Eerste
PREMKBI
EEN GEVAARLIJK GEHEIM.
No. 17
144.
op ZONDAG I
L
door Charles Reade.
33)
„Nu, beste kerel," zeide, of liever
schreeuwde Bartley, „zeg hem nu,
waar Hope is en Mary opdat ik
- o Godo God 1"
„Mijnheer," sprak nu Jim met flau
we stem, „ik was bij mijnheer Hope
en de jonge dame, in het voorruim
der mijn, toen de eerste ontploffing
plaats had. De meesten onzer wisten
nog door de oude schacht te ontko
men. Eenigen werden getroffen door
het instorten der schacht, want ik
keerde me om en zag het. Maar mijn
heer Hope heb ik onder hen niet ge
zien. Indien hij daar bij geweest is,
dan is hij begraven onder het puin
der schachtmaar ik geloof werkelijk,
dat hij opgehouden is door de jonge
dame en door dien vervloekten schurk,
die de mijn in brand gestoken heeft,
en dan kan het haast niet anders, of
hij moet levend of dood in hel voor-
ruim zijn."
Hij kon niets meer zeggen, maar
verviel in een soort van bedwelming,
het gevolg van den machtigen prikkel,
door den sterken drank op zijn ver
zwakt gestel en zijne ledige maag
uitgeoefend. Toen haalde Bartley met
bevende handen eene kaart van de
mijn te voorschijn, en wees Walter,
hoever de tweede ploeg gevorderd
was.
„Zie," zeide hij, „ze zijn op een kleine
twintig voet afstands van den bodem
der mijn, en het voorruim is drie-en-
twintig voet hoog. Hope heeft hel ge
meten. Ga niet voort met verder in
de diepte door te dringenpoog een
opening te maken in de zijwanden
van dat voorruim, want daar moeten
ze zijn; daar zijn zij ik zie hen
daar soms zie ik hen daar levend,
soms zijn zij dood en soms stervende.
0, ik word krankzinnig, ik word krank
zinnig
Dit gezegd hebbende liep hij verder,
al razende en tierende, met het uit
zicht en de stem eens waanzinnigen,
maar desniettemin de verstandigste
bevelen gevende. In een minuut had
hij een bak gereed voor Walter, en
twintig pas opgestoken lampen, en
naar omlaag ging Walter met een
grooter aantal met houweelen gewa
pende mannen. Zoodra hij uit den
bak was gesprongen, riep hij„staakt
dat werk, mannen, en doel zooals ik
doe!" Hij zwaaide zijn houweel en
houwde op den wand der schacht in,
op de hoogte, hem door Bartley aan
geduid. Zijn houweel bleef ei in ste
ken, en niet dan met moeite kon hij
het er weêr uit losrukken.
„Neen, mijnheer," riep een mijn
werker, wiens hart hij gestolen had,
hem toe; „sla uw houweel in de
steenkool,"
Walter merkte toen op, dal boven
die leernlaag, waarin zooëven zijn
houweel was blijven steken, een smal
le laag steenkool washij hief zijn
houweel weder op, maar in plaats
van, zooals hij had moeten doen, het
houweel half naar beneden te richten,
gaf hij een geweldigen horizontalen
houw met het instrument, welke de
steenkool deed klinken als een kerk
klok, en waardoor zijn krachtige ar
men zulk een geweldigen schok ont
vingen, dat het houweel uit zijn
verdoofde hand viel.
De man, die hem aangeraden had,
het houweel in de steenkool te slaan,
zag nu, dat hij voor het oogenblik
machteloos was en niets kon doen,
en nam terstond zijne plaats in.
Maar in dat korte tijdsverloop ge
beurde er iets zoo vreemds en ontzet
tends, dat de forsche mijnwerkers
gilden als vrouwen, waarna er uit
aller boezem een krachtig Hahweer
klonk.
HOOFDSTUK XXIII.
De drie doodsgevaren.
Zeven mijnwerkers waren begraven
onder de bouwvallen der mijnschacht,
maar olschoon er massa's steenkool
en leem in het voorruim waren neêr-
gestort van den wand, die het naast
bij de plaats, waar de ontploffingen
hadden plaats gehad, gelegen was,
en hoewel sommige gangen geheel
verstopt waren, had toch daar niemand
het leven er bij ingeschoten; alleen
maakte de rook het er zoo benauwd,
dat het haast onmogelijk moest zijn,
daar in leven te blijven.
