EEN GEVAARLIJK GEHEIM.
door Charles Reade.
34)
„Als we," zeide hij, „de geheele
massa water in de mijn lieten loopen,
zou het ons tegen den wand van
onzen kerker verbrijzelen, en we
zouden verdrinken, voordat het zich
door de verstopte gangen een weg
kon banen naar het nieuwe gedeelte
van de mijn. Gelukkig hebben we geen
houweel, en is het ons onmogelijk
zulk eene poging tot zelfmoord aan
te wenden."
Dit bracht Burnley voor dien dag
tot', zwijgen, en[ hij bleef wrevelig in
zijn hoek zitten. Maar toch bleet hij
over ^hetj door ^hem opgevatte denk
beeld broeden. Den volgenden dag,
tegen den avond, verzocht hij Hope
zijn eigen 'lamp op te steken, en daar-
meê naar den muur van den water
bak te komen zien.
„Niet zonder mij," fluisterde Grace.
„Zijn oogen fonkelen van haattegen u."
Zij gingen er te zamen heen, en
Burnley deed Hope opmerken, dat het
water hier en daar droppelsgewijze
door den muur zijpeldehet kon niet
door de steenkooladeren, noch dooi
de leemlagen heendringen, maar het
zijpelde door de poreuze lagen van
zwartachtige aarde heen. Hope zag
dit verschijnsel met angstige bezorgd
heid, want hij was een man van we
tenschap, en wist wel, dal de onder
vinding leerde, hoe bij grooteen kleine
afgedamde vergaderbakken kleine hoe
veelheden water, wanneer ze door
eene groote zich daarachter bevinden
de massa aardlagen gedrukt en geperst
worden, eene uitbarsting kunnen te
weeg brengen.
„Ge zult zien, de muur zal open
barsten," zeide Burnley opgetogen,
„en hoe eerder dat gebeurt, des te
beter is het voor mij, want ik kom
toch nooit weêr levend uit de mijn
gij hebt mij aan de mijnwerkers ver
klikt, en zij zullen geen bonk van me
heel laten, als ik hun in handen val."
Hope antwoordde niet dadelijk
daarop.
„Ik zou me zulke dingen maar niet
in 't hoofd halen," zeide hij. „Geef mij
de kruik, Grace. Nu, Burnley, houd
nu deze kruik op, en vang er eiken
druppel in op, totdat zij vol is."
„Maar, daar zal een halve dag meê
heengaan, eer die kruik vol is," voer
de Burnley daartegen aan, „en bij
slot van rekening, zal het opgevangen
water niet veel meer dan half mod
der zijn."
„Ik zal het filtreeren, antwoordde
Hope. „Doe maar wat ik je gelast."
Hij spoedde zich nu naar een ge
deelte van de mijn, waar hij een groot
stuk houtskool had zien liggen; hij
sleepte dat meê en verzocht Grace
om een zakdoekzij gaf hem er een,
een keurig schoon batist doekjenhij
haalde zijn zakm s voor den dag, en
schrapte daar spoedig een hoopjen
houtskool meê af, en naaide toen een
zak van het doekjen, want de handige
man had altijd een naald en draad bij
zich.
Langzaam, uiterst langzaam drup
pelde het modderige water in de klei
ne kruiklangzaam, uiterst langzaam
druppelde hel modderige water door
Hope's filtreer, en druppelde daaruit
helder en drinkbaar in de grootere
kruik. Met deze bewerking gingen
eenige uren nog al spoedig voorbij,
wat op zich zelf reeds een weldaad
mocht heeten voor menschen, die in
zulk een vreeselijken toestand als den
hunne verkeerden. Hope zat op eene
groote klomp steenkool; zijne doch
ter lag vóór hem op de knieën, en
staarde hem met liefde, vertrouwen
en eerbied aan; en Burnley lag daar
ook op de knieën, maar op een af
stand, met de begeerige oogen van
een mensch, die door een vreeselijken
dorst gekweld wordt.
