EEN GEVAARLIJK GEHEIM. door Charles Reade. 18) Om dat ziekelijke plantjen in 't le ven te houden, heelt hij hel met de grootste zorg verpleegd. En nu zal een ander de bloem plukken Wat heeft hij een zorg en angst moeten doorstaande jonge vogel spreidt de vleugels uit en vliegt weg naar een nieuw nest en een jeugdigen bescher mer! In dit geval echter hadden de jon gelieden ook hun zorgen, en hun gezellig samenzijn werd spoedig ge stoord door een onwelkomen en on- verwachten bezoeker, die gewoonlijk liever uit de buurt bleef, waar Kolonel Clifford verblijf hield. Maar heden kwam hij om Hope te spreken. Mijn heer Bartiey, want hij was het, zou zeer zeker de minnenden betrapt heb ben, indien h\j stil was binnengeko men, maar hij sprak vrij luid tol een mijnwerker, zoodat Mary zijne stem hoorde voordat hij den hoek om was. „Daar is Papa!" fluisterde zij. „Laat hij ons in Godsnaam niet zien! Wij moeten ons verstoppen!" „Waar?" „Dal doet er niet toe; vlug maar, hierin en zij vloog in de werkplaats van Hope, waar gelegenheid genoeg was, om zich te verbergen. Zoodra zij achter eene groote ma honiehouten plank, waarop Hope zeer trotsch was, waren gekropen, begon Mary te fluisteren, zeggende: „Dat komt nu van ons geheim h ons geheele leven is bedrogzich te moe ten verbergen" is een marteling en vernederend." „Nu, ik denk er anders over; ik vind het wel aardig." „O, Walter! Wel aardig! Hoe kunt ge zoo spreken? Schaam je! Zwijg toch Bartiey verwijderde zich; buiten gekomen, riep hij Hope, en ging in den stoel van Kolonel Clifford zitten. Hope kwam bij hem, en Bartiey, die een bundel teekeningen van de gan gen der kolenmijn bij zich had, stel de dezen aan Hope ter hand, en zeide ik ben het geheel met u eens. Die richting moeten we volgener is daar een fortuin in den schoot der aarde verborgen." „Zijt ge dus tevreden over mij?" „Meer dan tevreden." „Ik zou u wel willen verzoeken, mij een wederdienst te bewijzen." „'I Is niet waarschijnlijk, dat gij een weigerend antwoord ontvangen zult, mijn waarde vriend," klonk het har telijke antwoord. „Ge zijl wel vriendelijk. Welnu dan, er bestaat eene genegenheid tus- schen Mary en den jongen Clifford." Bartiey was dadelijk op zijn hoede. „Haar geluk staat er bij op 't spel. Dat geeft me recht, mij er meê te bemoeien en tot u te zeggen, „wees haar welwillend gezind."" „Ben ik haar dan niet welwillend gezind Heeft ooit een vader zijn kind meer welwillendheid betoond Doch ik moet niet alleen welwillend, maar ook verstandig zijn. Kolonel Clifford kan zijn zoon onterven." De beide jonge lieden waagden het nu, eens om een hoekjen te gluren en te luisteren, wat zij konden doen, daar Hope en Bartiey op eenigen af stand waren, met hun rug naar de werkplaats gewend. Beiden hoorden zij nu Hope zeggen Verzet gij u niet langer tegen het huwelijk, dan kunnen we het andere bezwaar wel te boven komen. Zoo ge u welwillend wilt betoonen jegens een jong meisjen, dan moet ge niet haar eerzucht en haar hebzucht slree- len, want dat zijn de afgoden van den man. Die eener vrouw is de liefde." Mary kon niet nalaten, ongemerkt met een kushand te betuigen, dat zij het met den spreker volkomen eens was. „Te zorgen, dat dat lieve kind rijk wordt na uw dood, over wellicht der tig jaar, en haar het hart te breken in den bloeitijd harer jeugd, dat is onwelwillend jegens haar te zijn; en zoo gij u aan onwelwillendheid ten haren opzichte schuldig maakt, dan is dat weet ge wel onze over eenkomst verbroken." „Ik me schuldig maken aan on welwillendheid ten haren opzichte!" sprak Bartiey. „Noem mij een vader, die liefderijker voor zijn kind ge weest is, en met meer zorg over zijne dochter gewaakt heeft! Maar, senli- menteele zwakheid, dal is wat anders. Mijne genegenheid is van degelijker gehalte. Kan ik u wellicht van dienst zijn in 't een of ander, dat met onze zaken in verband staat?" „Mr. Bartiey," antwoordde Hope, „gij poogt vergeefs mijn aandacht af- teleiden van een aangelegenheid, die me veel meer ter harte gaat; han delszaken moeten achterstaan bij het geluk van dat lieve meisjen. Evenwel, ik heb u meer dan eens verzocht, mij medetedeelen, wie eigentlijk bena deeld is door het verlies van die groote som gelds, welke, daar gij en ik er mede handel gedreven hebben, uw rijkdom vermeerderd, en mij een