Die rook was lichter dan de lucht;
dientengevolge trok hij langzamerhand
op, en toen werden drie gestalten
zichtbaar.
Grace Hope had zich, als door een
gelukkig instinkt, op den grond laten
vallen, en was zoo blijven ademhalen,
in weêrwil van den veistikkenden
rook. Hope, die Ben Burnley bij den
kraag gepakt had, was met dezen op
den grond gevallen, maar had nog
steeds den moordenaar vast. Dit waren
de di ie personen, die in hel voorruim
in leven waren gebleven, en dit was
hun eerste strijd om 't bestaan. Zoo
spoedig het mogelijk was te spreken,
nam Hope zijne lamp, die gevallen
was, in de hand, en haar omhoog
heffend, riep hij„Grace, mijn kind,
waar zijl gij?" Zij kwam onmiddellijk
naar hem toe loopen; hij nam haar
in zijn armen, en dankie God voor
deze groote bewaring.
Toen gal hij Burnley een schop,
en beval hem naar de rechterzijde
van dat voorruim te gaan. „Jij blijft
aan dien kant," zeide hij, „waar ge
kunt nadenken over 't geen ge gedaan
hebtje slachtoffers blijven aan dezen
kant, en zullen elkander steunen en
troosten, totdat brave menschen on
gedaan maken wat gij gedaan hebt,
ellendige schurk!"
Burnley kroop weg als een hond,
die slaag gehad heeft, en ging in de
bitterste wanhoop op den grond lig
gen.
„O papa," sprak Grace, „we zijn
aan een groot gevaar ontkomen, maar
zullen we ooit weder hel daglicht te
zien krijgen?"
„Natuurlijk zullen we dat, mijn
kindge kunt er staat op maken, dat
men al het mogelijke zal doen om
ons te redden. Mijnwerkers hebben
hunne gebreken, maar zij zullen an
dere menschen niet laten omkomen;
er zijn geen grooter helden in de
wereld dan die ruwe kerels, met al
hunne gebreken. Wat gij en ik dade
lijk moeten doen, 't is te zoeken naar
mondbehoeften, lampen en gereed
schap; als er geen vergiftige dam
pen vrijkomen, is het slechts eene
kwestie van tijd. Mijn arm kind heeft
een harden tijd in 't vooruitzicht;
maar als we maar in leven mogen
blijven, dan zullen we wel gered wor
den."
Deze moedige woorden troostten
Grace, wat er trouwens ook de bedoe
ling van was, en zij vergezelde haar
vader naar de eenige gang, die na
de ontploffing open gebleven was.
Gelukkig voerde deze naar een nieuw
gedeelte van de mijn, en zij hadden
nog niet ver geloopen, of Hope vond
eene lamp, welke een der mijnwerkers,
die bij de eerste waarschuwing naar
het voorruim gevlucht waren, had
laten vallen. Hope deed hel licht uit,
en gaf de lamp aan Grace.
„Daar hebben we tenminste voor
vier-en-twintig uur licht," zeide hij;
„maai wat ik vooral wenschte te vin
den, 't is voedsel. Er zal hier zeker
wel het een en ander achtergelaten
zijn."
„Papa, sprak Grace, „ik meen, dal ik
een mijnwerker een zak in een ledi
ge kar heb zien werpen, toen het
eerste sein van onraad gegeven werd."
„Terug, terug, mijn kind!" riep
Hope nu, „voordal wellicht die schurk
het vindt!"
Hij wachtte niet op haar, maar
spoedde zich terug, en trof Ben Burn
ley in de nabijheid van diezelfde kar
aan; maar Burnley sloop weg, toen
Hope naderde. Hope wierp een blik in
de kar en vond schatten een dozijn
nieuwe zakken, een zwaren hamer,
een klein zakjen inet spijkers, een
pot met thee, en een zak met brood
er in, en verscheiden losse brokken
brood. Hij draaide zijne lamp dadelijk
uit, want hij had lucifers in zijn zak,
en stopte, den zak met brood weg;
daarna stak hij zijne lamp weder aan,
en hing haar aan een spijker midden
in hel voorruim op.
„Daar," zeide hij tegen Burnley
„zoo hebben we beiden licht genoeg
mocht deze lamp uitgaan, hang er
dan de uwe voor in de plaats."
„Dat is mooi zoo," antwoordde
Burnley op ootmoedigen toon.
