FRISCH BLOED.
Uit het EngelscJt
van John Habberton,
Schrijver van „Helen's Kleintjes", enz.
26)
„Dom kind," antwoordde Lucia,
„gij kunt den heer Marge zelve wel
krijgen, als gij er zin aan hebt. Ma
ma schijnt hem graag in de familie
te willen hebben."
„Dankje voordat „als" antwoordde
Greta, „maar ik begeer geen man,
die bijna oud genoeg is, om mijn
grootvader te zijn, nadat ik gewend
ben geraakt, een wezenlijk netten,
knappen jongen bij ons aan huis te
zien."
-Hij heeft geld," zeide Lucia, „en
daar trouwen de meeste meisjes dood-
graag om. Papa zegt, dal hij rijk zal
worden, indien hij zóó speculeert, als
de menschen wel zeggen."
„Dal hoop ik voor hem," zeide Gre
ta. „Hij mag nog wel iets meer heb
ben dan een houten gezicht, en een
kaal hoofd, en hetzelfde stel van praat
jes en manieren voor alle gelegen
heden. Wat zou hij eene prachtige
sphinx zijn, of een oud monument
Misschien is hij niet heelemaal antiek
genoeg, maar wat levendigheid betreft,
is hij geen greintje interessanter dan
een steenen standbeeld. Denk toch
eens aan, waar Phil ons voor bewaard
heeft 1"
En nog bleef 0. W. stijgende.
De ontdekking van kostbare ertslagen
langs een der lijnen, deed den koers
op één dag verscheidene cijfers om
hoog gaan, en weldra daarop hielp
het vervoer van eenige groote scheeps
ladingen koren, dat eerst aan eene
andere lijn was opgedragen, hem nog
wat opdrijven. Dat hel koren met ver
lies vervoerd werd, hinderde nie
mand, waarschijnlijk omdat de
directeuren het alleen wisten, en het
niet op hun weg lag, zulke leiten
bekend te maken. En bij elke rijzing-
van den koers verkocht Marge eenige
van zijne aandeelen, om zijn kapitaal
te vergrooten.
Op Nieuwjaarsdag maakte 0. W.
zulk een groot dividend bekend, voor
eene koopsom, die ver beneden pari
geweest was, dat zelfs voorzichti
ge geldbeleggers zich naar Wall Street
spoedden, en hunne overgespaarde
gelden in dat fonds begonnen te ste
ken. De uitwerking hiervan was, dat
de aandeelen zoo snel en aanhoudend
rezen, dat Marge moeite had, terug
te koopen tol den prijs, waarvoor hij
verkocht, maar hij manoeuvreerde zoo
handig, dat er nu meer dan zesdui
zend aandeelen op zijn naam ston
den in de boeken van zijn kassier.
Zesduizend aandeelen vertegenwoor
digden bijna een half millioen dollars,
bij den koers, waarop 0. W. nu
stond. Marge moest zichzelf bekennen,
dat dit in zijn eigen oogen niet
zooveel beteekende, want hij had
geen enkel certificaat in den zak,
noch ergens anders. Maar wat be-
teekenden certificaten voor iemand,
die speculeerde? Zulke dingen wa
ren misschien goed voor weduwen
en weezen, en andere menschen, die
de markt niet konden of niet wilden
bespieden, en die zich tevreden stel
den met jaarlijks de uitbetaalde di
videnden in ontvangst te nemen.
Voor Marge beduidde het fonds, zooals
het in de boeken van zijn kassier voor
kwam, dat hij er binnen twee maan
den bijna vijftigduizend dollars op ver
diend had; en al dat geld was weer
in hetzelfde fonds belegd, met de
waarschijnlijkheid, dat het elke maand
verdubbeld zou worden, totdat 0. W.
verre boven pari zou staan. Al steeg
het maar 25 percent per maand, en
't was al wel tweemaal zoo snel om
hoog gegaan dan kon hij op een
millioen winst rekenen, eer de slapte
van den zomer de markt trof. Dan
zou hij uitkoopen, eens naar Europa
gaan, en daar uitrustenhij voelde,
dat hij dit tegen dien tijd wel verdiend
zou hebben.
