EEN GEVAARLIJK GEHEIM.
door Charles Reade.
37)
„Ik wi! aan uw verzoek voldoen,"
antwoordde Grace, die zich vrij wat
luchtiger gestemd voelde, nu zij ont
dekte, dat de Kolonel niet over het
gevreesde onderwerp met haar wensch-
le le spreken. „YVelnu dan, 't was
een man, niet ouder dan veertig jaar;
schraal, en met bonkige vingers; aan
den pink zijner rechterhand droeg
hij een verbazend grooten gouden ring.
Hij had een gekeperd pak aan, jas,
vest en broek van 'l zelfde, en een
gewonen rooden das om. Zijn gelaat
was lijkachtig van kleur, en hij had
zeer dunne lippen. Maar wat het
meest de aandacht trok, het waren
zijn oogen en zijne wenkbrauwen.
Zijn oogen waren rusteloos in bewe
ging en zijn wenkbrauwen waren
zeer zwart en niet gevormd als die
van andere menschen; zij waren
noch recht, gelijk die van Julia
Clifford bijvoorbeeld; noch gebogen,
zooals die van Walter dat is te
zeggen, zij waren wel gebogen, maar
scheef Beide wenkbrauwen waren
zeer hoog bij den slaap van'thoold,
en daalden af lot de bocht van den
neus, en lager nog dan die bocht.
Zie, als ge me even een potlood wilt
geven, dan zal ik u in een minuut tijds
een zijner wenkbrauwen teekenen."
Wet eene meesterhand teekende zij
in een oogenblik de wenkbrauw op
een stuk papier.
„Maar, dat is de wenkbrauw van
Mefistofeles
„Dat is zoo," antwoordde Grace
ongekunsteld. „Geen wonder, dat ik
er iets anders dan een menschelijk
gelaat in zag."
Met leedwezen moet ik verklaren,
dat het wel een menschelijk gelaat is.
Ge kunt zulke gelaatstrekken in elk
tuchthuis te zien krijgen. „Maar,"
vervolgde hij, „hoe is deze ellendeling
er toe gekomen, zich door u te laten
portretteeren P"
„Dat is niet gebeurd, mijnheer,
Maar toen hij met mij worstelde,
om mij te verhinderen, mijn vader
te ontdekken
„Wal! Heeft de schurk de banden
aan je geslagen?"
„Ja, dat heeft hij gedaan, en
mijnheer Bartley ook. Maar die ellen
deling was de oorzaak van alles; en
terwijl hij met mij worstelde
„Hebt ge hem nauwkeurig opge
nomen? Nu, men zegt wel eens, dal
het oog van een Jood scherp ziel;
maar ik houd het, wat dal betreft,
met het oog eener vrouw. Beste meid,
de beschrijving uit de tweede hand
is geen lor waard. Ik moet een nieuw
verslag schrijven, nu ik uwe beschrij
ving gehoord heb, en allereerst de
geheime politie-agenten beter op de
hoogte stellen. Gij hebt mij inlichtin
gen verschaft, die leiden zullen lol
het arresteeren van den kerel. Wat
den gouden ring en het gekeperde
pak aangaat, daarvan heeft hij zich
ge kunt er verzekerd van zijn
ontdaan, toen mijn aanplakbiljet het
licht zag, en zoo'n booswicht kan zich
gemakkelijk het gelaat beschilderen.
Maar die oogen en die wenkbrauwen
zullen het hem doen. Dat zijn de
eigenaardige trekken van een tucht
huisboef. Ik heb bij mijne bezoeken
in tuchthuizen dikwijls die eigenaar
digheid opgemerkt. Teeken me zijne
wenkbrauwen, en we zullen ze te
Derby laten fotografeeren, en mijne
politieagenten zullen daarvan kopieën
sturen naar Scotland Yard en naar al
de tuchthuizen. We zullen hem wel
in handen krijgen, en
De Kolonel bleef plotseling steken
in zijne zegevierende voorspelling, en
zeide „maar wat liet ge je daar zoo-
ëven ontvallen ten aanzien van Bart
ley Hij is toch niet medeplichtig
geweest aan deze laaghar tige misdaad
Wel, hij heeft nacht en dag gewerkt,
om u en Hope te redden. Gij beiden
zijt indedaad het behoud van uw le
ven aan hem verschuldigd."
