krijgen ontwapenden de verruk
king en de vreugdetranen, met welke
de oude man haar ontving, haar in
een oogenblik.
Zij liet zich door hem geleiden door
zijne broeikassen, en haar zijn kinde
ren toonen „de eenige kinderen,
die ik nu heb," zeide hij en daarna
heelt zij nooit weêr geweigerd den
armen man te bezoeken. Zij had zoo
vele jaren onder zijn dak verkeerd,
en hij was te laat tot de ontdekking
gekomen, dat hij haar lief had, voor
zoover zijne geaardheid destijds kon
liefhebben.
Percy Fitzroy had een oudere zus
ter. Hij riep haar hulp in tegen Julia
Clifford. Zij deed hem een verhoor,
ondergaan, en zeide hem, dat het erg
dwaas van hem was, te wanhopen,
't Was haast niet denkbaar, dat zij hem
een klap zou gegeven hebben, indien
zij vast besloten had, voor goed van
hem te scheiden.
„Laat mij het mijne doen, om u
met elkander te verzoenen," zeide zij.
„Doe doe al al het u uwe,
als ge wilt," antwoordde hij, „want
ik ik ben ten einde raad."
Zoo gingen deze twee aan 'l samen
zweren. Miss Fitzroy werd te logeeren
gevraagd bij Percy, en vervulde er de
rol van vrouw des huizes. Zij noo-
digde andere jonge dames, met name
dat mooie meisjen met kastanjebruin
hair, dat Julia een „dikken schommel"
genoemd had. Dat wilde zeggen in
dit gevaleen mollig en rond schep-
selljen, met kleine handen en voeten,
een onberispelijk figuurtjen, als zij
een rijkleed aanhad, en des avonds
een satijnen buste met gebeeldhouwde
armen.
De eerste maal dat Walter met
Grace en Julia te paard uitreed, ont
moetten zij de schitterende kavalkade
van Percy en zijne zuster, en daar
onder deze roodharige Venus.
Percy nam met diepen eerbied zijn
hoed af voor Julia en Grace, maar
waagde het niet, een woord te spre-
ken.
„Wat een bekoorlijk meisjen is dal
sprak Grace.
«Vindt ge?" zeide Julia.
«Ja, lieve, en gij vindt dat zeker
ook."
«Wat doet je dat denken?"
«Omdat ge zulk een nijdigen blik
op haar werpt."
„Omdat zij met dien kleinen dwaas
koketteert."
«Zij zal hem niet hebben, zonder
uwe toestemming, lieve."
En dit bracht Julia tot nadenken.
Den volgenden dag bracht Walter
een bezoek aan Percy, en speelde daar
den verrader.
«Geef een bal," zeide hij.
Miss Fitzroy en haar broeder gaven
een bal. Percy volgde trouw het
voorschrift zijner zuster, schreef aan
Julia, met de zachtzinnigheid van
Mozes, en gaf te kennen, dat hij in
groole verlegenheid verkeerde. Noo-
digde hij haar uit, dan zou dat na
tuurlijk den schijn van aanmatiging
hebben, in aanmerking genomen de
geringe gedachte, welke zij van hem
had;ging hij haar voorbij, en noodigde
hij Walter Clifford en Mrs Clifford, dan
zou hij onrecht doen aan zijn eigen
gevoelens, en 't zou den schijn hebben,
of hij ten haren opzichte gebrek aan
hoogachting toonde.
Julia antwoordde daarop als volgt:
„Waarde Mr. Fitzroy
„Ik heb niets op met jaloezie, maar
ik houd dolveel van dansen; ik zal
komen.
„Met vriendeljjke groete,
„de Uwe
„Julia Clifford."
En zij kwam en zij wreekte zich.
Zij toonde hem wat eene donkere
schoonheid vermag in een gloed van
licht, als zij in donker rose gekleed
is, en een duizend of wat ponden
waarde aan met overleg aangebrachte
diamanten aan zich heeft.
