ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van William D. Howells. 3) „Misschien," begon mevrouw Bowen, op het punt hem, tot afscheid, de hand toe te steken „hebben Effie en ik u wel in zeer gewichtige over peinzingen gestoord," zij verschoof de shawl op haren arm, en ook haar kind kwam met een vriendelijk ge zichtje uit de stijve plooi, waarin het zich, tot hiertoe had gehouden. „Ik geloof niel, dat mijn gedachten van zoo even die wijdsche bena ming verdienen," antwoordde Colville. „Neen, ik was slechts aan het droomen; en ik droomde en wenschte weer half, dat dit hier de Wabash in Des Va- ches mocht zijn, in plaats van de Ar no in Florence, waarop ik nederzag." „Het verschil is anders nog al groot in de vele historische bijzonderheden. Effie en ik kwamen van de Via de'Bar- di af, waar Romola heeft gewoond, en nu nam ik mijn weg over de Pon- te Vecchio terug, om haar het ont staan van Florence aanschouwelijk te maken." „Ik denk zoo, dat juffrouw Effie daar weinig belang in stellen zal," merkte Colville op, terwijl hij het kind eens meer nauwkeurig be schouwde. De gelijkenis tusschen moe der en dochter, het verschil in jaren raedetellende, was zoo buitengewoon groot, dat hij zich dwaselijk opstreed, dat het kind wel nooit een anderen naasten bloedverwant kon hebben ge had. Mocht ooit mevrouw Bowen lot een tweede huwelijk kunnen besluiten, dan zou Effle's uiterlijk daartoe niet, als levende herinnering aan een vroe ger echtgenqot, in den weg kunnen staan. „Effie wil gaarne eene verstandi ge jonge vrouw worden," antwoordde hare moeder op half schertsenden toon. „Ik heb haar nu pas van de school in Vevay l'huis gekregen." „O, maar dan is het zeker zoo," hield Colville staande. „Vertel me eens eerlijk, jonge dame, hebt ge van het ontstaan van Florence niet al meer dan genoeg?" „Ik weet er nog maar weinig van," zei Etfie, met den blik op hare moe der gericht, daarbij een schalkschen glimlach verbijtend. „Dan laat hel zich al beter en be ter verklaren," merkte Colville lachend op. Het trof hem, hoe het kleine meisje, zelfs in zoo'n onbeduidende zaak, hare moeder naar de oogen keek, vooral wanneer hij daarbij dacht aan de vrije jeugd, die mevrouw Bowen zelve in hare geboortestad in het Westen wel moest hebben genoten. Aan haar dochtertje zou zij later geen rijtoertjes, muziek- of danspartijen on der jongelui, geen deelnemen aan picnics zonder toezicht vergunnen voor haar kwam van geen schemer avonduren op de stoep met eigen bezoekers in. Zij zou zeker niet lang mogen dralen bij het hek, vóór er afscheid werd genomen van den ga lanten jonkman, den cavalier van het bal, die haar zou hebben te huis gebracht voor haar niets van die zoo genotvolle, zoete vrijheid, die in vroeger jaren de jeugd van een Ame- rikaansch jong meisje een doorloopen- de feesttijd deed zijn. Zou zij, die de ze groote vrijheden moest derven, maar daarentegen in alles, in haar gedragingen, in de minste harer ge dachten of zienswijzen, hare moeder te raadplegen had, daardoor nu zoo veel gelukkiger zijn? Zuchtend be treurde hij die onvermijdelijke veran dering in de opvoeding, maar ver heugde zich des te meer, dat hij zjjn eigen jeugd in dien goeden ouden tijd had doorgebracht. „Dan laat het zich al beter en beter verklaren, en zal het nog wel erger worden, zoo dra ge er wat meer van gelezen hebt." „Ik heb al zooveel moeite gedaan om een kort overzicht van de Floren- tijnsche geschiedenis te vinden; doch geen enkel boek kreeg ik in handen, dat minder dan tien deelen had," zei mevrouw Bowen. „Ik wilde met Etfie ook naar de Bibliotheek van Viesseux gaan, om te zien, ot die geen han diger formaat in het Fransch bezat." Nu eindelijk stak zij, tot werkelijk afscheid. Colville hare hand toe, die deze echter niet geneigd scheen, da delijk los te laten. Op haar gelaat las hij daartoe ook geen strikt be vel. „Mag ik meegaan naar Viesseux, mevrouw Bowen?" vroeg hij; „mis schien kan daar mijne onbevooroor deelde onwetendheid u in de keus van het boek hehulpzaam zijn." „Ik durfde hel u niet voor te stel len I" zei mevrouw Bowen eerlijk. „Maar de zaak is werkelijk van veel belang, vooral nu het boek voor zoo'n jong persoontje moet dienen. Die soort van lectuur is ól al te droog ól ongeschikt." „Dat is zoo," erkende Colville, zich om hare verlegenheid een weinig vroo- lijk makende. En zoo wandelde hij, aan hare zijde, tusschen de juweliers uitstallingen door, de brug al. Hij genoot