„Waarlijk?"
„Ja. Nauwlijks tien minuten na de
uitbarsting was hij al bezig de arbei
ders aan le drijven, om u zoo moge
lijk le redden. Hij heeft mijlen ka
bellouw en groole ijzeren emmers
aangeschaft, om het dêbris naar bo
ven te hijschen, dal tusschen u en de
arbeiders lag opgehoopt. Bij dag en
bij nacht zwierf hij bij de mijn rond,
jammerend over zijne dochter en zijn
vrienden als ik zeg, dat hij u ge
red heeft, dan zeg ik dal vooral, om
dat bij de raadsman van Waller ge
weest is. Walter heeft me dat gezegd,
voordat die koorts hem overviel. Hij
heelt hem aangeraden en bezworen,
geen poging aan te wenden, om de
geheele schacht op le ruimen, maar
om op zijde een opening in de mijn
te maken, twintig voet boven den
grond. Hij heeft aan Walter gezegd,
dal hij des nachts nooit werkelijk
sliep, en dat hij ze in zijn droomen
gezien had in een gedeelte van de
mijn, dat hij het voorruim noemt. Nu,
Walter verzekert, dat ze, als ze aan
Bartley's raad geen gehoor gegeven
hadden, twee dagen langer werk zou
den gehad hebben, om je te bereiken."
„Dan zouden we dood geweest zijn,"
zeide Grace op ernstigen toon. En
toen dacht zij eenige oogenblikken na.
„Kolonel Clifford," sprak zij, „ik
heb afgeluisterd, hoe die schurk en
mijnheer Bai tley plannen beraamden,
om mijn vader in 't verderf le stor
ten. Zeker, elk woord, dat mijnheer
Bartley zeide, was daartegen. Hij sprak
er van met het grootste afgrijzen.
Toch heeft die vreeselijke man op een
of andere wijze van hem een lastge
ving welen le verkrijgen, om den
mijnwerker, in de mijn toe te laten,
en wat denkt ge er van als ik u ver
tel, dat hij den schurk behulpzaam
is geweest, om mij te verhinderen
naar de mijn te gaan?" Toen deelde
zij hem alles mede wat er voorgeval
len was, en hoe zij haar in het huis
opgesloten hadden, en hoe zij zich
aan een gordijn naar beneden had
laten zakken, en hoe zij zich een weg
gebaand had door een heesterhaag.
Maar terwijl zij hem dit vertelde,
dacht zij gedurig aan Waller's biga
mie, en zon zij er op, hoe zij zijn
vader dal moest mededeelen; en het
verslag dat zij gaf van 't geen zij ge
daan had, was zoo koel en onver
schillig, dat het nauwlijks mogelijk
was te gelooven, dat het waar was.
Kolonel Clifford kon dan ook niet
nalaten le zeggen: „beste meid, het
voorgevallene heeft je geweldig ge
schokt, en ge hebt zeker dat alles
gedroomd. Zeker, ge zijt een flink
meisjen, en flinkheid bewonder ik zoo-
we! in eene vrouw als in een man;
maar ge zijl zoo'n fijn gebouwd, teêr
schepseltjen
Grace bloosde en zeide met flauwe
slem: „met dat al bezit ik reuzen
kracht."
„Reuzenkracht, kindlief?"
„Ja, mijnheer. Mijnheer Bartley
heeft daarvoor gezorgd. Hij heeft
nooit geduld, dat ik een korset droeg,
en jaren lang heeft hij mij de kalist-
heniek laten beoefenen, onder de lei
ding van een meester."
„De kalistheniek
„Dat is een mooi woord voor gym
nastiek." Toen vervolgde zij op nog
onverschilliger toon: „ik kan veertig
voet hoog bij een los touw opklim
men, en zoo kon het voor mij niet
veel te beteekenen hebben, langs zoo'n
koord naar beneden te klimmen. De
haag was het ergste; maar mijn vader
was in gevaar, en mijn bloed kookte."
Plotseling wendde zij zich nu,
en haar oogen tintelden even tot
den Kolonel en zeide: „gij placht er
renpaarden op na te houden, heeft
Walter me verteld." De Kolonel zag
ietwat verbaasd op, toen zij dit zeide.
„Ja, antwoordde hij, „en ze heb
ben me een aardigen stuiver gekost."