Eindelijk was twee-derde gedeelte
van de kleine kruik gevuld met hel
der water. Hope nam den grooten
ijzeren lepel, dien hij bij de thee ge
vonden had, en gaf een lepel vol aan
zijne dochter. „Mijn kind," zeide hij,
„laat het zeer langzaam over je tong
en in je keel druppelen; het is de
keel met de aangrenzende organen,
die het meest van den dorst lijden."
Hij nam toen zelf ook een lepelvol,
om niet na een moordenaar te drin
ken. Toen gaf hij een lepel vol aan
Burnley met hetzelfde voorschrift,
stond toen op en gaf de kruik aan
Grace, terwijl hij zeide: „hetoverige
van deze kleine hoeveelheid moet in
op zijn minst zes uren niet aangp-
roerd worden."
Burnley, in plaats van den verslan-
digen raad, die hem gegeven was,
op te volgen, slokte hel water in eens
door, smeet toen den lepel op den
grond, met de woorden„ik wil het
overige water ook hebben, al zou 't
mij het leven kosten," en vloog woe
dend op Grace Hope toe.
Zij liet een flauw gegil hooren, en
Hope velde hem met één enkelen
slag neder, als een blok hout. Burn
ley lag daar een oogenblik met zijn
voeten op den grond te trappentoen
kroop hij op handen en knieën naar
den verst verwijderden hoek, en bleef
daar zitten pruilen.
Toen dien avond Grace zich neder-
vlijde om te gaan rusten, ging Hope
bij hare voeten liggen, met zijn hamer
in de hand, en wanneer de een van
hen beiden sliep, hield de ander de
wacht, want zij vreesden een aanval.
Tegen den morgen van denzelfden
dag vernam Grace's scherp gehoor een
geheimzinnig gedruisch in Brunley's
hoek; zij riep haar vader wakker.
Terstond ging' hij er heen, en ont
dekte, dat Burnley, op de knieën
liggend bezig was, met zijn handen
en nagels de bouwvallen van de mijn
schacht uit den weg te ruimen. Blijk
baar vergoedde bij hem woede zijn
gebrek aan kracht, want hij had al
een grooten hoop opgeruimd, en hij
had op deze wijze reeds tot aan de
knieën de beenen van een veronge
lukten mijnwerker opgedolven. Hope
deelde dit fluisterend aan Grace mede,
en zeide op doffen toon: „de ramp
zalige wordt krankzinnig, vrees ik."
„0 neen," zeide Grace; „dat zou
al te ijselijk zijn. Wat zou ons dan
te doen staan?"
„We moeten hem maar noodzaken,
aan dien kant te blijvendat is al
wat we doen kunnen," antwoordde
Hope.
„Maar," voerde Grace wanhopig
daartegen aan, „als hij krankzinnig
is, zal hij ons geen gehoor geven, en
dan zal hij hier komen en mij aan
vallen."
„Indien hij dat doet," sprak Hope
vastberaden, „zal ik hem moeten doo-
den; dat is alles."
Burnley evenwel wendde uren lang
geen poging aan, om bij hen te ko
men hij bleef al maar door arbeiden,
totdat hij hel geheele lichaam van
den mijnwerker opgedolven en een
houweel gevonden had, dal het on
gelukkige slachtoffer in de doode hand
had. Dit houweel hield hij verborgen
en bewaarde het, om er een of ander
noodlottig gebruik van te makenhij
had nog niet bij zich zelf uitgemaakt,
of hij er Hope de hersens meê wilde
inslaan, en zich zoo te wreken op
den man, door wiens toedoen hij thans
in de mijn opgesloten was, dan wel
of hij met het houweel een gat wilde
slaan in den waterbak, opdat zij alle
drie een haastiger dood mochten ster
ven dan door dorst of gebrek. De
woesteling had nog een andere en
nog ijselijker reden, om te maken,
dat de anderen niets van hem merk
ten; waanzinnig van dorst, nam hij
zijn toevlucht tol een laalste redmid
del, waartoe andere en betere men
schen ook wel in 't uiterste de toe
vlucht genomen hebben; hij sneed
met zijn knipmes in de borst van den
dooden mijnwerker en trachtte zich
met half gestold bloed te laven.
