-aS uaqqaq }qiqosaSuo raaq }qootn "yaaq pppS uojbC
a}S}BB{ aup ap fiq }Bp 'piM uap ubb acjuaaaj }aq 'jo
uaioBjp a; do ubb ajjucnq u(ooz uio 'diqos a}qnp§
-U0.i3a suo }in uapaoS aSiupAi ap uba a}saq ap si tipj
•jaiq jaauaiu uap 'naMnoj}jaA a} ao} ubb }ooq ap uio
•uaqaozpn uauunq rapq puamaiu uppduq azuo peq
UBp 'duqasuBuiaaz ua paocu ua ppqpjeupaq uba uaS
-UBq a} }uioq jb suios uaAaj suo sp 'jbbui ïpzfiq jpz
jaauacu .ibbaa 'uaqajds a; ooz uio piu uaiqossiui fun }ssd
}aq 'sauiBQ" -qfippBq jaaz ueinspoq ap appjooM}ue
,/jaauaoi 'jooa §UBq ppuauiaiu qi uaq jBBp 'q"
,,Mooq 'bS pjaaqjaA qi s|B uoz("ia\ }ipaja; jbbui nu f;ui
}aoui a§ ua fSui||iqs 'japMduiod p uaa sp jaau ua do
(iaq 'spno uba jBBqain uauuaq fj^yy -puaijA apno
'qaq fiui fiq jaiq n qi pp 'uaSaouaS fiui pop pq
'uup" *qi laz ,/diqos apjpzpq do uajaoA fiM *bf"
cuBudo SuqppSuBpq ajapuozfiq pui suaa ubui uap nu
fizjfiMja} 'sijBtuBQ a;UB} dau puaqaS jaSaojA ubuï
-spoq uap n }qaq snp 'jnounfag jaaqufiui 'ooz 'q"
„•uajad
-daps joa\ n pen iaq uapnz fiM 'apjo ui si pp 'q"
:apiaz jauunq uaa ua 'suaa uayqoBjraqS uaqosuaui a<j
„•uajBM uiz ufiz jbbu SaouaS sjaqsuunaS
aqfqaSaap ua uaqqupaqquq uaaS pM ubb ja ppmo
'uaSuBqdo uiBAiq jooaa jooq ufiz suo fiq ubbjb usjoa
uba fiq pp 'uao} qi poep }sjag -Sbz diqos suo uba
pjooq ubb JBBp 'apufiz jauij ap ui Sou 'inaq qi uao}
'do uba p|BBdaq ja qaaq qj puaipaS uauiBs Sou uaq
-qaq qi ua jnom^ag jaauaj^ -uapusq apaoS ui uljz a^yy"
UBUispoq ap dau (i'spBBjauiBq 'pq si ooz 'qsinf 'Bp"
,,'apjooqaq qoo 3MUiy)OJ,)g ap jaiq ubbjbbaü
JOojuBq apjpzpq jooa p(j}p Bufiq 'uljz a} }saaMa§,
aaz do jBBf jpq uaa ua uaAaz bu 'uaAaSaS ubb uojba
LLZ
276
onstuimige van alle zeeën, die uit eene doorloopende-
watermassa bestond, van Amerika's Zuidpunt tot Nieuw-
Holland toe.
Bij die gedachte, keek ik er onze matrozen eens
op aan. Als ik Shilling mede telde, waren zij zes in
getal, en gelukkig alle Engelschen. Twee waren licht
matrozen, jonge, door de zon gebruinde kerels, en de
drie andere minderen waren zwaar gebouwde bevaren
gasten; ieder was op zijne eigene manier gekleedde
een droeg een blauwe jersey en pij jakker, een ander
een rood hemdde bootsman had een mouwvest aan,
een vierde zeelaarzen, een gelen zuidwester, enz. Elk
had een pruim tabak achter de kiezen, jen af en toe
spuwde er een daarvan het sap buiten boord, en keek
het na, om de vaart daaruit te gissen, waarop hij zich
langzaam op zijn doft ronddraaide, om eens naar de
overige booten en naar de lucht te loefwaart te zien.
Reeds spoedig meende ik op te merken, dat ze mij
met vreemde oogen aankeken, alsof het hun niet recht
duidelijk was, hoe aan mij, als passagier, met achter
stelling van den bootsman, het bevel over de boot was
toevertrouwd. Hoewel ik niet anders verwacht kon
hebben, waren wij toch wel reeds een uur onder zeil,
vóór ik aanleiding vond, daaromtrent opheldering te
geven.
„Jongens," zei ik, „heeft de bootsman u soms ook
gezegd, wie ik ben?"
„Neen, daar weten zij nog niets van, meneer Sey
mour," antwoordde de bootsman voor hen in de plaats.
