FRISCH BLOED.
HOOFDSTUK II.
Huiselijke overleggingen.
Uit het Engelsch
van John Habberton,
Schrijver van „Helen's Kleintjes", enz.
2)
Zijn vader dacht er anders over,
en eens, toen ze met hun beiden in
het bij de hoeve behoorende bosch-
land bezig waren, een wagen te be
laden met hout, dat voor den winter
dicht bij het huis zou worden opge
stapeld, zeide de oude man koitaf:
„Ik hoop, dat gij niet al te veel van
dat meisje zult gaan houden, Phil?"
„Geen nood," antwoordde de jonk
man snel, hoewel, toen hij het hoofd
ophief, zijne oogen die van zijn va
der niet ontmoetten.
„Toch schijnt gij te weten, wie ik
bedoel," zeide de oude man, na nog
een stuk hout op den wagen gewor
pen te hebben.
„Dat is zoo'n kunst niet," ant
woordde Phil. „Er is hier maar één
meisje."
De vader lachte even, de zoon
bloosde hevig. Toen zuchtte de vader.
„Dat is al een der kenteekenen."
„Wat is een kenteeken keniee-
ken waarvan?" zeide Phil, terwijl hij
vrij onhandig verwondering veinsde.
„Als er maar één jong meisje is,
is dit een teeken, dat de jonge man,
die dat denkt, haar vrij wel beschouwt
als de eenige, om wie het de moeite
waard is, te denken."
„Och kom!" riep Phil uit, terwijl
hij met grooten ijver op den stapel
hout aanviel.
„Bedaar wat, oude jongen, de stapel
hout heeft het niet gezegd. Steek uw
hoofd maar op, gij hebt niets gedaan
waarover gij u te schamen hebt. Daar
enboven kan uw vader wel door uw
hoold heenkijken hij heeft er zich
van uwe geboorte af in geoefend."
Phil ging op den stapel hout zit
ten, keek naar den kant, waar zijn
vader niet was, en zeide: „Ik houd
heel veel van Lucia, 't Is een nieuw
gezichtzii is anders dan de meisjes
hier uit de buurt. Zij is iemand nieuws,
om mee te praten, en ze kan nog over
andere dingen pralen dan over den
oogst, en de koeien, en wie er ziek is,
en de preek van den vorigen Zondag,
en het naaikransje van de aanstaan
de maand. Dat is alles."
„Ja," zeide de oude man. „Het lijkt
zoo niets, hé Toch is het genoeg
geweest, om reeds millioenen slechte
huwelijken te doen sluiten, en mil
lioenen goede te verijdelen."
Phil zweeg eenige oogenblikken,
toen zeide hij lachende
„Vader, ik geloof, dat gij niet wij
zer zijt dan de oude juffrouw Tripsey,
om wie moeder altijd lacht, omdat
zij meent, dat een man verliefd is,
al brengt hij hare dochter ook maar
thuis na de godsdienstoefening."
„Misschien, mijn jongen, mis-
sehien, en wellicht niet wijzer dan
gijwant telkens, als er een zwaar
onweêr is, zijt gij beducht, dat de blik
sem in de schuur zal slaan. Weet gij
waarom Omdat uw mooiste veulen
daar staat. Ziet ge
Phil antwoordde niet, dus ging de
oude man voort
Ik zal hel u duidelijker maken.
Gjj zijt mijn mooiste veulen; er
zijn in de oogen van een meisje meer
bliksemstralen, dan ik ooit aan den
hemel zag; men weel niet, wanneer
het zal inslaan, en, treft het je, dan j
ben je weg, eer je 't weet."
„Zeer verplicht. Ik zal zorgen, goed
geïsoleerd te blijven," zeide Phil.
Toch bestudeerde Phil Lucia, wan
neer hij er maar gelegenheid toe had
bestudeerde haar gelaat, als zij las,
hare vingers, wanneer zij een hand
werkje maakte, hare manier jegens
verschillende menschen, zooals die af
wisselde volgens hare schatting van de
verdiensten van hen, met wie zij sprak.
