Eer PRE»! FRISCH BLOED. JNo. op ZOJNDA Nederd Uit het Engelsch van John Habberton, Schrijver van „Helen's Kleintjes", enz. 19) „Dus ziet gij, hoe de zaak staat," zeide de oude man. „Hoewel ik dat gedeelte van het land nooit boven twee honderd den morgen schatte, daar de grond er schraalder is dan het lage land, en veel meer mest noodig heelt, om behoorlijke oogsten op te leveren, zegt Tramlay, dat het twee duizend den morgen zal opbrengen als het voor woonsteden gekocht wordt, zoo als men plan heelt te doen. Daarom raadde hij mij, er een aandeel in te houden, in plaats van het geheel uit de handen te geven. Ik zal vijfduizend aan geld krijgen voor de veertig morgen, en een vierde aandeel bij eiken verkoop van grond: dat zal ten laatste twintig duizend bedragen, als de zaken loopen, zooals Tramlay verwacht." „Maarriep Phil uit, die zijne oogen wijd opensperde, en in gepeins ver viel. De oude man zag hem een tijd lang aan met een uiterst voldanen glimlach. Ten laatste zeide hij: „Dat geeft u bijna een gevoel, alsof gij eens rijken mans zoontje waart, hé?" „Ja, waarlijk," antwoordde Phil. „Maar ik zie nog niet in, hoe ik u in dezen dienen kan." „Niet? Wel, dan zal ik het u zeg gen," zeide de oude man, terwijl hij zijn zoon nauwlettend gadesloeg. „Die veertig morgen staan in waarde on geveer gelijk met een vierde van het land der hoeve, dunkt mij, het huis en de andere gebouwen er buiten gerekend. Als ik mijn testament maak te en de goederen onder de fami lie verdeelde, zou ik u ongeveer juist zooveel land vermaken, met een aandeel in het huis, de roe rende goederen enz. wanneer hel den Heer mocht behagen, uwe moe der tot zich te nemen. En" hier keek de oude man hem nog stijver aan „nu denk ik u mijn vierde interest in de onderneming voor uw erfdeel af te staan: dan wordt gij mededirecteur in de vennootschap, met evenveel gezag als een der an deren. Maar gij zult dan veel in New-York moeten zijn." „Vader!" riep Phil uit. „En," ging de oude man voort, terwijl hij zijne oogen neersloeg, zoo dra zijn zoon hem aanzag, en het gezicht zette, waarmede hij gewoon- ljjk de dagelijksche werkzaamheden aan de hoeve besprak, „daar het u geld zal kosten om fatsoenlijk voor den dag te komen bij de menschen, met wie gij zult moeten onderhande len, stel ik u voor, om de vijf dui zend hier in de bank te deponeeren, zoodat gij gereed geld kunt krijgen, als ge dat noodig hebt." De oude man begon fijne splin ters af te snijden van den tanden stoker, waarmede hij gespeeld had, sedert hij de eetkamer verliet; maar Phil dwong hem, een oogenblik deze gewichtige bezigheid te laten varen, doordat hij naar den stoel zijns vaders liep en diens grijze hoofd aan zijne borst drukte „De andere voornaamste aandeel houders," zeide de oude man, zoo dra hij zijn geknutsel had kunnen hervatten, „zijn Tramlay en een ze kere Marge." „Marge!" herhaalde Phil met ver bazing. „Ge schijnt hem te kennen," zei de de pachter, terwijl hij van onder zijne wenkbrauwen opkeek. „Dat zou ik denken," zeide Phil met gefronst voorhoofd en zenuw achtig trekkende lippen. „Hij is de man „Nu?" vroeg de oude man, want Phil had den volzin niet ten einde gebracht. Er kwam geen antwoord, zoodat hij vervolgde: „De man, van wien gij dacht, dat hij u het meisje weggekaapt had?" Phil knikte toestemmend. „Nu ziet gij, wat er van komt, als men midden onder het spel weg loopt," zeide de