EEN GEVAARLIJK GEHEIM. door Charles Reade. 39) De fiere Kolonel Clifford voelde zich nu zeer ongelukkig. Yol eergevoel als hij zelf was, kon hij niet maar zoo gelooven, dat zijn eigen zoon zich had schuldig gemaakt aan trouweloosheid en misdaad. Maar hoe kon hij zich vrijhouden van twijfel, en van zeer ernstige twijfel ook De mededeeling was gedaan door een heer, die wer kelijk niet meer van de zaak scheen te weten, dan 't geen hem nu was medegedeeldmaar hij was een gees telijke, die op geenerlei wijze opge wondenheid of partijdigheid aan den dag had gelegd. Hij had gereedelijk toegestemd, dal de dame zelve had behooren te komen, om er meer van te zeggen, en hij had een geverifieerd afschrift van de akte in zijn (Kolonel Clifford's) handen achtergelaten, met een eenvoudigheid en een vertrouwen, dat zich alleen liet verwachten, wan neer twee mannen van fatsoenlijken huize met elkander wat uit te staan hebben. Eene zaak echter kwam hem zeer vreerad voor in deze huwlijksakle namentlijk, dat de getuige William Hope was. William Hope nu was wel niet een zeer ongewone naam, maar toch, dat hetzelfde dokument de na men van Walter Clifford en William Hope zou bevatten, dat wekte in zijne ziel een vermoeden, dat deze getuige niemand anders was dan die William Hope, die thans in zijn eigen huis zoo zwak en ziek daar nederlag, dat hij het niet wagen dorst tot hem te gaan, om over deze ijselijke zaak een gesprek met hem aan Ie knoopen. Hij liet Mrs. Milton komen en vroeg haar, of Mrs. Walter Clifford weêr ge heel hersteld was. Mrs. Milton berichtte, dat zij weêr heel wel was en haar vader voor las. De Kolonel begaf zich naar bo ven en wenkte haar, dat zij bij hem zou komen. „Mijn kind," zeide hij, „het doet me leed, dat ik op nieuw een onder werp moet aanroeren, dat bij u zulke smartelijke aandoeningen moet op wekken maar ge zijl een goed meis- jen, en een moedig meisjen, en ge hebt je voorgenomen mij vroeger of later je vertrouwen te schenken. Kunt ge deernis hebben met een vader, die zich voor de eerste maal genood zaakt ziet te twijfelen aan de eer zijns zoons?" „Dat kan ik," antwoordde Grace. „O, er is zeker het een ol ander voorgevallen, nadat ik bij u ben weg gegaan iemand heeft u mededee- lingen gedaan. Was het die man met de huwlijksakle?" „Hoe," riep de Kolonel uit, „is hel indedaad waar? Heeft hij je werkelijk dat stuk laten zien?" „Ja." „En heeft hij je gewaarschuwd, niet met Walter te trouwen?" „Dat heeft hij gedaan, en hij heeft me gezegd, dal Walter gevangen gezet zou worden, als ik het deed, en dat hij in de gevangenis zou sterven, want een fatsoenlijk man kan het daar te genwoordig niet uithouden. O, mijn heer, laat niemand er iets van weten, behalve gij, en ik, en mijn vader. Hij zal hem om mijnentwil geen leed aandoenhij heelt mij een wreed onrecht aangedaan, maar ik zal ine eer in stukken laten scheuren, eer ik verklaar met hem gehuwd te zijn, en door die verklaring oorzaak word, dal hij in de gevangenis terecht komt." „Kom in mijn armen, gij paarl van goedheid, van edelaardigheid en belangelooze liefderiep Kolonel Clif ford uit. „Hoe zal ik ooit van u kunnen scheiden, nu ik u heb leeren kennen? Maar laat ons nog niet wanhopen laat ons den strijd ten einde toe strij den. Ik heb eene vraag aan je oordeel te onderwerpen. Ge hebt natuurlijk de akte zeer nauwkeurig onderzocht, niet waar?" „Wat ik er van gezien heb, was genoeg, om mij het hart te doen bre ken. Ik heb gezien, dat op zekeren dag, verscheiden jaren geleden, eene zekere Lucy Monckton in 't huwelijk getreden is met Walter Cliflord." „En wie is getuige geweest bij de voltrekking van dat huwelijk?" vroeg de Kolonel, terwijl hij haar scherp aanzag. „O dat weet ik niet," antwoordde Grace. „Toen ik aan den naam van Walter Clifford kwam, bedekte een nevel mijn oogenik moest me uiterst inspannen, om niet flauw te vallen. Ik waggelde naar de studeerkamer mijns vaders, en zoo spoedig ik weêr tot me zelve gekomen was, wal kon ik doen? Ach, ik kon niet anders doen, dan stil dat vertrek weder ver laten, met mijn gebroken hart 0, 't is waarlijk een wonder, dat ik niet dood voor hunne voeten ben neêrge- vallen!" „Mijn arm meiskenzeide Kolonel Clifford. Toen dacht hij een oogenblik bij zich zelf na. „Hebt ge den moed, om het stuk nog eens over te lezen, en er inzonderheid acht op te geven, wie het als getuige heeft onderteekend „Ja," antwoordde