Zij danste met verscheiden heeren,
en ook met Percy, op zijne beurt. Zij
bejegende hem met minzame beleefd
heid, maar niets meer.
Percy vroeg verlof, om haar den vol
genden dag een bezoek te komen
brengen.
Zij gaf op zeer koelen toon hare
toestemming.
Zijne zuster had Percy op dat bezoek
voorbereid.
Het eerste wat hij deed, was, dal
hij op ondragelijke wijze begon te
stamelen.
»0," sprak Julia. «Hebt gij niets
meer te zeggen dan dat, ik wèl.
Waar is mijn armband?"
«Die is hier," antwoordde Percy,
hel voorwerp dadelijk voor den dag
brengend. Julia glimlachte.
«En mijn halssnoer?"
«Hier!"
„En mijn oorbellen?"
„Hier!"'
«Mijne proefjens van je prachtigen
briefstijl? Die verheven liefdesbetuigin
gen, ge weet het wel, niet waar?"
«Hier zijn ze, hier zijn ze al te maal."
„Neen, dat zijn ze niet," zeide Ju
lia, ze hem afpakkend; „ze zijn hier!"
En zij vulde hare zakken met de pa
pieren.
„En de verlovingsring," riep nu
Percy, met een triumfeerenden blik,
terwijl hij het genoemde voorwerp
voor den dag brachtververgeet
dien niet!"
Julia begon te aarzelen. „Ik begrijp,"
zeide zij, „dat als ik dien weêr aan
mijn vinger steek, het voor mijn ge-
heele leven zal zijn."
„Dat is zoo," bevestigde Percy.
„Gun me een oogenblik tijd, om
me daarop te beraden."
Na zich een oogenblik beraden te
hebben, sprak zij uit, wat zij al lang
van plan geweest was te zeggen
„Percy, ge zijl een man van eer.
Ik wil de uwe zijn op deze ééne voor
waarde: dat gij mij plechtig belooft,
van deze ure af tot dat de dood ons
scheidt, getrouw te zullen volharden
in uwe liefde, en mij in alles uw
vertrouwen te zullen schenken."
„Dat beloof ik," antwoordde Percy,
met plechtigen ernst.
Eene maand daarna trouwden zij,
en hij schonk zijn volle vertrouwen
aan haar, die hij liefhad, en nooit
kreeg hij reden, om daarover berouw
te gevoelen.
„John Baker
„Mijnheer!"
„Ge zult wal op je zelf moeten
toezien, want anders zult ge nog
meer van haar gaan houden, dan van
Walter zeil."
„Dal nooit, Kolonel, dat nooit! En
dal zult gij ook niet doen."
En na een oogenblik er over te
hebben nagedacht, merkte John Ba
ker op, dat zij het toch waarlijk niet
konden helpen, indien zij het deden.
„Zie eens, Kolonel," zeide hij: „een
man is een man, maar eene vrouw
is eene vrouw, 't Is niet waarschijn
lijk, dat Mr Walter zijn arm om uw
hals zal slaan, en u zal kussen, of
dat hij u een pluisjen van de jas zal
afnemen, wanneer gij wilt uitgaan, en
dat hij u met meer licht en warmte
in uw huis zal koesteren, dan de zon
buitenshuis verspreidt; en zoo laat
het zich ook niet vermoeden, dat Mr.
Walter me ooit op de trap zal tegen
komen, en me dan met zoo'n lief
glimlachjen zal aanzien, dat het hard
van een oud maner van opvroolijkt;
en zoo zal hij ook niet, als ik ver
kouden ben of een beetjen hoofdpijn
heb, de kamenier naar me toezenden,
om mij te zeggen, wat ik er tegen doen
moet, en evenmin zal hij mij dreigen,
zelf in eigen persoon me te komen
oppassen, als ik niet spoedig weêr be
ter ben."
„Nu," zeide de Kolonel, „daar is
iets van aan."