pachter. „Op twee manieren uw geld verloren, om niet eens van uwe gemoedsrust te spre ken." „Ik hoorde, hoe de eene man hel den anderen vertelde," zeide Phil, heel nederig„wat moest ik toen denken „Als ge alles gelooven wilt, wat men van mannen en vrouwen ver- lelt, mijn jongen, zult gij uw leven lang den koers kwijt zijn. Knoop u dit in het oor. Weêr verzonk Phil in een gepeins, waaruit hij eensklaps ontwaakte, om te zeggen „Dat hebt gij immers ook gedaan, toen gij meendet te hooren, dat zij niet. verloofd was?! Gij geloofdet het, en schreeft het mij terstond." „0, neen!" zeide de oude man, met een voorkomen van meerder heid, terwijl hij eene heel scherpe punt maakte aan het overschotje van den tandenstoker, „'t Lijkt er niet naar. Ik heb altijd naar het hoofd kantoor leeren gaan, om wat te we ten te komen." „Maar, vader," riep Phil ontsteld uit, „gij wilt toch niet zeggen, dat gij, na 't geen gij mij beloofd hebt, er heengegaan zijt, en en „Mijn neus in andermans zaken gestoken heb? Neen, neen. Mijnheer Tramlay verzocht mij ten eten zeg, wat hebben die stadsmenschen toch eene malle manier om eetst te eten, wanneer hel haast bedtijd isen na het eten, vrijwel tegen hel einde van den avond, toen Tramlay eenige papieren was gaan halen, om ze mij te laten zien, en de oude dame om 't een of ander uit de kamer was, nam ik de gelegenheid te baal, om het meisje met haar engagement te feliciteerengij weet, dat hoort zoo in zulk een geval. Zij keek, of ze 't in Keulen hoorde donderen, en op 't laatst zeide ze, dat dit de eerste maal was, dat ze er iets van vernam. Ik trachtte mij te redden, door te zeggen dat, als het niet waar was, het toch wel zoo behoorde te wezen, ten min ste, als de jongelui in York oogen in het hoofd hadden. Maar dat gaf wei nig. Zij vroeg, hoe ik er bij kwam, en toen moest ik wel zeggen, dat iemand in de stad het aan mijn zoon verteld had." Phil fronste het voorhoofd. „Toen," vervolgde de oude man, „barstte zij in tranen uit." „Och, och!" zuchtte Phil. „Wel," zeide de oude man, „ik be greep, dat ik iets moest doen, dus sloeg ik mijne armen om haar heen „Maar, vader!" zeide Phil verschrikt. „Ik sloeg mijne armen om haar heen, en zeide dat, als een meisje schreide, zij hare ouders moest hebben, om haar te troosten, en of ze, daar zij beide weg waren, zich nu voor een paar minuien wel verbeelden wou, dat ik haar grootvader was Zij luis terde toen naar mijn raad, en dat scheen haar goed te doen." „Welken raad gaaft gij haar?" vroeg Phil. „Geen in woorden," zeide de oude man. „Als ge eens zoo oud zijt als ik nu ben, dan zult gij't wel be grijpen." „Ik zie niet in," zeide Phil, na eeni ge oogenblikken stilte, „dat de zaken nu zooveel beter staan dan vroeger. Misschien is zij niet geëngageerdmaar die vervelende Marge zwerft altijd om haar heen. Uit hetgeen ik hier en daar opgevangen heb, heeft hij haar nu een jaar of twee het hof gemaakt. Toen ze verleden zomer bij ons wa ren, was hij de eenige man dien zij noemde. Het komt mij, naar wat ik gezien heb, ook vrij zeker voor, dat W "IBÉfcitl—MC- hare moeder hem begunstigt. Na de feiten zoo bij elkander gevat en er veel over nagedacht te hebben, zoo als ik sedert mijne thuiskomst ondanks mijzelven wel heb moeten doen, ben ik tot het besluit gekomen, dat het eene uitgemaakte zaak is." „Dus denkt ge te gieren als een varken, dat geslacht wordt, en het dan verder maar op zijn