In de kerk zag hij haar aandachtig
aan, van het begin van den dienst,
tot aan het einde, en critiseerde die
gedeelten van 't gebed, van 't gezang
of van de preek, die haar niet sche
nen Ie behagen. Hij volgde haar zelfs
met zijne blikken, wanneer zij iets
langer dan een oogenblik naar ande
re meisjes keek, terwijl hij zich dan
in de onwetendheid van zijn mannen
hart afvroeg, welke trekken van de
ze juffertjes haar een bijzonder be
lang konden inboezemenzijne moe
der had hem wel kunnen zeggen, dat
Lucia naar de hoeden en de andere
artikelen van kleeding keek, in plaats
van naar de draagsters er van. Hij
had wel willen weten, wal zij dacht;
hij hield zich zelf voor, waai haar
karakter te kort schoot, en hoe dal
verbeterd kon worden. Kortom, hij
had veel lijd tot nadenken, en zij was
het nieuwste en dus het minst begre-
pene onder zijne verschillende onder
werpen van beschouwing.
Het is onmogelijk, veel aan iets of
iemand te denken, zonder er een le
vendig belang in te gaan stellen, al
is dal iets of die iemand ook onoog
lijk, vervelend en onbeduidend. Lucia
was niets van dit alles, want zij was
een mooi meisje. Hel is even onmo
gelijk, een welbekend onderwerp on
zer gedachten op 't punt van verdwij
nen te zien, zonder een persoonlijk
gevoel van dreigende verlatenheid, en
een onstunnigen wensch, om hel te
rug Ie grijpen, of het ten minste te
gaan opzoeken. Dus behoefde Philip
llayn nog niet verliefd te zijn, of het
zich zelfs te verbeelden, om eene groo-
te leegle in zijn gemoed te ontwaren,
loen de trein de laimlie Tramlay
snel naar haar huis in de stad terug
voerde, en om het besluit te vormen,
dat hij gebruik zou maken van de
hem door het hoofd der familie ge
dane uitnoodiging.
„Man," zeide Juffrouw Hayn op een
avond tol haar man, toen deze op hel
punt was, in slaap te vallen, „Phil
scheelt iets."
„Een beetje moeraskoorts, denk
ik," zeide de pachter. „Hij heelt, vroe
ger in 'l najaar dan gewoonlijk, mest
over 'l land gebracht, en dien over
het weiland uitgespreid. De zon heeft
vrij warm geschenen, hoewel het al
October is, en eene heete zon op dat
goed geeft altijd moeraskoorts."
„Ik sprak niet juist van ziekte,"
zeide de vrouw. „De lieve jongen is
zoo gezond als ooit. Zijn gemoed is
van streek."
Een lange, zachte zucht was in 't
eerst hel eenige antwoord, dat de
pachter gal. Daarop volgde deze op
merking
,,'t Komt van dat stadsmeisje, denk
ik, dat verwenschle kind 1"
„Ik zie niet in, waarom gij haar
verwenschen zoudl; zij heelt niets
gedaan. Ze schrijven elkaêr niet."
„Dal zou er nog aan raankeeren,"
zeide Hayn, zeer nadrukkelijk. Hij
was nu klaar wakker. „Waar zouden
zij over kunnen schrijven Gij denkt
toch niet, dat Phil iels over ons doen
en laten zou kunnen schrijven, waar
zij belang in kon stellen?"
„Neen, maar jonge menschen vinden
daarom loch wel eens iets, om elkandei
over te kunnen schrijven. Gij en ik
deden het niet vóór ons trouwen, want
wij woonden geen steenworp van elk
ander af, en gij waart na den donker
niet uit ons huis te slaan, maar Phi
lip en
„Om 's Hemelswil, oudje," viel de
man haar in de rede, begin toch
op uw leeftijd geen koppelaarster te
worden. Er is niet zie zóóveel kans,
dat
„Dat zeide ik ook niet, maar jon
gens zijn jongens."
„Daarom behoeven zij nog geene
gekken te zijn, wel? ten minste
onze jongens niet."