Deze ijselijke verlichting duurt nooit
lang, en weinige uren later volgt de
straf; maar met dal al, de woesteling
verschafte zich op deze wijze verlich
ting, en zelfs kracht, uit deze spook
achtige bron; en toen hij Hope en
diens dochter daar vergeleken bij
hem zwak en uitgeput zag neder-
liggen, liep hij naar hen toe, en ging
op een kleinen afstand vóór hen zit
ten. Dit deed hij voor een deel ook,
om de aandacht van Hope af te lei
den, zoodat deze de vreeselijke din
gen, waaraan hij zich schuldig gemaakt
had, niet opmerkte.
„Meester," vroeg hij, „hoe lang zijn
we hier geweest?"
„Langer dan zes dagen," antwoord
de Hope.
„Zes dagen," herhaalde Grace met
flauwe stem, want hare krachten wa
ren nu geheel uitgeput; „en nog geen
spoor van hulp, geen hoop nog op
verlossing
„Spreek zoo niet, Grace. Er zal wel
eindelijk verlossing komen, en daar
om is er hoop, zoolang we leven."
„Ja," zeide Burnley, „voor u bei
den, maar niet voor mij. Gij hebt aan
het volk verteld, dat ik de mijn in
brand gestoken heb, en ze zullen mij,
zoodra ze mij maar in handen krij
gen, in stukken scheuren. Wal baat
het me, of ik al uit het eene graf
verlost word, als toch een ander me
wacht Waart gij er maar niet geweest,
ik zou zes dagen geleden mijn biezen
hebben kunnen pakken."
„Kerel," sprak Hope, „kunt ge niet
zien, dal mijn hand slechts het werk
tuig is geweest? 't Is de hand des
Hemels geweest, die je hier gehouden
heeft. Houd op met je slachtoffers te
beschuldigen, en begin de zaken in
te zien, zooals ze werkelijk zijn, en
berouw te gevoelen. Zelfs al mocht
het je gelukken te ontkomen, zoudt
ge ooit de bleeke gezichten en de
doodskreten der brave mannen, die
ge op zoo laaghartige wijze vermoord
hebt, kunnen vergelen Heb berouw,
monster, heb berouw!"
Burnley was niet aangedaan, maar
de plechtige toon, waarop Hope hem
toesprak, joeg hem toch schrik aan,
en hij ging in zijn eigen hoekjen zit
ten mompelen, en terwijl hij daar
rondkroop, werden zijn doffe herse
nen bevangen door een koortsachti
ge razernij hel natuurlijke gevolg
van het ijselijke maal, dat hij gehad
had.
Tegelijkertijd hief Grace, die half be
wusteloos gelegen had, langzaam haar
hoofd op, en sprak met zwakke stem
„water, water!"
„0, mijn lief meisjen!" riep Hope
radeloos uit, „ik zal zien tenminste
zooveel water te krijgen, dat ge je
lippen er meê bevochtigen kunt; maar
het laatste broksken voedsel is ge
bruikt de laatste druppel olie brandt
in de lamp, en over een uur zullen
we in duisternis en wanhoop verkee-
ren
„Neen, neen, vader," zeide Grace,
„niet zoolang er daar water, zulk
heerlijk water is."
„Maar dat kunt ge niet ongefiltreerd
drinken; hel is vuil, het is vergiftig."
„Neen, dat bedoel ik niet, papa,"
sprak Grace weêr, „maar dal andere,
daarginder ver kijk maar! Zie
maar eens, hoe die heldere beek daar
in den zonneschijn glinstert; wat
fonkelt dal water daar prachtig! En
zie die boomen daar eens golven aan
den overkant, en die groene weilanden,
en die schitterend blauwe lucht; en
daar daar daar zijn de groote
witte zwanen. Neen neen! Ik
was 'l vergelen; 't zijn geen zwanen,
't zijn schepen, die naar het heerlijke
land zeilen, waarvan ge mij gesproken
hebt, waar geen lijden en geen zorg is."