beloop te laten Juist, omdat ge iels gedacht hebt, denkt ge niets te doen? Had ik dat van u kunnen denken, dan geloof ik niet, dat ik u weêr naar de stad zou gelokt hebben, om hier zaken te doen. Een jongen, waar niet zooveel pit in zit, dat hij vecht om het meisje, dat hij voor zich begeert, zal wel een armzalig figuur slaan, wanneer hij om de fortuin worstelt. Neen, heer schap ge zult het niet opgeven, zoo lang ge een vader hebt om u op te zweepen. Ik wil niet zeggen, dat zij in alle opzichten het meisje is, dat ik voor u zou gekozen hebbenmaar elk meisje, dat zoo goed tracht te zijn, als ze worden kan, is goed genoeg voor welken man ook. Als gij zooveel van haar houdt, als gij u verbeeldet, toen ik u dien dag op straat aantrof, moet gij u aan dat meisje houden, tenzij ze er zelf een einde aan maakt. Een man beloopt soms een leelijk pak slaag in een liefdestrijd, en een duchtig litteeken er bij; maar noch 't een noch 't ander doet hem zooveel kwaad, als wanneer hij het veld ruimt en den lafaard speelt." „Ik ben geen lafaard, vader," be tuigde Phil, en zijne oogen schoten vuur, alsof hij het meende. „Neen, mijn jongen, opzettelijk niet," zeide de oude man, terwijl hij zijn zoon op den schouder klopte, „maar alles is in dezen nieuw voor u, en gij zijt in 't onzekere over en kele dingen, die er misschien erger uitzien, dan ze wel zijn. Die soort dingen maken de flinkste mannen tol lafaards, als ze er aan toegevendaar om laat ik u het klappen van de zweep eens hooren." „Wat mijnheer Tramlay met mij wil?" zeide Phil een oogenblik later. „Ge kunt er op aan, dat het 't bes te is er heen te gaan, om het te vernemen," antwoordde de oude man. HOOFDSTUK XVIII. De nieuwe klerk. „Uwe moeder is zeker uit, als naar gewoonte," zeide mijnheer Tramlay tegen zijne oudste dochter, toen hij in den namiddag thuiskwam en wan hopend door het huis zwierf, volgens de gewoonte der meeste getrouwde mannen, wanneer hunne vrouw weg is. „Ze is nog niet terug van haar ritje," zeide Lucia. „Gij weet, dat ze gewoonlijk eerst na zessen thuis komt." „Ik moest het nu ten minste al we ten," zeide de koopman, „en ik misgun er haar geen oogenblik van, maar 'k weet niet, hoe het komt, het huis is nooit zoo prettig, als zij er niet in is." Lucia zag haar vader eenigszins verwonderd aan. Toen lachte zij, niet heel blij trouwens, en zeide „Vader, weet gij wel, dat gij ijse- lijk ouderwetsch zijt?" „Zeker wel. Dat zal van de gewoonte komen." Lucia was nog steeds verwonderd. Zij had hare moeder lief, op de in stinctmatige, niet al te redelijke ma nier van de meeste jonge menschen, maar ze kon werkelijk niet inzien, wal er aan de achtenswaardige vrouw wezen kon, dat haar vader deed ver langen, haar eiken dag van het jaar te zien, en hem haar deed zoeken, zoodra hij thuiskwam. Zij had haar vadernooit romaneske ontboezemingen hooren doen, zooals nette getrouw de lui in de romans wel eens doen en, wal hare moeder betrof, waar over sprak zij met haar heer en mees ter ooit anders dan ove'1 rekeningen voor de huishouding, de meiden, de fouten der kinderen en hare eigen kwalen Kon hel zijn, vroeg zij zich- zelve af, dat dit alledaagsche paar menschen, als ze alleen waren, nog iets anders zeiden dan wat de ge- heele familie alle dagen aan tafel en in de huiskamer van hen hoorde? „Waaiom kijkt ge mij zoo kluch tig aan?" vroeg de vader plotseling. Lucia herstelde zich, en