Natuurlijk liep hij geen gevaar, dat
0. W. dalen zou. Smart, die, in
de eigenaardige taal van Wall street
„er wel voor zorgde", had herhaal
de keeren in het openbaar gezegd,
dal 0. W. vóór den zomer
wel op honderdvijflig zou komen;
en hoewel Smart een der jongste
effectenhandelaars was, had hij twee
ol drie andere zaakjes zóó beredderd,
dal oudere speculanten hunne oogen
en hunne kasboeken opengezel had
den. Alleen de naam van Smart scheen
reeds geluk te geven, zijne profetieën
aangaande andere effecten waren ver-
vervuld geworden, klaarblijkelijk had
hij een groot gedeelte van zijn eigen
vermogen in 0. W. gestoken; wat
kon eenig speculant nog meer vra
gen? Nu reeds was het effect moei
lijk te krijgengeldbeleggers, die et-
maar weinig van wilden hebben,
moesten gewoonlijk boven den koers
bieden, en zelfs wanneer een groot
aantal er van in andere handen over
ging, daalde de koers slechts eene
breuk, wat binnen vierentwintig uur
meer dan hersteld was.
Betere menschen zijn wel bedwelmd
geworden door minder voorspoed,
die hun niet slechts teedere gevoelens,
maar ook zelfs teedere gelolten deed
vergetenhet is dus geen wonder dat,
terwijl zijne finanlieele positie van
dag tot dag beter werd, Marge's be
langstelling in Lucia afnam. Die bui
tenman kon haar wel krijgen; er was
nog even goede visch in zee, als die
hij gehoopt had te zullen vangen,
en niet alleen even goede, maar veel
betere. Hij wilde geen oude vriend
schapsbanden verbreken, hij achtte
de T ramlay's wezenlijk, maar vriend
schap was hem voldoende.
HOOFDSTUK XXIV.
Het ijzer is steeds rijzende.
„Wel, lieve," zeide Tramlay op een
avond in den nawinter tegen zijne
vrouw, „de betoovering is geweken.
Drie verschillende menschen hebben
bouwterreinen van de Haynton-baai-
maatschappij gekocht, en vele anderen
vragen er naar. Er is dezen winter
vrij wat geld gemaakt, en nu schij
nen de menschen het graag weer te
willen uitgeven. Het wordt voor ons
zoowat tijd, om plannen voor onze
villa te maken, niet?"
„Niet, voordat wij stellig weten,
dal wij meer dan drie buren zullen
hebben," zeide mevrouw Tramlay.
„Buitendien zou ik eerst graag wil
len weten, hoe groot onze familie van
den zomer zal zijn."
„Hoe groot? Wel, even groot als
gewoonlijk, denk ikwaarom zou
dat anders zijn?"
„Edgar," zeide mevrouw Tramlay
ongeduldig, „voor iemand, die onder
de kooplui bekend is om zijn vluggen
geest, vind ik, dat gij in eenige din
gen de domste mensch zijt, die ooit
adem haalde."
Tramlay scheen verlegen te zijn.
Zijne vrouw kwam hem eindelijk te
hulp en ging voort:
„Ik wou wel eens weten, of die
zaak met Lucia maar aldoor slepen
de zal moeten blijven. Juni is al de
laatste lijd in het seizoen als fatsoen
lijk is voor huwelijken, en een en
gagement
„0!" viel de koopman haar met
een gebaar van ergernis in de rede,
„ik heb veel hooren spreken over
moederliefde, en tot nu toe heb ik
er ook geloof aan geslagen; maar ik
kan met geen mogelijkheid zóó zeer
als gij verlangen, van onze allerliefste
oudste ontslagen te raken."
„Juist omdat ik haar lief heb wensch
ik zoozeer, haar gelukkig gevestigd
te zien niet, ten einde van haar
ontslagen te worden."
„Ja, dat denk ik toch ook; en ik
was onaardig," zeide de echtgenoot.