Toen begon Hope met schrik te
begrijpen, dat dit de zinsverbijstering
moest zijn, waarvan hij wel gelezen
had een liefelijk vizioen van
groene velden en kristalhelder w ater
dat vaak gezien wordt door hen, die
op het punt staan om van dorst en
gebrek te sterven. Hij sidderde; hij
bad stil tot God, dat Hij haar mocht
sparen en zijn pas weder gevonden
kind, zijn lieveling, niet in zijn armen
zou doen sterven.
Een oogenblik later begon Grace
weêr te spreken, maar ditmaal was
zij goed bij haar versland. „Wat is
het donker geworden," zeide zij. „O,
we zijn weêr teruggekeerd in die
vreeselijke mijn." Daarop legde zij
met de kracht en de lijdzaamheid
eener vrouw, die meent te weten,
wat de Almachtige met haar voorheeft,
haar hand op zijn schouder, en sprak
zij, als om hem tot kalmte te brengen
„lieve vader, onderwerp u aan 's He
mels wil!" Toen breidde zij hare
beide zwakke armen naar hem uit,
en fluisterde„geef me een kus
vader, want we gaan sterven
Met deze op vastberaden en gedul-
digen toon uitgesproken woorden legde
zij haar lief kopjen op den grond
neêr, en zij hoopte noch vreesde meer.
Maar de man kon het hoofd niet
buigen, zooals de vrouw gedaan had.
Hij kuste haar, zooals zij verzocht had,
en legde haar zachlkens neder; maar
toen hij dat gedaan had, sprong hij
als in razernij overeind, en gaf aan
zijne woede lucht, daar zijne dochter
hel nu toch niet meer hooren kon.
„Neen, neen!" gilde hij; „dat kan
niet gebeuren; ze hebben zeven da
gen lijds gehad, om lot ons door
te dringen!"
„0, maar daar liggen bergen en
rotsen van aarde en steenkool lus-
schen ons opgestapeld. We zijn levend
begraven in deingewanden der aarde."
„Laat dat zoo wezen; maar zou ik
niet honderd rotsen hebben laten
springen, en me door bergen een
weg gebaand hebben, om honderd
menschenlevens te redden, of om één
leven als dit te redden, onverschillig
wiens kind zij was?"
„0, armhartig uitvaagsel dal ge
zijt, gij kwaamt altijd tol me als ge
me noodig hadt, en nooit zijl ge te
vergeefs tot me gekomen. Maar nu ik
u noodig heb, nu lookl gij uw pij
pen, en wandelt doodbedaard over dit
graf, waarin ik levend begraven ben
„Dat noemt zich mannen, en zij
laten hun vrienden zoo omkomen!
Ik ben een man, en ik kan sterven!"
Toen wierp hij zich in woeste
radeloosheid op zijne knieën, en boog
hij zich over zijne bewustelooze doch
ter heen, terwijl hij jammerend riep
„Maar mijn kind!0 God, zieneder
op mijn kind! 0, ik bid U, zie, hoe
afgrijselijk het is hoe afgrijselijk,
en hoe zij het slachtoffer wordt van
helsche ongerechtigheidZij heeft zoo
juist haar vader gevonden. Haar leven
heeft nog maar pas een aanvang
genomen't is nog niet haar tijd om
te sterven! 0, Gij weet, dat zij hier
gekomen is, met het doel om haar
vader te redden. Vrome kinderen
hebben aanspraak op 's Hemels zegen;
dat wordt beloofd in Gods Woord.
Hun deel is lang op aarde te leven
niet van 't leven te worden beroofd
als misdadigers!"
Hij vloog nu woest overeind, en
liep als een waanzinnige rond, met
de armen omhoog geheven, zoodat
zelfs Burnley, ofschoon zijn eigen
verstand geschokt en beneveld was,
wegkroop voor de woede van een
krachtiger geest.
„Menschen en engelen komen er
legen in verzet!" gilde hij, waanzin
nig van wanhoop. „Kan dit gebeuren
Kunnen hemel en aarde dit rustig
aanzien en getuige zijn van deze
afgrijselijkheid? Is ondankbaarheid het
wezen des menschen Is God zonder
gevoel
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.