Er stonden aan Hope's kant van
het voorruim twee karren de ledi
ge, waarvan gesproken is, en een an
deren, die vol steenkool was. Beide
stonden op omstreeks twee elfen af
stands van den wand van het voor
ruim, bij welken Hope stond. Hope
keerde de ledige kar om, en bracht
ze vlak naast de andere; toen hecht
te hij twee zakken aan elkander, en
maakte ze vast aan den kolenwagen
en aan dedêbris; vervolgens legde hij
zakken op den grond voor Grace om
op te liggen; twee zakken hield hij
voor zichzelf, en twee in rezerve, en
hij wierp er Ben Burnley ook twee toe.
„Ik geef er jou twee, en ik houd
er twee voor mezelf," zeide hij. „Maar
mijne dochter moet eene kamer voor
haar zelve hebben, zelfs hier; en zoo
ge haar lastig mocht vallen, zal ik je
met dezen hamer de hersens inslaan."
„Ik begeer niet hel haar lastig te
maken," antwoordde Burnley, „'l Is
mijne schuld niet, dal zij hier is."
Daarop volgde een somber stilzwij
gen, en daarvoor bestond wel reden.
Het licht der eenige lamp, die daar
maar flauw brandde aan den wand,
maakte slechts de duisternis zicht
baarder, en openbaarde al de ijselijk
heid van dit akelig tooneel. De verve
lende uren kropen voorbij, waarvan
alleen Hope's horloge blijk gaf, want
in dit levend graf was de zomer win
ter, en de dag nacht.
Het afgrijselijke van het begraven
zijn in eene mijn is, gelooven we,
beter beschreven dan eenige andere
rampspoed, die een levend mensch
overkomen kan. Geïnspireerd door
dit onderwerp, hebben romanschrij
vers zichzelf overtroffen, en evenzoo
dagbladschrijversen in alle oprecht
heid verklaren we niet te gelooven,
dat we van zulk een akelig schouw
spel een uitvoerige beschrijving zou
den kunnen geven, zonder verre ach
ter te staan bij vele rijkbegaafde
tijdgenooten, wier beschrijvingen we
wel zouden kunnen uitbreiden, maar
niet verbeteren. Het karakteristieke
van ons akelig tooneel bestond, mee-
nen we, niet zoozeer in de afwisse
ling van hoop en radeloosheid, noch
in het langzaam wegkwijnen der door
honger en dorst uitgeputte gestalten,
maar meer in de omstandigheid, dat
hier een moordenaar en zijn slacht
offers door hetzelfde onheil getroffen
warenen toen de eene dag vóór en
de andere na voorbijging, zonder dal
de gehoopte verlossing kwam, kwam
de haat van den moordenaar en zijn
slachtoffers wel eens in strijd met an
dere gevoelens, tot welke de gemeen
schappelijke ellende van zelf aanleiding
gaf. Omstreeks twaalf uur na de ont
ploffing ontdekte Burnley, dat Hope en
zijne dochter iets aten en zich de
lippen bevochtigden met de thee en
met een lepeltjen brandewijn, dat Hope
er uit zijn flesch ingeschonken had, om
te maken, dat de drank niet zuur werd.
„Och, krijg ik ook niet een stukjen
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.
sprak de deugniet op deerniswekken-
den toon.
Hope grauwde hem met de diepste
verachting af, maar smeet hem toch
een korst brood toe, zooals hij T een
hond zou gedaan hebben.
Daarop stond Grace, na een oogen
blik aarzelens, op, nam een kleineren
pot, vulde dien met thee, en reikte
hem dien over.
„Daar," sprak zij, „en moge
God u vergiffenis schenken!"
Hij nam den trekpot van haar over
en staarde haar aan.
„'t Is mijne schuld niet, dat ge hier
zijt," zeide hij. Maar zij hief haar
hand op, als wilde zij te kennen ge
ven: „verspil geen woorden aan zulk
soort van verontschuldiging."
Twee geheele dagen waren nu
voorbijgegaan. Het voedsel, hoe zui
nig zij er ook meê omgegaan had
den, was geheel verbruikt. Burnley's
lamp flikkerde nu aan den wand, en
weldra zou volslagen duisternis wor
den toegevoegd aan de afgrijselijkhe
den, welke thans begonnen de hoop
te doen verflauwen, met welke deze
arme zielen den tijd hunner wreede
beproeving waren aangevangen. Ho
pe werd ongerust, nam de uitgaande
lamp van den wand, draaide de pit
nog wal op, en liep den eenen mijn
gang, die nog ruim gebleven was, in.