„Met het oog op deze zaak," her
nam John Baker openhartig, „zal ik
u eene belijdenis doen, mijnheer. „Ik
heb zelf tegen Mr. Walter gezegd:
„dat is me een mooie historie," zei ik
„ik heb u van kind af gekend en
liefgehad, en Mrs. Walter is nog maar
een half jaar hier geweest, en nu ben
ik waarlijk bang, dat ik van haar
meer zal gaan houden dan van u!"
„„Dat spreekt van zelf," zeide Mr.
Walter. „Wel, ik bemin haar meer
dan ik 't me zelf doe, en gij hebt je
maar aan mijn voorbeeld te houden,
of anders zal ik je vermoorden.""
Zoo werd die zaak geregeld.
De vijfhonderd guineas, die waren
uitgeloofd, weêrklonken nog altijd in
de zielen der geheime politie-agenten,
en, na verloop van een maand of wat,
gingen zij, bijgestaan door de gewone
politie in al de noordelijke steden, aan
't opsporen, en eindelijk kwamen zij
op 't vermoeden, dat de vogel, dien zij
zochten, zich thans onder de alias
Carulhers schuil hield. Zij begaven
zich daarom naar hel huis, om eerst
zich voldoende zekerheid te verschaffen,
teneinde dan een bevel tol inhechte
nisneming aan te vragen. Zij kwamen
daar juist bijtijds aan, om getuige van
zijne teraardebestelling te kunnen zijn.
Middleton was daar en zag hen, en
hij noodigde hen uit bij de begra
fenisplechtigheid, en zeide, dat hij
gaarne hen spreken zou, nadat het
testament zou zijn voorgelezen.
„De dood heeft eene verdere ver
volging onmogelijk gemaakt," zeide
hij„maar wellicht zult ge, nadat ge
tegen mij geageerd hebt, wel eens
willen zien, of het niet meer zal op
brengen, als ge in overeenstemming
met mij handelt."
Zij lieten zich daartoe bewegen,
en zoo werden zij met de overigen
onthaald, want het was eene prach
tige lijkplechtigheid, en daarom schonk
Middleton aan elk van hen 50 pond,
om hen te doen zwijgen en meer
nog, om alle achterdocht te keeren
ten aanzien van het huis en van de
schoone vrouw, die het nu als eenige
voogdes van haar zoon in bezit nam.
Bedenkende, dat hij het landgoed
aan het kind eens vreemden vermaakt
had, had Monckton op zekeren dag zijn
persoonlijk eigendom, op een hall vel-
leljen postpapier, aan Lucy vermaakt.
Dit, en het ruinuejaarlijksch inkomen,
dat Middleton van het Hof voor haar
wist te verkrijgen, in hare kwaliteit
als voogdes van den erfgenaam, maak
ten haar tot eene rijke vrouw. Zij was
eene Duitsche, leefde matig en zorgde
voor de toekomst; zij hield hare kudden
schapen, en werd een soort van squire.
Zij schreef aan haar echtgenoot in de
Yereenigde Staten, en deelde hem, op
raad van Middleton, de volle waarheid
mede, in plaats van hem een reeks
leugens op te disschen, wal zij stellig
zou gedaan hehben, indien zij aan
zichzelve overgelaten ware geweest.
Jonathan Braham had omstreeks dezen
tijd met armoede en gebrek te kampen,
en toen hij uit den toon van haar
schrijven opmaakte, dal zij er zich
niets hoegenaamd om bekommerde,
of hij zich bij hel gebeurde neêrlegde
of niet, aarzelde hij geen oogenblik
zich alles te laten welgevallen; hij kwam
over, maakte haar als een vreemde het
hof, en trouwde toen weder met haar.