be hoorlijk inkomen verzekerd heeft." „Dat is mijne zaak," antwoordde Bartiey op scherpen toon, „want gij hebt er nooit een shilling van in han den gehad. Zoo echter het aandeel, dat ik u uitbetaal voor de leiding mij ner zaken, u in den zak brandt, wel, stuur het aan Rothschild." En nadat hij er deze geestigheid uitgebracht had, verwijderde Bartiey zich, om zich aan verdere verklaringen te onttrekken, en Hope wendde zich om en liep zijn kantoor binnen, dat hij echter dadelijk weder door de achterdeur verliet, om zich naar de mijn te begeven; maar hij was zeer ontevreden op Bartiey, en dat was hem aan te zien. De kust was veilig. Het minnen de paar kwam voorzichtig weder te voorschijn. Zij spraken eerst geen woord, want wat zij gehoord hadden, had hen in niet geringe mate ver baasd. Mary kwam het eerst te voorschijn en men kon het haar aanzien, dat zij peinsde over 't geen zij gehoord had. Zij sprak geen woord, voordal zij op eenigen alstand van de werkplaats gekomen waren. Toen wendde zij haar hoofd half om naar Waller, die achter haar aankwam, en zeide: „gij zult het met me eens zijn, dat we ons aan iets verachtelijks hebben schul dig gemaakt, door heimelijk afteluiste- ren, wat anderen met elkander bespra ken." „Nu," zeide Walter, „ik moet er kennen, dat het, wat den vorm betreft, niet goed was; maar," liet hij erop volgen, „'t mag nauwlijks onze schuld heeten." „Neen, het feit op zichzelf natuur lijk niet," sprak Mary. „We hebben ons schuldig gemaakt door iets ge heim te houden, en dat drijft ons in allerlei holen en hoeken, en 't kan haast niet anders of aller lei laaghartige handelingen moeten daarvan het gevolg zijn. 't Is nu een maal zoo: we hebben een gesprek afgeluisterd, en 't verheugt me, dat we 'lgedaan hebben; want 'tis nu duidelijk gebleken, dat wij niet de eenigen zijn, die iets verborgen ge houden hebben. Wees nu zoo goed en breng me eens op de hoogte, wat dat alles beteekent?" „Ja, Mary," antwoordde Walter, „om je de waarheid te zeggen, 't is allemaal Grieksch voor me, behalve wat daar gesproken is over het geld. Ik kan, geloof ik, wel zoo wat gissen, waar dat vandaan is gekomen." „Daar hebt ge 't al weêr," riep Mary uit; „dat is weêr geheel iets voor u, heeren. Geld geld en nog eens en altijd geld! Wat komt toch dat geld er op aan Laat dat voor zichzelf zorgen. Kunt gij verklaren, wat papa aangaande mij zeide? Mr. Hope is een buitengewoon man, en papa's raadsman in zaken. Maar, met dat al, hij is in papa's dienst. Papa betaalt hem. Hoe kan het nu zoo komen, dal hij zich meer om mijn geluk bekommert dan papa en dal hij zelf dat kan zeggen?" „Wel, gij hebt hem gesmeekt lus- schenbeiden te treden." „Ja," bevestigde Mary; „maar ik heb hem niet gevraagd papa te be dreigen, en tol papa te zeggen: „als ge u onwelwillend ten opzichte van Mary betoont, dan is onze overeen komst verbroken." Zij verdiepte zich nu eenige oogen- blikken in gepeinsdaarna wendde zij zich tot Walter en zeide: „Wat voor soort vamovereenkomst kan dal wezen een overeenkomst tusschen een vader en een ander heer, inhoudende, dat een vader zich niet onwelwillend mag betoonen jegens zijn eigen dochter? Hebt ge ooit meer van zoo iets gehoord?" „Neen, ik moet eerlijk verklaren, dat ik nooit van iets dergelijks gehoord heb." „Hebt ge ooit zoo iets hooren zeg gen?" „Neen, ik geloof niet, dal ik ooit iemand zoo iets heb hooren zeggen." „En toch kon hetgeen zij over geld spraken hel meest indruk op je ma ken! Wat heeft geld te beduiden? Deze overeenkomst is eene groote ver borgenheid. Yan deze ure al beschouw ik het als mijne taak, er naar te stre ven, deze verborgenheid te doorgron den. Laat mij er eens over na denken." Men kon het Mary nu aanzien, dat zij in geweldige spanning verkeerde 't was of haar oogen zich omsluier den, en haar gloed naar binnen keer den. Waller werd getroffen door de span ning, die zich vertoonde op dar prach tige voorhoofd, in die merkwaardige oogen, op dat schoone gelaat; alles scheen opgeschroefd tot den hoogsten diaspason. Zwijgend en met zekeren eerbied staarde hij op zijne vrouw; want, om de waarheid te zeggen, zij deed onwillekeurig denken aan de Pythiesche priesteres, nu zij daar op zulk een opmerkelijke wijze hare ge heele ziel als het ware richtte op één punt. Eindelijk liet het orakel