Ditmaal beperkte hij zijn onderzoe
kingen niet tol het gedeelte, waarin
hij overeind kon staan, maar hij kroop
op handen en knieën naar het nieuw
ste gedeelte der mijn. Eindelijk liet
hij van daar een triumfkreet hooren,
en een paar minuten later keei de hij
bij zijne dochter terug, uitgeput van
vermoeienis en inspanning, en geheel
zwart van steenkool; maai de lamp
brandde nu helder in zijn hand, en
om zijn hals hing een kruik met olie.
„O, mijn arme vader," riep Grace
hem toe, „is dat alles wat gij ont
dekt hebt?"
„Wees er God dankbaar voor,"
antwoordde Hope. „Ge begrijpt niet,
wat het zon zijn, nog een paar da
gen hier, niet alleen zonder voedsel,
maar ook zonder licht te moeten door
brengen."
De volgende dag was ijselijk. Kna
gend werd de honger, en nog ondra
gelijker was de dorstde vreeselijkste
aanvallen van honger deden zich soms
uren achtereen niet gevoelen, keerden
dan terug, om dan weêr een tijdlang
weg te blijvendie aanvallen van hon
ger putten wel uit, maar maakten niet
razendde dorst echter folterde onop
houdelijk en maakte zijn slachtoffers
waanzinnig. Ben Burnley had daarvan
't meest te lijden, en de rampzalige
kwam tol Hope om troost.
„Wat hebben we er aan, of we
hier al blijven?" zeide hij; „'lis nog
beter levend te verbranden, dan zoo'n
dorst te lijden. Laat ons de mijn on
der water laten loopen, en drinken,
ol zelfs verdrinken."
„Hoe kan ik de mijn onder water
laten loopen vroeg Hope.
„Dat weet gij zelf zeker het best,
meester," antwoordde de kerel. „Wel,
hoeveel tonnen water placht ge niet
dagelijks uit dien waterbak te pom
pen?"
„Wij verzamelen omstreeks vijf ton
in een put, en we pompen omstreeks
vijf ton naar boven, eiken dag."
„Hoeveel water zal er dan nu in
den bak zijn?"
Hope zag op zijn horloge en ant
woordde: „er was vrij wat water in
den bak, toen gij de mijn in de lucht
liet vliegen; er moet nu ongeveer
dertig ton in zijn."
„Welnu dan," zeide Burnley, „gij
die zoo vaardig zijt in alles, help me
den muur van den waterbak doorbo
ren dat kan heel goed gebeuren,
want die muur is dun genoeg."
Hope dacht even over het voorstel na.
Wordt vervolgd
fELEPHOONNDM
AB0NNE1V
Per drie maanden
ft
Afzonderlijke nommi
Advertentie
Groote
Voorm. 10 ure, i)r.
pred. te Dieren.
Nam. 2 ure, Moeton.
Av. 6 ure, Swaan.
Nieuwe
Voorm.
10 ure, Hoog
Jans-R
Voorm.
10 ure, Boon.
Woensdi
ig 's av. 7 ure
Bakenesse
'Voor de E
Voorm.
10 ure, Moet
Waalsche
Voorm.
10 ure, Heb?
Christelijk Geref
{Ged. Oud
Voorm. 10 ure, 's A'
Woensdag 's av. 8 ui
{Klein He
Voorm. 10 ure, 's A
Donderdag 's av. 7 Vs
Lutherse!
Voorm. 10 ure, Pooi
Honderdag 'e av. 8
Luth. pred. te H(
Kerk der Vereenig
Voorm. 10 ure, S.
Doopsgez,
Remoustran
Voorm. 10 nre, Dr.
Kerk der Bro
Voorm. 10 ure, We,
Woensdag 's avonds 8
en J. Klein. Med
ding onder milita:
Chr. Bewaarschol
Maandag 's av. 8 ui
Lokaal in de
Dinsdag 's av. 8 ur<
Met dank ontva
school voor On- en A
penningmeester den
Haan f 12.25, zijn
der Zanguitvoering
Chr. school v. d. w
Nederd. Y
Benm
Voorm. 10 ure, W".
Pre
Beve
Voorm. 10 ure, gee
's Avonds 7 ure, J.
Evang. Lutl
Voorm. 10 ure, R.
Doopsge:
Voorm. 10 ure, J.
Bloen
Voorm. 10 ure, J.
Nam. 2Va ure> 3ee
Heer
Voorm. 10 ure, J.
HU
Voorm. 10 ure, li
Houtrijk
Voorm. 10 ure, C