zeide: „Ik wou maar eens weten, of het u nooit verveelt, naar moeder te zoe ken als gij thuiskomt." „Neen, zeker niet," zeide de koop man. „De meeste getrouwde mannen vin den het vroeger of later toch wel vervelend," zeide Lucia. „Misschien overkomt mij dal ook nog eens," antwoordde de vader, „en ik weet ook wel, wanneer." „Nu?" zeide Lucia. „Ik denk, zoowat op den dag, dat de eeuwigheid een einde neemt," was het antwoord. „Geen dag eer der. Maar wat weet gij van 't geen sommige getrouwde mannen denken, kleine gans? En hoe kwam dat in uw hoofdje?" „Och, dat weet ik zoo niet," zeide Lucia, terwijl zij zich op het piano stoeltje liet vallen, en eenige accoor- den en dissonanten aansloeg. „Het kwam mij in de gedachte, anders niet." „Nu, ik hoop, dat gij die kwestie te eeniger tijd tot uw eigen genoe gen zult uitmaken. Maar, wat ik zeg gen wou, ik wou wel, dat gij u wat netjes kleeddet. Mijn nieuwe klerk komt bij ons eten." „Och hemel 1 dan zal ik mij maar wat eten op mijne kamer laten bren gen. Ik voel mij niets wel, en ik zie er te veel tegen op, om een uur of twee recht overeind te zitten in een nauwsluitenden japon." En Lucia draai de al heen en weer op haar piano stoeltje, en zag er ellendig en ver drietig uit. „Ge kunt zeker niet dineeren in een kleed, dat niet nauw sluit?" zeide de vader. „Och, papa, plaag mij niet, als 't u belieftik voel mij niets wel, heusch niet." „Wat scheelt er aan, kind?" vroeg de vader, teedei'. „Te veel zoetighe den? te weinig partijen?" „Och niets bepaalds," zeide het meisje, lusteloos. „Ik denk, dal ik mij wel beter zal gevoelen, als 't eens flink kou J wordt." Zij speelde een poosje met de toetsen der piano, en vervolgde toen: „Dus hebt gij een nieuwen klerk? Ik hoop dat hij een nette jongen is geen bloole rekenmachine." „Een prachtexemplaar," zeide de koopman. „Dat dunkt mij ten minste." „Is hij heeft hij de betrekking gekregen, die gij voor Philip Hayn bestemdt hadt?" „Ja." „'t Is werkelijk voordeelig voor een jongen man, in den ijzerhandel te komen, niet waar?" „Ja zeker, nu het ijzer stijgende is." „En die domme jongen had dezen kans kunnen hebben, als hij niet naar huis was gegaan, zonder zelfs afscheid van ons te nemen?" „Juist." „0, ik verlang niet, den klerk te zien," zeide Lucia wrevelig. „De jon gelui vervelen mij." „Hoe gelukkig, dal zij het niet we ten 1" zeide haar vader. „Ze begin gen bepaald allen een zelfmoord en dan konden de kooplui in 't geheel geen klerken meer krijgen." (Wordt vervolgd). I il- tei.ephoo: 14 ABOI Per drie ma Afzonderlijke i Adve Gr Voorm. 10 ure. Nam. 2 ure, S. 's Avonds 6 uri NÏi Voorm. 10 ure. J Voorm. 10 ure. Einsdag 's avon Nederl. Zend de H.H. J. Dr. M. F. v Zending aan (Geene ander Woensdag 's av ■van der Nagt van de „Vere het Evangelii ding in Egypt Bake 'Voor 10 ure, Voorm. Was Pa Christelijk t (Ged Voorm. 10 ure, (Kle\ Voorm. 10 ure Voorm. Luth 10 ure. Kerk der Yer* Voorm. 10 ure, Remons Voorm. 10 ure, Met medewerl Kerk der Voorm. 10 ure, Bij Da. Hoog is 's avonds in de Gr< genootschap ontvan f 1,—, Wed. D. Nieuwe Kerk 20 d. Ds. Barbas beri te hebben van Mej genootschap afd. h eene gift voor de I Be Nam. 21/2 ure, Pj B Voorm. 10 ure, Evang. I Voorm. 10 ure, Doop; Voorm. 10 ure, Bic Voorm. 10 ure, E 's Avonds 7 ure, natha, Z Voorganger E Hè Voorm. 10 ure, H Voorm. 91/2 ure, Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1891 | | pagina 6