ik heb je in gezond
heid en kracht zien opgroeien, versierd
met allerlei voortreffelijke eigenschap
pen en talenten."
„En gij hebt mij ook in het water
zien vallen, waarbij gij bijna krank
zinnig van schrik werdten juist die
gene, van wie gij den meesten last
hebt gehad, is u het liefste, vooral
wanneer zij ook u lief heeft, en dat
doe ik van harte, Mr. Hope, en ik be
loof u dat ik u altijd zal blijven pla
gen. Ha daar komt hij eindelijk aan."
Zij deed snel een paar stappen voor
waarts, om hem te gemoet te gaan
daarop zeide zij: „ach, ik heb nog
iets vergelen," en kwam zij weder
terug met erg deemoedig en on
schuldig gezichtjen.
Waller kwam met zijn gewone
drukte binnen, uilsoepende: „Mary
wal zijt gij toch goed!"
„Goed!"
Mary stopte zich de ooren met de
vingers dicht.
„Neen, neen, neenwij mogen niet
met elkander spreken!" riep zij hem
toe. Daarop een zeer stijve houding
aannemende, want zij kon uitstekend
komedie spelen, zeide zij: „Elkeme-
dedeeling, die gij mocht te doen heb
ben, moet tot dezen heer worden
gericht, Mr. Hope hij zal ze mij meê-
deelen, en ik zal, als het der moeite
waard is, er al mijn aandacht aan schen
ken."
Walter lachte en zeide: „dat is fijn
bedacht."
„Dat is het zeker," sprak de looze
Mary; „maar zoo ben ik nu eenmaal."
„Jonge lui," zeide Hope, „ik heb
geen tijd in herhalingen te treden en
ik geloof ook, dat ik mij in een an
der opzicht nuttiger voor u kan ma
ken. Waller, je vader heelt zijn ad-
vokaat naar mijnheer Bartley gezon
den, en wal is het gevolg mijnheer
Barlly verbiedt Mary tol u te spreken
vervolgens zult ge worden gedagvaard;
verder een proces, dat ge zult verlie
zen tol groote schade voor uw vader
en u. Mi'. Bartley heeft mij de dag
vaarding reeds gezonden. Hij hoopt u
te overrompelen. Nu inoet gij naar
den advokaat gaanwant, onder de
beslaande omstandigheden met je va
der te spreken, zou geheel nutteloos
zijn. Jaren geleden heb ik Kolonel
Clifford gesproken, en hem toen ver
teld, dat er op die hoeve kolen in
den grond zaten, en ik heb hem ge
smeekt en gebeden, ja, bijna voor hein
geknield, om hem er toe te brengen
die gronden te ontginnen."
„Dat is toch niet waar, Mr. Hope."
„Ik zeg het, en ik zal het onder
eede verklaren. Gij kunt er gerust
zeker van zijn, dat Mr. Bartley het mij
zal betaald zetten, indien deze onge
lukkige twist voor de rechtbank
komt."
„Maar wal zeide mijn vader tot u
„Hij was vriendelijk en beleefd. Ik
was zoo arm als een kerkrat, en ge
heel bestoven van de lange voetreis
en hg gedroeg zich als een waar gent
leman, zooals hij altijd doet, wanneer
hij niet te zeer is opgewonden. Hij
vertelde mij, dat meer dan één land
heer geld had verloren, met naar ko
len te graven. Hij wilde zijn vingers
niet branden, noch zijn geld verspil
len, maar hij dankte mij voor mijn
weiwillenden ijver en beloonde mij met
10 shillings."
„lloe is 't mogelijk!" riep Walter
uit, en hij bedekte zich het gelaat
met de handen. Wat Mary betreft, zij
legde haar hand zacht en kalm op
Hope's schouder, alsof zij hem voor
een herhaling van dergelijke beleedi-
gingen wilde vrijwaren.
„Welnu, kinderen," zeide Hope'
verheugd over hunne sympathie, „het
was meer dan hij meende dal de me-
i dedeeling waard was, en voor mij vvas
hel een uilkomst. Ik had mijn laat-
sten shilling uitgegeven, en zoo liep
ik het land af met een hooivork en
mijn viool, en met mijn arme kleine
Grace, die ik die ik
Mary leide haar hand op zijn an
deren schouder en fluisterde snikkend
„gij hebt mij toch!"
Dat fleurde Hope geheel op, maar
toch veranderde hij niet van houding
in de geheele geschiedenis zou hij
steeds de verliezende partij zijn. „Nu,"
hernam Hope, „zeg aan Bartley of
aan zijn advokaat, dat ik zijn dienaar
ben, maar dat ik van rechtvaardig
heid houd. Ik heb aan Bartley voor
gesteld, een koolader te volgen, die
onder het park van Kolonel Clifford
doorloopt, en daarvoor aan den Kolonel
een zekere schatting te betalen, die tot
1200 per jaar voordeel aan de
Cliffords kon geven."
„Welk een schrander verstand!"
riep Walter vol verbazing en bewon
dering uit. „Welk een vlugheid van
begrip!" zeide hij.
„Maar vooral," zeide Mary, „welk
een hart!"
„In één woord, ik ben in uwe
oogen een Phoenix," zeide Hope droog
weg. „Het is aangenaam, te weten,
dat men geprezen wordt, maar voor
al als hel achter onzen rug plaats
heeft. Ga daarom maar voort, tenzij
gij elkander iets beters hebt te ver-
lellen;" en daarop trok Hope zich
plotseling in zijn kantoor terug. Maar
toen de minnenden hem bij zijn woord
hielden en, hand in hand voortwan-
delend, elkander allerlei verliefde praat-
jens inilnisterden, kon hij zijn oogen
niet van hen afwenden, en vervulden
hem droeve gedachten. Zij kende dat
jönge^ mensch nog slechts weinige
maanden, en toch beminde zij hem
hartstochtelijk, en hij zou haar van
haar vader verwijderen, zelfs voordat
zij wist, wat die al voor haar had
geleden! Als de ophelderingen kwa
men, zou zij misschien reeds vrouw
en moeder zijn, en dan zouden die
naluui lijk geheel nutteloos wezen.
De bizondere omstandigheden waar
in hij verkeerde daargelaten, gevoelde
hij buiteifdien de natuurlijke smart
van een vader bij het vooruitzicht,
zijn dochter aan een ander te moeten
afstaan. Hard is het lot van ouders
en vooral van een vader, die slechts
ééne dochter heeft die hij aanbidt.
Yele andere schepselen hebben hun
jongen lief, en de jongen verlaten hen.
Maar van die schepselen is de kinds
heid en jeugd zoo kort. Binnen weinige
maanden gaan de jongen er op uit, om
voor zich zelf te zorgen, vergetende
en vergeten. Maar met onze kinderen
duurt de lijd, dat zij hulpeloos zijn,
zoo lang, en leeft het ouderhart voort
durend in zorg. En dan, na twintig
jaar van liefde hoop en vrees, ver
schijnt er een jongmensch met een
goed uiterlijk, en neemt haar na een
paar maanden vrijens meê. Daarom,
jongelieden, laat voor een oogenblik
uw blinde eigenliefde varen, en hebt
eenig gevoel voor uw ouders, die al
les voor u hebben overgehadGij hebt
veel met William Hope op laat hij
u dus helpen, uw eigen ouders te
beklagen. Ziet eens naar zijn treurig
gelaal, bij het aanschouwen van de
liefdebetuigingen, die hij toch niet wil
beletten.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,