„Welnu, mijnheer, is niet een ren
paard een suf dier, totdat zijn bloed
gaat koken en 't gaat galoppeeren
„Bij Jupiter, ge hebt gelijk," ant
woordde hij„vóór 't zoover is, stapt
zoo'n paard als een kat op gloeiende
kolen. Maar de vergelijking is overbo
dig. Al wat Mrs. Walter Clifford me
ernstig verzekert, is een evangelie
voor tnij, die haar reeds genoeg heb
leeren kennen, om het geringste ha-
rer woorden naar waarde te schatten.
Geloof alleen dit, dal Bartley oprecht
berouw heelt, want ik meen daarvan
hel bewijs te hebben in deze schrijf
tafel. Ik zal het je laten zien."
„0 neen, o neen, als 't u blieft
niet," riep Grace ontroerd uit. „Ik
geloof u op uw woord, gelijk gij mij
op hel mijne geloofd hebt. 0, mijnheer,
hij is voor mij niets, vergeleken bij
betgeen ik meende dat gij mij verlang
de! te zeggen. Maar ik moet den
moed zien te vinden, om dingen te
zeggen, die n pijnlijk zullen aandoen,
en mij nog meer, Kolonel Clifford,
wat ik u bidden mag, word niet boos
op me, voordat ge alles weet, maar
ik acht me verplicht u te zeggen, dat
uwe woning geen verblijf is voor mijn
vader of voor mij."
„Waarom niet, ineviouw," sprak de
Kolonel op afgemeten toon, „nu ge
toch mijne schoondochter zijt?"
Zij gaf geen antwoord.
„0hernam hij, van zijn stoel op
staande, en terwijl een hooge kleur
zijn gelaat overtoog. Hij begon ietwat
ontroerd in de kamer op en neêr te
loopen. „Ge hebt gelijk," zeide hij,
„ik heb je eens op wreede, onver-
gelelijke wijze beleedigd. Maar neem
toch, bid ik je, in aanmerking, dal
ge voor Bartley's dochter doorgingt;
dat was 't wal ik tegen je had, en ik
was toen ook nog niet met je ka
rakter bekend. Maar toen ik je zag
optreden, bleek, en vast besloten je
zelve op te offeren, om recht te doen
wedervaren aan een andere vrouw,
ben ik terstond van gevoelen veran
derd. Vraag het Julia maar eens, wat
ik van je gezegd heb."
„Ik moet u in de rede vallen,"
zeide Grace. „Ik mag niet toelaten,
dat een man als gij zijt zich veront
schuldigt tegenover een meisjen van
negentien jaar, dat voor u slechts
hoogachting gevoelt, en u zou liefheb
ben, indien zij 'l zich dorst vermeten."
„Dan is al wat ik zeggen kan, dat
ge zeer geheimzinnig zijt, beste meid,
en ik wensch niets liever, dan dat
ge zegt wal je op 't hart ligt."
„Ik zal dat Diet uitstellen," sprak
Grace op ernstigen toon, „nu ik een
maal een aanvang gemaakt heb. Ko
lonel Clifford, gij hebt u niets te ver
wijten. Ik ook niet, wal dal betreft.
Toch moeten we beiden lijden." Zij
aarzelde een oogenblik, en zeide toen
op vasten toon„gij doet me de eer
aan, mijn gedrag in dien vreeselijken
toestand goed te keuren. Hebt ge
acht geslagen op alles wat ik gezegd
heb?"
„Ja," antwoordde Kolonel Clifford.
„Ik zal nimmer dat tooneel vergeten,
noch de bittere droefheid, noch de
geestkracht van haar, wie ik hel me
een eere reken, mijne dochter te noe
men."
Grace bedekte zich het gelaat met
de handen, op hel hooren van deze
minzame woorden, en hij zag de tra
nen tusschen hare blanke vingers
heen droppelen. Hij begreep er niets
meer van en voelde zich niet op zijn
gemak. Maar het moedige meisjen
wischte hare tranen weg, en verman
de zich, als we voor dit geval deze
uitdrukking mogen gebruiken.