„Nu, als Phil nog gewacht heeft, tot
dat hij zekerder was aangaande zijne
eigen finantiëele positie, dan zal hij
niet veel langer hoeven te wachten.
Ik weet niet, of het van zijn verstand
komt, of van zijn tact, of van wat
men 't geluk der minnaars noemt,
maar hij heeft zich zoo goed geweerd
bij de spoorwegondernemers, dat ik,
uil louter welvoegelijkheid, óf zijn sa-
laiis grootelij ks moet opslaan, óf hem
een aandeel in de zaak geven."
„Nu, nu, gij spreekt, alsof de zaak
van hem alhing."
„Sinds eene maand of twee zijn aan
hem alle bestellingen opgedragenik
ben maar eene soort klerk geweest,
om ze tusschen de molens te verdee-
len, of om gewaar te worden, waar
ik ijzer zou kunnen krijgen voor hen,
die het haastig hebben moesten. Hij
is nu eene bestelling op 't spoor
van den Lake and Gulfside spoorweg,
die ik hem eerst alleen heb laten on
dernemen, om hem voor verwaand
heid te bewaren. Het scheen een te
groot en te moeielijk karwei, om er
op te durven hopenmaar ik begin
half te gelooven, dat hij zal slagen.
Zoo ja, dan zal ik eenvoudig genood
zaakt zijn, hem een aandeel in de
zaak te geven, want, doe ik hel niet,
dan zullen eenigen mijner concurren
ten hem mij aftroggelen."
„Wat! na alles, wat gij voor hem
gedaan hebt?"
„Tut! tul! de goedheid is geheel
aan den anderen kant. Had de een
of andere agent mij de bestellingen
gebracht, welke de jongen voor mij
heeft opgeloopen, dan had ik wel
twintigmaal zooveel commissiegeld
moeten betalen als Phil's salaris nog
bedragen heeft. Hoe vindt gij de fir
ma „Edgar Tramlay Go., ol
„Tramlay en Ilayn?"
„Daar zal het wel heen moeten,"
zeide de dame, zonder eenig blijk van
voldoening, „en, moet het zoo wor
den, dan maar hoe eer, zoo beter,
want Lucia's positie moet er altijd
wel zekerder door worden. Als dat
er niet het gevolg van is, dan zal ik
het mijn plicht achten, eens met den
jongen man te spreken."
„0 neen! neen, bid ik u!" riep
de koopman uit, „Hij zal denken
„Wat hij misschien denken zal,
komt er niet op aan," zeide me
vrouw Tramlay. „Het is tijd, dat hij
leert, wat de etiquette in eene stad
eischt."
„Maar het is niet noodig, wel? dat
hij weel, hoe prozaïsch en koud wij,
stadsmenschen, kunnen zijn betreffen
de zaken, die de landbewoners liefst
zoo hartelijk en kiesch mogelijk aan
vatten! Laat hem niet merken welk
een geldzuchtige, baatzuchtige troep
ellendelingen we zijn, totdat we hem
zoo stevig vast hebben, dat hij niet
meer weg kan loopen."
„Edgar, de zaak is er geene, om
meê te spotten, dat verzeker ik u."
„En ik verzeker u, vrouwlief, dal
ik niet meer dan half scherts, geen
sikkepitje meer."
„Ik zal niet meer zeggen, dan dui
zenden van de meest liefhebbende en
bescheidene moeders in dergelijke om
standigheden verplicht geweest zijn,
te-.zeggen," zeide mevrouw Tramlay.
„Als gij 't mij niet toevertrouwt, dezen
plicht op eene kiesche wijze te ver
vullen, dan zult gij misschien wel zoo
goed willen zijn, hem zelf op u te
nemen."
„Dat 's goed!" zeide Tramlay, „Als
hij dan toch onaangename herinne
ringen aan een van ons beide moet
hebben, had ik liefst, dat die eene
zijne schoonmoeder niet was. Het
vooroordeel is legen u, dat weet gij
hoewel niet door uwe schuld."
„Belooft gij mij ernstig, met hem te
spreken Dadelijk van de week nog?"