zij. Hij overhandigde haar het stuk. Zij nam het van hem aan, en hield het vast met beide haar handen, die ech ter trilden. „Nu, wie is de getuige?" „De getuige," antwoordde Grace, „is William Hope." „Is dal uw vader?" „'t Is mijns vaders naam," ant woordde Grace, en zij verdiepte zich in gepeins. „Maar, verwacht ge, dat het uw vader is. „Neen, mijnheer, hij is het niet." „Was hij omstreeks dien tijd in dat oord der wereld? Was hij bekend met Bartley? De geestelijke, die mij dat stuk gebracht heeft „De geestelijke!" „Ja, beste meid, 't was een gees telijke, naar zijn voorkomen te oor- deelen, een predikant, en hij heeft me gezegd „Weet ge wel zeker, dat het een predikant was?" „Zeer zeker; hij had een willen das om en een hoed met een bree- den rand op het hoofd; hij was in zijn geheele voorkomen een gees telijke, dat blijf ik volhouden. Heb ben uw vader en mijn zoon elkander te Huil gekend?" „Ja. Gij hebt gelijk," antwoordde Grace. „Deze getuige was mijn vader; dal zie ik nu in. Maar indien dat zoo is spreek niet tegen mij, raak me niet aan 1 laat me eens nadenken daar zit iets achter;" en Mrs. Wal ler Clifford gaf aan haar schoonvader te aanschouwen wal wij reeds meer dan eens in haar gezien hebben, maar wat vooi den Kolonel ten eenenmale nieuw en verrassend was. Daar stond zij, met de armen over elkander ge vouwen, in diep gepeins verzonken; elke trek van haar gelaat, en haar lichaam zelfs, scheen na te denken. En de vrucht van haar overleggingen kwam op eens voor den dag, als een bliksemstraal uit eene wolk." ,,'t Is altemaal bedrog," sprak zij. „Bedrog? vroeg Kolonel Cliflord verbaasd. „Ja, bedrog. Mijn vader is als ge tuige bij het sluiten van dat huwelijk tegenwoordig geweest, en derhalve, ware de bruidegom onze Walter ge weest, dan zou hij onzen Walter nooit veroorloofd hebben, mij het hof te maken, want hij was er al lang raeê bekend, dat wij verkeering met elk ander hadden, en hij heeft het nooit afgekeurd." „Houdt ge 't er dan voor, dal het eene vergissing is?" vroeg de Kolonel belangstellend. „Neen, dat geloof ik niet," ant woordde Grace. „Ik houd het er voor, dat het bedriegerij is. Die man was niet een geestelijke, toen hij mij die akte kwam verloonen; hij was een koopman, een wereldsch persoonhij had een gekleurden das om, en zag er nog al wat opgeschikt uit." „Sprak hij op ietwat zangerigen toon „Volstrekt niet; zijne stem was helder en scherpeen paar maal ech ter liet hij haar wat zachter klinken, wat ik destijds opvatte als de open baring eener goede gezindheid. Hij is een bedrieger eri een schurk. Lieve mijnheer Clifford, jaag mijn armen Walter noch mijn dierbaren vader angst |aan met dit afschuwelijke ding en dit zeggende gaf zij hem de akte terug, „'t Is een zwaard geweest, dat ons beider harte gewond heeft; wij hebben samen geleden, gij en ik, laat ons samen trachten dooitedringen tot hetgeen hier achter schuilt." „Daartoe zullen we spoedig gele genheid hebben," zeide de Kolonel, „want hij komt hier morgen weder." „Des te beter." „Met de dame." „Met welke dame?" „Met de dame, die zich Mrs. Walter Clifford noemt." „Werkelijk!" zeide Grace, vrij wat minder moedig. „Ze moeten al erg brutaal zijn!" „O, wat dat betreft," antwoordde de Kolonel, „ik heb er op aangestaan; de man scheen van de geheele zaak niets te weten dan van hooien zeg gen. Hij wist niets van William Hope, den getuige, en daarom heb ik hem gezegd, dal hij de vrouw hier bren gen moest; en om billijk te zijn tegenover den man hij scheen er ook zoo over te denken, en stemde me toe, dat zij voor haar eigen zaak behoorde op te komen." „Zij zal niet komen," zeide Grace, op minachtenden toon. „Hij was wel verplicht te zeggen, dat zij het zou doen, om zich groot te houden. Mor gen zal hij met eene verontschuldiging komen, in plaats van met haar. Zorg dan, dal gij uwe geheime politieagen ten bij de hand hebt, want hij is een schurken, lieve mijnheer Clifford, ontvang hem als 't u blieft in den sa lon dan zal ik pogen hem met mijn eigen oogen te zien." „Dal zal gebeuren," antwoordde de Kolonel. „Ik begin nu uw inzicht in de zaak te deelen. In alle gevallen, als de dame niet komt, hoop ik, dat het bedrog of eene vergissing zal wfezen." Met deze afspraak scheidden zij van elkander, en wachtten met angstige bezorgdheid den volgenden dag af, maar toch ging hunne bezorgdheid met hoop gepaard. Die volgende dag