„Men is niet gek, als men veel aan
eene rijkemansdochter denkt. Ik heb
er vaak over gedacht, wat gij voor
een ander leven had kunnen hebben,
als ik u nog iets meer dan mijzelve
ten huwelijk had kunnen brengen."
„Ik kreeg al wat ik verwachtte, en
duizendmaal meer dan ik verdiende."
Deze verzekering werd gevolgd door
een kus, die, hoewel in het donker
gegeven, precies terecht kwam.
„Breng Phil niet op de gedachte,
dat hij meer dan eene vrouw kan
krijgen, als hij trouwt, dat zal hem
veel meer kwaad doen dan goed."
„fk zou den lieven jongen graag zóó
gesteld zien, dat hij niet zoo hard
behoefde te werken, als gij altijd moest
doen."
„Dan zult gij hem minder zien wor
den dan zijn vader, terwijl hij be
ter behoorde te zijn. Is dat niet ver
keerd gewenscht, voor eene moeder
in Israël, beste vrouw
„Nu, hoe 't zij, ik geloof, dal Phil
grooten lust heefl, om een reisje
naar New-York te doen."
„0, is dat alles? Dat is hem al
lang geleden belootd. Er is altijd iets
in den weg gekomen, maar mij dunkt,
T zou tegenwoordig best kunnen. Hij
verdient het, hij is zulk een goede
zoon, als men maar vinden kan."
Juifrouw llayn stemde waarschijn
lijk met haar man overeen, wal de
bi aai beid van hun zoon betrof, maar
uit dat oogpunt beschouwde zy hem
loen juist met btjzondei. Zij zeide dus
„Als hij gaat, zal hij haar natuur
lijk zien."
Weder zuohlte de pachter; loen
zeide hij, hoogst ernstig
„Nu, laat hij haar dan zien; hoe
eer dat gebeurt, des te eer zal hij
ophouden aan haar te denken. Wel,
kijk, dwaas oud moedertje, hare we
gen en de zijne zijn even ver van
elkander als Haynton en de hemel,
wanneer er geestelijke hongersnood
heerscht in dit gedeelte van 's Hee-
len wijngaard."
„Ik vind de Tramlay's niet zoo
veel beter dan ons, al lieiben zij ook
geld," zeide juhrouw llayn, eenigs-
zins verontwaardigd. „Ik heb altijd
gezegd, dat gij u zelf niet genoeg
teldet. Mevrouw Tramlay is schrander
genoeg, maar ik kan toch niet zeg
gen, dat zij juist meer bij de hand
is dan iken wat haar man betreft,
wel, het viel mij altijd op, dal gij ge
woonlijk uwe meening handhaafde!,
als gij met u beiden over 't een of
ander spraakt."
„Och, och, riep de pachter uit, „gij
zijl nog al wat trotsch op uw ouden
man, niet waar? Maar Phil zal spoe
dig, met een hall oog, wel zien, dat
hel voor hem het dwaaste ding ter
wereld zou zijn, op zulk een meisje
verlield te worden."
„Dal kan ik toch waarlijk niet in
zien," zeide de moeder. „Hij is even
goed als zij, en vrij wat schrander
der, of ik weet er niets ineer van."
„Kijk eens hier, Annemie," zeide
de pachter, met vrij kenbaar onge
duld in zijne stem, „gij weet, dat
het geen van de beiden iels baten zou,
verliefd op elkaar te worden, als ze
niet trouwen kunnen. En waarvan
zou Phil zijne vrouw kunnen onder
houden? Zou zij hier buiten willen
komen wonen en al het huiswerk
van de hoeve doen, zooals gij, en
dat alleen oin Phil haar echtgenoot
te kunnen noemen? Dan moest zy
toch wel gek zijn, al is Phil onze jon
gen ook, en al kan niemand te veel
goeds van hem zeggen. En ge weet
zeer goed, dat hij niet in New-York
zou kunnen gaan wonen; waar zou
hij het van doen
„Nu kan het nog niet, maar hij
kon daar wat te doen krijgen, en
genoeg verdienen, om deftig te leven.
Er zijn wel meer jonge mannen,
die dal gedaan hebben!"