„Hebt ge," hernam zij langzaam
en met nadruk, hoewel kalm, „hebt
ge in dat geval het niet vreemd ge
vonden, mijnheer, dat ik tot mijn
vader heb kunnen zeggen: „ik weel
het niet?" Hij vroeg mij ten aanhoo-
re van u allen „Zijt gij eene gehuw
de vrouw?" Tot tweemaal toe zeide
ik tot mijn vader -tot hem, dien
ik als mijn vader beschouwde
„ik weet het niet.Kunt gij u dat
verklaren, mijnheer?"
De Kolonel antwoordde: „ik kon
me dat zoo weinig verklaren, dat ik
op weg naar huis, onmiddellijk aan
Julia Clifford vroeg, wat zij er van
dacht."
„En wat zei zij er van?"
„0, zij zeide, dat het duidelijk ge
noeg was. De jonge man had je ver
boden te openbaren, dat ge gehuwd
waart, en ge waart eene gehoorzame
echtgenoole; en, gelijk vrouwen over
'l algemeen zijn, ge waart krachtig
tegenover andere menschen, maar
zwak tegenover één."
„Dat is dus de beschouwing van
de eene vrouw over de andere," sprak
Grace. „Zij wil haar eer en de ach
ting haars vaders opofferen, zich om
de verachting der wereld niet bekom
meren, en zich zelve voor het geheele
leven bezoedelen, om zich naar het
welbehagen eens echtgenoots te schik
ken gedurende eenige uren. Mijne
liefde is groot en innig, maar zij is niet
slaafsch of onnoozel. Meent ge, mijn
heer, dat ik er ook maar één oogen
blik aan getwijfeld heb, dat Waller
Clifford mij als de zijne erkennen zou,
wanneer hij thuis kwam en boorde
wat ik geleden had? Heb ik hem mij
ner liefde zoo onwaardig geacht, dat
bij in staat zou geweest zijn, die smet
op mij te laten kleven? Dat kunt ge
nauwlijks denken. Maar waarom zou
ik dan Mrs. Waller Clifford geduren
de een raiddag in een ongunstig licht
stellen, om des avonds weer gerecht
vaardigd te worden
„Dat is -gezonde taal," zeide de
Kolonel, „en de zaak is een geheim
zinnig raadsel. Kunt gij er de oplossing
van geven
„Stellig, kar, ik dat, en helaas!
ik ben verplicht het te doen."
Zij liet het hoofd hangen, en haar
handen waren in zenuwachtige bewe
ging-
„Mijnheer," sprak zij, na een oogen
blik gezwegen te hebben, „veronder
stel, dal ik de waarheid niet aan al die
menschen kon zeggen, zonder den
man, dien ik liefhad, een smet aan te
wrijven en ik bemin hem nu nog in
niger dan ooit te voren als eene
vreeselijke straf voor eene dwaasheid,
jaren geleden door hem begaan, maar
die nu iets ergers dan eene dwaas
heid geworden is; maar hoe? Door
zijne ongelukkige liefde voor mij."
„Dat zijn duistere woorden," zeide de
Kolonel. „Hoe heb ik die te verslaan
„Zij mogen duister zijn," antwoord
de Grace, „maar geven zij u niet
eene betere verklaring van mijn ge
drag onder die bittere beproeving dan
Julia Clifford's gissingen beter dan
iels, dat sedert is voorgevallen
„Mrs. Walter Clifford," sprak de
Kolonel met zeker ontzag, „ik zie, dat
we hier met iets ernstigs le doen heb
ben en dat mijn zoon daarbij betrok
ken is. Ik begin u te kennen. Gij
hebt gewacht tot hij buiten gevaar
was; maar nu doet gij mij de eer,
mij iets toe te vertrouwen, dat de
wereld niet uit u zal kunnen krijgen.
Laat het zoo zijn. Ik ben man en
soldaat. Ik heb tegenover kavallerie
in 't vuur gestaan, en kan de waar
heid in 'l aangezicht zien. Wat is de
waarheid P"
„Kolonel Clifford," sprak Grace en
zij trilde als een blad, „de waarheid
zal u een zwaard door de ziel doen
gaan, en zij zal mij allerwaarschijn
lijkst dooden. Nu ik eenmaal zoo ver
gegaan ben, raoogt ge wel zeggen
„deel het me mede," maar de woor
den, die mij eenmaal over de lippen
komen, kunnen nooit weder herroe
pen worden. 0, wat zal ik doen? Wat
zal ik doen?"
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.