beloofde een dag van beteekenis te zullen zijn. Kolonel Clifford, die niet had kunnen droo- men, in welk een toestand zijn zoon en zijn gast zouden geraken, had John Davies en allen, die het hunne gedaan hadden, om de in de mijn le vend begravenen te redden, uitgenoo- digd tot eene feestviering in tenten op zijn grasperk, om daar zijn eigen ge brouwen bier te komen drinken, ter wijl zij moesten mede brengen al de geredde mijnwerkers, wier toestand hen veroorloofde leest te vieren en stevig bier te drinken. Toen hij be vond, dat noch Hope, noch zijn zoon zou kunnen deelnemen aan deze leest- viering, speet het hem zeer, dat hij het niet wal uitgesteld had; maar hij was zoo stipt en nauwgezet, dat het niet bij hem kon opkomen den eenmaal vastgestelden datum te ver anderen. Zoo werd aan een voor naam pasteibakker te Derby, die het voor zulke feesten benoodigde placht te leveren, de zaak opgedragen, waar bij 's Kolonels eigen keuken tot zijn dienst gesteld werd. Dat was nog niet alles. Bartley zou ook komen, om za ken te regelen. Daarvan was kennis gegeven in een brief, dien Kolonel Clifford aan Grace Clifford had laten lezen. De brief luidde als volgt: „Kolonel Clifford „Een berouwhebbend man wenscht ootmoedig tot u te komen, en u aan te bieden alle vergoeding, welke het hem mogelijk is te geven. Ik wensch onmiddellijk aan Walter Clifford uit te betalen de som van 20 000 pond, die ik hem zoo lang wederrechtelijk ont houden heb, met vijf percent intrest voor het gebruik van dat kapitaal, 't Heeft mij veel meer dan dal doen winnen, maar geld maakt dal on dervind ik thans niet gelukkig. „De mijn, waarin mijn vriend en zijne dochter, die, zooals ik nu te laat ontdek, het eenige schepsel ter we reld is, dat ik liefheb, bijna zijn om gekomen de mijn is me thans een gruwel. Ik verlang haar in eigendom over te dragen aan Hope en aan u, op voorwaarde, dat gij haar zult blij ven exploiteeren, en dat gij mij, zoo lang ik leef, een zoo groot aandeel in de winst zult uitkeeren, als gij mee- nen zult dat mij voor mijn onderne ming toekomt. Ik stel deze voorwaarde alleen voor mij persoonlijk, zoo lang ik leef, daar ik me voorgenomen heb alles wal ik in de wereld bezit te ver maken aan dat dierbare kind, dal nu uwe dochter zal zijn, en dat wellicht zich nooit weêr zal verwaardigen een blik te werpen op den afgedwaalden man, die u deze regels schrijft. „Ik zou gaarne, indien gij hel goed vindt, de pachthoeve in huur houden, of in allen gevalle, een honderd mor gens in den omtrek van het huis, om daarvan boomgaarden of tuinen te ma ken, opdat ik voor de mij nog ove rige levensdagen, eenige bezigheid hebbe, verre van den handel en de daaraan verbonden verzoekingen." In overeenstemming met den in houd van dezen brief was een akte opgemaakt, en Bartley had geschre ven, dat hij naar Clifford Hall zou overkomen, om het stuk ten overstaan van getuigen te onderteekenen. Des avonds omstreeks negen uur meldde zich een der geheime politie agenten bij Kolonel Clifford aan, om dezen eene vertrouwelijke mededeeling te doen. Zijn kollega was een soort van heer op 't spoor gekomen, een welbekend persoon, die er het gewo ne aantal aliassen op nahield, maar bij de politie bekend stond als Mark Waddy; hij was in de Dun Cow, waar hij, daar hij een babbelaar in folio was, zeer hoog aangeschreven stond. Beide politie-agenten hadden hem zeer nauwkeurig bespied, maar hij scheen daar niet te zijn, om bepaaldelijk het een of ander te verrichten, maar meer om te praten, waarschijnlijk wel, om inlichtingen op te doen over eene bende dieven. Men had hem in haast een woord zien wisselen met een geestelijke, doch daar Mark Wad dy niet verondersteld kon worden kennissen te hebben onder de geeste lijkheid, was het waarschijnlijk een kameraad van hem geweest, die met hem bij een of andere zaak betrok ken was. „Wat een listig vrouwspersoon moet dat zijn!" zeide de Kolonel. „Wat blieft u Kolonel?" vroeg de agent, die niet begreep, welk verband er bestond tusschen deze opmerking van den Kolonel en de door hem ge dane mededeeling. „O, niets," antwoordde de Kolonel, „maar ik verwacht morgen om twaalf uur een bezoek van een twijfelachtig geestelijke; maak dat gij je in den omtrek van het grasperk ophoudt te gen dien tijd mocht het noodig zijn, dan kan ik je een signaal geven." Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1891 | | pagina 6