„Ja, in de boeken," zeide de oude
man. „Annemie, weet gij wel, dat
gij, voor iemand die dertig jaar lang
een lid der kerk geweest is, verbazend
wereldsch begint te worden?"
„Neen, dat weet ik niet," ant
woordde juffrouw Hayn. „Als het we
reldsch is, dat ik niet begeer, dat
mijn jongen zijn gansche leven zal
moeten sloven, gelijk zijn vader ge
daan heeft, nu ja, dan wil ik wel
slechter worden, en dat ook heeten.
Mij dunkt, 'l zou lang niet kwaad
zijn, daar ginds in New-York een
getrouwden zoon te hebben, zoodat
zijne oude moeder eens ergens heen
kon gaan, als zij doodmoe is van 'l
werken en zwoegen."
„0 zoo," zeide de oude man, „is
hel u daarom te doen, hè? Wel, dan
wil ik zelf ook wel zoo slecht wor
den, om te zeggen, dat de jongen om
mij eene van Satans dochters mag
huwen, als het u wat pleizier in 't
leven kan doen, oudje."
„Zeer verplicht," antwoordde de
moeder, „maar mij dunkt, daar zou
ik niet graag gaan logeeren."
Het gesprek liep nu spoedig ten
einde, daar man en vrouw in eene
mijmering verzonken, die in den slaap
overging. Ongevoelig echter kwam hel
onderwerp weer ter sprake. Op zeke
ren dag zeide juffrouw Hayn, juist toen
haar man van tafel opstond, om op
het land koren te maaien en op hoo-
pen te leggen
„Ik geloof wezenlijk, dat Phil's bes
te jas van fijner stof is, dan mijn
heer Tiamlay hier ooit gedragen heeft.
Ik geloof niet, dat zijn zondagsge
waad met dat van Phil te vergelijken
was."
„'t Zal wel zoo wezen," zeide de
pactiter, „en loch leek de oude man
altijd beter gekleed. Mij dunkt, zijne
kleeren deden er hem zelfs wat jon
ger uitzien, dan Phil."
„Neen, man, gij weet wel, dat het
niet aardig is, zóó met de kleêren
van onzen besten jongen te spotten.
Gij weet heel goed, dat de stof voor
zijne jas van hetzelfde stuk laken ge
sneden is, als de beste rok van den
dominé."
„Ja," zeide de pachter wel een
half dozijn malen, en telkens met
eene andere slembuiging, wat ieder
andere, dan zijn eigen vrouw, razend
gemaakt zou hebben.
„T ls waarlijk gemeen van u, om
zóó „Ja" te zeggen, Ruben I"
„'t Is niet de drager, die den man
maakt, oudje, maar de kleêrmaker."
„Maar Sara Tweege heelt Phil's
jas gesneden en gemaakt, en ik wou
wel eens welen, waar gij, in dit ge
deelte van het graafschap, eene be
tere naaister zoudt vinden."
„0, of Sara Tweege kan naaien, An
nemie," stemde haar man toe. „Be
ware! Ik wou, dat zij mijn nieuw tuig
gemaakt had, in plaats van de stof
fel, die het deed. 't Kan ook zijn dat,
als zij de zakken gemaakt had voor
de laatste haver, die ik gekocht heb,
ik niet zoowal een hall schepel op
den weg naar huis verloren had. Ja,
Sara Tweege kan eene matras zoo
mooi hoekig naaien, als het geweten
van een eerlijk man is. Maar naaien is
nog geen kleêren maken."
„Maakt zij dan niet altijd de kleê
ren van den dominé?" vroeg Juf
frouw Hayn.
„Daar heb ik nog nooit over ge
dacht, maar dat zal zij wel. Ik ge-
lool niet, dal iemand anders hel zóó
zou kunnen doen. Toch heeft de do
miné niet zulk een leelijk figuur, als
men hem in zijne hemdsmouwen in
den tuin ziet werken."
„'t Is lijd voor u, om naar hel ko
renveld terug te keeren," raadde Juf
frouw Hayn aan.
Wordt vervolgd).
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.