zich hooren „Mr. Hope heeft mij met eene of andere goede bedoeling misleid. Hij doet het voorkomen, alsof hij een onderhoorige van papa is maar hij is de meester. Hoe het zoo komt, dat hij de meester is, dat weet ik niet, maar het is zoo, Walter. Als het eens lot een strijd kwam, zou Mr. Hope niet papa's, maar mijne zijde kiezen." „Dat is natuurlijk zeer opmerkelijk, indien het waar is," merkte Walter op. „Het is waar," verzekerde Mary, „en het is opmerkelijk." Daarop keerde zij zich plotseling om, en zag zij hem aan, terwijl zij vroeg: „hoe was het je te moede, toen wij daar beiden in die werkplaats waren, en we weg kropen en ons trachtten te verbergen, alsof we misdadigers of weggeloopen slaven waren?" „Nu," antwoordde Walter, „om je de waarheid te zeggen, het meest maakte het komiesche van onzen toe stand indruk op mij." „Dat is mij onmogelijk," sprak Mary. „Ik gevoel eerbied voor mijn echt genoot, en 't is voor mij onverdrage- lijk, hem te zien wegkruipen, voor wien ook; en ik ben fier op mijn eigen liefde, en ik beq verontwaar digd over me zelve bij de gedachte, dat ik er in heb toegestemd, die liefde te verbergen." „Dat is ook schandelijk," zeide Walter, „en ik hoop, dat wij onze liefde niet heel lang meer verborgen zullen moe ten houden. 0 drommel, wat treft dat ongelukkig! Daar is mijn vader! Wat moeten we doen?" „Dat zal ik je zeggen," antwoordde Mary op vastberaden toon. „Ge moet dadelijk met hem spreken, en je uiter ste best doen, om hem op onze hand te krijgen. Deel hem mede, dat Julia den eersten van de volgende maand gaat trouwen met Percy Fitzroy;zeg hem verder alles wat Mr. Hope ge zegd heeft, dat ge aan den advokaat moest mededeelen; en zeg hem dan ook, wat gij mij hebt doen gelooven, dat ge mij inniger liefhebt dan je eigen leven, en dat mijne liefde voor u nog inniger is, en dat geene macht ter wereld ons kan scheiden. Kunt gij hem lot zachtmoedigheid stemmen, Mr. Hope zal bij papa hetzelfde be werken." „Maar indien hij nu eens te stijf hoofdig is,-om zich te laten vermur wen stamelde Walter. „Dan," antwoordde Mary," moet ge je aan mijn papa niet storen, en zal ik me aan den uwe niet storen." Na een oogenblik te hebben nage dacht, hernam zij: „Walter, ik zal hier blijven, totdat hij mij en u bij elkander ziel; dan zal 't hem onmogelijk zijn, zijn ge dachte uitsluitend te bepalen bij zijn mijnen, en zijn processen en dergelijk tuig. Hij zal zijn aandacht wel moeten schenken aan onze liefde, en dan kunt gij de zaak verder met hem afmaken, terwijl ik me een weinig verwijder niet ver om nog eens na te den ken over de vreemde woorden van mijnheer Hope, en te mijmeren over tal van onderwerpen, die me dan voor den geest zullen komen." Deze taktiek volgend, wachtte het moedige meisjen, totdat Kolonel Clif ford zich op het grasperk vertoonde, en toen legde Walter eene zoo onbe rispelijke hoffelijkheid aan den dag, als er ooit vertoond kon zijn bij een menuet aan het Hof van Louis le Grand. Walter nam met ridderlijke beval ligheid en zeer eerbiedig zijn hoed af. Kolonel Clifford nam eene stijve mi litaire houding aan, die meer deed denken aan de parade of aan het slagveld, dan aan het Hof, 't zij van den Grooten Monarch, 't zij van den kleinen Cupido. HOOFDSTUK XV. Het geheim in gevaar. „Hmzeide de Kolonel droog weg; een vrouwenrok!" „Et caetera," waagde Walter er aan toe te voegen; en wij moeten zeggen, dat hij gelijk had, want een rok is in onze dagen nooit het eeni ge kleedingstuk geweest, dat door vrouwelijke wezens wordt gedragen, en zelfs niet eens het kleedingstuk, dat de vrouw het meest karakteri- zeerter zijn toch visschers, die een soort van rok, en geen muts dragen. „Wie is zij, mijnheer?" vroeg de barre Kolonel. „Uw nichljen, vader," antwoordde Walter, op honigzoelen toon, „en het mooiste meisjen van geheel Derby shire." De Kolonel haalde den neus op, maar verwaardigde zich niet de schoon heidskwestie aan te roeren. „Waarom liep mijn nichljen weg, toen zij mij zag aankomen?" vroeg hij arglistig. „Wel," antwoordde Walter op be- deesden toon, „om u de waarheid te zeggen, een of andere dwaze kwaad spreker heeft haar gezegd, dal gij alle natuurlijke genegenheid voor het kind uwer overleden zuster verloren hebt." Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1890 | | pagina 6