„Nu," zei ik, „daar uw aller leven aan mijne zorg
is toevertrouwd, is het niet meer dan billijk, dat ik
u zeg, vóór drie jaren, als tweede stuurman het diploma
voor eersten verworven te hebben. Ik heb er toen het
apuia ua} pM unp 'uajapuBiaA a; qa.idsaS suo uba djaM
-japuo pq tno japuiyq soj japaM 'jaoi ufim jooa Sjoz
}in 'uao} aip pq ua aump apno ap uba pucq ap qt
a}qmp '}jsq ufitn uba ppqpA ap uj 'uapjooM uaqojds
-aS ap qoo} unq uaSui°}uo uaipuaioq uaëaojs suo do
yqoB uaaS liz tBpooz 'qnjp |b Sou jBBqja japuo yaq
uazoi}Btu ap uappaq Siqqn[aj) 'SaaAAO} a}sjaij ufiui uba
uaSuBAi ap do sojq uaSooq uaa }qoBjq apSazaS }iq
^•uauujM uaSom yaaq piaquaSauaS
aAin fiz }Bp 'af}qoiu ufiui qi }qoB SiqqnjaS }sSooq ua
'n qi uaq sucq} jbbui 'uapajAa} apara.iBBp saaA\ 'psqaS
}aaqSuB[ uapuBBiu aup nu Ijm }qaq fiS iapuaq }aiu
}qaj}sjoA n qi }Bpmo 'n uaSaj sbaa qp uaam pjooAi
uaaS jaAOJBBp UBp qaajds '}qaq fiui yarn uapfippaui af}
-uiajS uaa Sou fiS uaipui" 'joo yoq ui fttu fiz apjajsing.
„'.mounfag jaaqufij^" -ajqBBiaS sjaoq uba joop jaaqaS
ja }ooq azuo }Bp 'ua|Bq aj jfiqs ooz daajjnnp uap
'apuaopooz firn SuoAtp ua 'punq aufttn fiz daajS jaijq
aqiuiBj sjapaojq ami ui azfiAi
apiUBBqosaquo do qoiz aip 'usmaaz uoA\nj uaa s[b s}qoa[s
qoop 'uapjoAv a] pMnoqosaq puauA mu s]b }ioo 'uoaooj
-aS uauunq uaqqaq noz }aiu qi uijbbaa 'aqAABjj ssiui
';saaA\aS pij} uaa si ja '}ubaa uBBSjapuo uapiAA noz
'n jooa piaquaSauaS }in ua paiqjaa }in '[oa\ qi [aoAaoq
'uaAaS 3} sftAiaq }aq 'uaquoqosaS subij} fiui piaquaSapS
ap jooa jBBqquBp qi uaq apSooq ua; ua n }S[oa UBp
ua 'uaa jararanu si jaiq a}sjai| uljjq -\m uapzjBB }atu
qt }Bp 'uaiz fiS }[iiz imp uapjOAA usq pajaS auljui }aq
uba a}soq ua} s}qoo|s uaA8[ japtaq Mn .taauuB^yy iqaq
pSazaS aMiuy/vufg ap uba pjooq ubb qi }bm 'Sou n
fiS }jauuuapj -uaop }saq ufiui [bz qi 'qooQ qsaaMaS
nu pa a }aiu uba Sou n qi uaq ao} nu }oj1 -uaSSaz
a} }ip rao 'aqMBjj ssitu 'n uba pjaapq pA\ si }8H"
08S
281
daaraan het al te persoonlijke te ontnemen, begon ik
nu over Clifton te praten. Ik gaf mijne nieuwsgierig
heid te kennen omtrent hetgeen mijne familie en de
Hawke's op dit oogenblik wel zouden doen, herinner
de Florence aan de orgelmuziek in de Kathedraal, en
zoo, van het eene onderwerp op het andere overgaan
de, begon ik langzamerhand tante Damaris een heel
verslag te geven van mijne handelingen in Clifton,
onder welke omstandigheden ik daar Florence het eerst
ontmoette, welke rol mijne nichten in die zaak vervul
den, hoe mijne tante er over dacht, en hoe mijn oom,
ondanks de opvatting van den heer Hawke, aan de
zaak volkomen onschuldig was. Verder deelde ik aan
de oude dame mede, hoe ik geenszins haren broeder
gebrutaliseerd had, doch slechts mijn recht had doen
gelden, in Bristol te blijven, wanneer ik dit verkoos.
Met de grootste aandacht bleef tante Damaris naar
mij luisteren. Geheel en al vergat zij onzen toestand,
als zij goedkeurend knikte en mij in de rede viel
met: „Dood natuurlijk!" „Heel verkeerd van mijn
broeder," „Uwe tante had niet geheel en al ongelijk,"
en dergelijke uitroepen meer. En toen ik haar eens
omstandig mijn onderhoud met den heer Hawke op
mijne kamer beschreef, liet zij bemerken, dat hij eene
geheel andere lezing daarvan gegeven had, doch ook,
even als zij zelve, zeer dwaselijk ingenomen was geweest
met „dien onmogelijken Mr. Morecombe" (hare eigene
woorden).
Ook Florence volgde met gespannen aandacht mijn
verhaal. Zij drukte mij de hand, en hield die vast,
wanneei ik aan een gedeelte kwam, dat in het bijzonder
haarzelve of mijne genegenheid voor haar betrof. Zeker
was er iets vreemds in, dat wij nu juist over die din-