„Ik beloof," zeide Tramlay, plech
tig, terwijl hij tevens slecht genoeg
was, om een aantal punten van gees
telijk voorbehoud vast te stellen.
„Wat, mocht er een misverstand
zijn, dan zal het nog niet te laat zijn,
om den armen heer Marge terug te
roepen," zeide mevrouw Tramlay.
„Beste vrouw," zeide de heer Tram
lay, teeder, „ik weet, dat Marge eenige
goede hoedanigheden heeft, maar ik
bid u, te bedenken, dal tegen den
tijd, dat onze dochter in den vollen
bloei van gezondheid en levenslust
zal zijn, tenzij ze ziekelijk wordt,
Marge bijna zeventig jaar oud zal
zijn. Ik kan de gedachte niet ver
dragen, dat onze lieveling veroordeeld
zou zijn, de oppaster van een oud
man te wezen, wanneer zij het meest
vatbaar zal zijn voor den omgang met
en de sympathie van een echtgenoot.
Veronderstel eens, dat tien jaar ge
leden, toen gij er u op beroemdet,
u nog geen dag ouder te voelen, dan
toen gij twintig waart, ik twintig jaar
ouder geweest was, dan ik nu ben,
en u als een blok aan het been ge
hangen had? Met ons beiden hebben
wij al werks genoeg gehad, om onze kin
deren behoorlijk groot te brengen;
wat zoudt gij begonnen zijn, als al
de verantwoordelijkheid op u alleen
gerust had? En 't kan u toch niet
aangenaam zijn, aan de waarschijn
lijkheid te denken, dat Lu als wedu
we achterbleef, eer zij nog den mid
delbaren leeftijd bereikt had?"
„Mooie weduwen hertrouwen dik
wijls, vooral wanneer haar eerste man
welgesteld was."
„Vrouw
Mevrouw Tramlay zette een boet
vaardig gezicht, en ontweek het oog
van haren man. Maar zij kon noch
zijn arm, waarmede hij haar omvat
te, noch de beteekenis van zijne stem
ontwijken, toen hij zeide: „Is er geen
andere God dan de groote wereld?"
„Och, zoo erg meende ik het niet,"
fluisterde mevrouw Tramlay „Alle moe
ders staan op den uitkijk, om hare
dochters; ik denk niet, dat vaders be
grijpen, hoe noodig dit is. Hadt gij
meer belangstelling in Lucia's toe
komst betoond, dan ware ik misschien
niet zoo bezorgd geweest. Vaders
schijnen er nooit aan te denken, dat
hunne dochters een man moeten heb
ben."
„Vaders zien niet gaarne, dat meisjes
trouwen, eer ze vrouw zijn," zeide
Tramlay. „Zelfs nu wou ik wel, dat
Lu niet trouwde, voordat ze eenige
jaren ouder was."
„Goeie hemelriep mevrouw Tram
lay uit. „Zoudt ge willen, dat het
kind nog verscheidene jaren lang
naar late partijen moest gaan, om
er mooi aangekleed ten dans te gaan
Wel, ze zou wanhopig worden en
in een klooster willen gaan, of eene
romanschrijfster, eene hervormster,
of iets dergelijks worden."
„Zoo? Is de groote wereld werke
lijk zoo vreeselijk voor een jong meis
je?" vroeg haar man.
,,'tls het allervervelendste ding ter
wereld, als het nieuwtje er eerst af
is," zeide mevrouw Tramlay, „tenzij
een meisje coquet is, of bij een dei-
vervelende clubjes komt, waar over
niets dan boeken en muziek en schil
derijen en blauw porselein, enz. ge
sproken wordt."
„Men is nooit te oud om te leeren,"
declameerde de koopman. „Zoodra ik
weêr jong word en trouw, zal ik mij
ne kinderen buiten groot brengen.
Mijne zusters hadden ten minste paar
den en boomen en vogels en bloe
men en kuikens om zich meê te ver
maken, en geen van haar is vóór haar
vijfentwintigste jaar getrouwd."
Wordt vervol<jd\
Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.