Daar Middleton zich met het stellen
der voorwaarden belast had, werd
het zoo geregeld, dat noch Braham,
noch zijn schuldeischers ook maar
de minste aanspraak konden doen
gelden op haar fortuin. En toen liet
deze onverschillige vrouw zich van
hare beste zijde kennen. Braham was
voor haar in tijd van nood een goed
vriend geweest, en nu was zij voor
hem eene goede en getrouwe vriendin.
Zij werd algemeen bewonderd en hoog
geacht zij was goed voor de armen,
mild, maar niet verkwistend, een uit
muntende huishoudster, zonder echter
schriel te zijn.
Te vergeefs zullen we pogen, met
onze geringe kennis van de harten van
mannen en vrouwen, hen te vetdeelen
in twee soorten goede en slechte
menschen. Er beslaan middelmatige
geestesgaven; er bestaat ook eene mid
delmatige zedelijkheid. Deze vrouw was
altijd meer geneigd geweest tot het
goede dan tot het kwademaar zij
was soms voor de verzoeking bezwe
ken. Zij was deugdzaam geweest, tot
dat zij was bezweken voor een ver
leider, dien zij beminde. Op zijn aan
drijven had zij Walter Clifford misleid,
en zich geleend tot een uiterst laag
hartige daad. Toen zij onder zijn
invloed vandaan was was zij terug
gekeerd tol deugdzame zeden en een
vlijtig leven. Na een aantal jaren in
eenzaamheid te hebben doorgebracht,
met eene troostelooze toekomst in 'tver-
schiet, had zij zich weder aan de macht
van haar geweten ontlrokken; een on
bezorgd leven was onder haar bereik
gekomen, zij kon weder hel voorwerp
eener hartelijke genegenheid worden,
en toen had zij niet geschroomd zich
aan bigamie schuldig te maken.Verlaten
door Braham, en andermaal betooverd
door den eenigen man, dien zij ooit
innige liefde had toegedragen was zij
zijne medeplichtige geworden in een
afgrijselijk bedrogte midden daarvan
had zich weder op onweerstaanbare
wijze haar geweten doen gelden, en
niet lang daarna was zij de getrouwe
verpleegster geworden van hem, die
de bewerker van haar ongeluk was
geweest. Zij is nu eene getrouwe echt-
genoote en eene teedere moeder, voor
haar onderhoorigen eene vriendelijke
meesteres, en bijna alles wat goed is,
naar den maatstaf eener middelmatige
zedelijkheid, en zoo zal zij naar men-
schelijke berekening het overige barer
dagen doorbrengen, dat, daar zij ge
zond van gestel is en de matigheid in
't eten en drinken betrachtwellicht
hel langste gedeelte van haar leven
zal uilmaken.
Wel mogen we allen bidden om
kracht tegen groote verzoeking; alleen
uitverkoren geesten weerstaan haar,
behalve wanneer het groote verzoeking
is, wel voor iemand anders, maar niet
voor den persoon, die er door ver
zocht wordt.
Men heelt onlangs aan de roman
schrijvers inzonderheid aan die wei
nigen, die niet alleen romanschrijvers,
maar ook schrijvers van dramas zijn
verweten dat zij te weinig acht slaan
op 't geen Shakspere noemtde middel
maat van het menschdom", en liever
excentrieke karakters scheppen, die
boven of beneden de menschen staan,
die men in de werkelijkheid aantreft.
Laat zij, die het ernstig meenen
met dit verwijt, zich verkwikken met
de zedelijke middelmatigheid in de
figuur van Lucy Monckton.
Wat ons betreft, wij willen nooit
de Verbeelding, die de moeder is
geweest der Historie, lager dan haar
kind stellen. De genegenheid onzes
harten bezitten die uitnemende man
nen en vrouwen, die hetzij in de
Geschiedenis, hetzij in den Roman,
het leven verheerlijken, en den stan
daard der menschheid verheffen. Zulke
karakters komen voor, zelfs in dit
eenvoudig verhaal, en het is alleen
van deze en van onze waarde lezers,
dat we met leedwezen afscheid nemen.
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.