in haar gezelschap. Heel gaarne ging hij met elegante vrouwen uil de hoogere kringen omze boei den hem altijd, al bleet hel hem soms een raadsel, hoe voor haarzelven nog zooveel ernst in eigen levenswijze was. Die vrouwelijke vastberadenheid, dat streven naar en lijden voor een ide aal, in welken vorm dan ook, de wilskracht, in hare kleeding en op schik aan den dag gelegd, dat vol ledig opgaan in de nietigheden des levens in al die dingen had hij het grootste pleizier. Dikwijls waar deerde hij den buitengewonen een voud dier dames, somtijds bewonder de hij haar uitstekend gezond ver stand, maar steeds gevoelde hij zich door hare veelzijdige dweeperij zeer aangetrokken. Ofschoon hij nog geen tien minu ten geleden inet de hand op het hart zou hebben veiklaard, dat niets min der dan juist deze ontmoeting hem welgevallig kon zijn, zag hij nu ech ter reeds mevrouw Bowen noode ver trekken. „Loop vóór ons uit, Effie," sprak deze, tegen Colville vervolgende: „Wat is hier alles toch echt Florentijnsch! Als men, van niets wetende, hier uit de lucht was komen vallen, zou men geen oogenblik betwijfelen, op de Ponle Vecchio te zijn." „Ja, wel Florentijnsch," erkende Colville. „Als brug is deze brug r.iet kwaad; maar voor straal heb ik lie ver de Mainstreetbrug in Des Vaches. Vóór uwe koinst had ik wat naar de byouterieën gekeken, doch ik vond ze niet mooi, zelfs nietdeouderwetsche sieraden, die men op het Platteland nog draagt. Hoe komen de menschen er toe, hier dergelijke zaken te koo- pen? Zoudt gij, voor een vriendin iets moetende zoeken, dit hier den ken te vinden?" „Zeer zeker niel," antwoordde me vrouw Bowen met een krachtig al- wijzend gebaar. Ze waren nu de brug over, sloegen linksaf en stapten door de nauwe straat, die gedrongen doorliep, tusschen den steenen muur aan de rivierzij de en de winkels van mozaïek- en beeldhouwwerk aan den anderen kant. „Ook hier is alles zoo echt Flo rentijnsch," merkte Colville op: „ta felbladen en presses-papier, mandjes en portrellijsten, en medaillons en broches, afgewisseld door Psyche's, Hébé's en Gratiën in klein foiraaat." „Wie heeft daar nu iets aan viel mevrouw Bowen met zekere minach ting uit. „Zoo uwe vriendin iets echt Florentijnsch verlangt, dat te gelijk ook smaakvol is, dan moet gij naar. Colville lachte mistroostig. „Mijn vriendin is slechts eene fictie, mevrouw Bowen; in de werkelijkheid bestaat zij niet." „Ach, dat is een vervelend koopjeI" riep mevrouw Bowen opeens teleur gesteld uit, toen zij een druppel voelde en er eenige vallen zag. „Het begint te regenenEffie, we moeten er van daag uw boek maar aan geven. We zijn niet op regen gekleed en dienen te zorgen, dat wij gauw thuis komen." Te gelijk schuilde zij onder een poort, trok haar kind bij zich, sloeg de shawl zoo hoog mogelijk om de schouders en nam haar kleed een weinig op, ge reed om zich opnieuw te wagen. „Och, mijnheer Colville, zoudt gij zoo beleefd willen zijn, het eerste het beste gesloten rijtuig aan te roepen?" Een primo tenore figuur had van den bok van zijn huurrijtuig al die kleine bewegingen aangezien, en hield zijn zweep reeds in de hoogte. Op een wenk van Colville reed hij zijn mageren knol, in het met koper be slag versierde tuig en met een lange kalkoenveder, op zijde van den kop in hel hoofdstel gestoken, tot dwars van het poortje op. Mevrouw Bowen ontzag zich nu al evenmin als andere dames om, uit sluitend ten haren behoeve, de straat te versperren, en, nu zij een vervoermid del tot hare beschikking had, het ver keer der gewone voetgangers te be lemmeren. Er viel nog heel wat te bespreken, vóór zij van Colville afscheid nemen kon, zoodal zij het smal trot toir, door er volkomen beslag op te leggen voor eigen persoon, haar doch tertje en het opengehouden rijtuig- portier, voor ieder ander onbruikbaar maakte. De voorbijgangers zagen zich nu genoodzaakt,daarbuiten om te gaan, hetgeen zij met de grootste zachtzin nigheid en met echt Florentgnschen eerbied voor een rijtuig deden. Nog wel een dozijn gewichtige onderwer pen kwam nu eerst te berdeterwijl zij eindelijk nog op een toon, die Colville dwong, den koetsier te wen ken, tol het nog iets langer inhou den van zijn rossinant, door het por tier riep: „Maar, hoe kan ik zoo zijn mijnheer Colville, ik ontvang van avond een paar tnenschen; kom ook, als gij soms niets beters weet te doen!" „Met het groootsle genoegen," ant woordde Colville, glimlachend om dit nieuwe oponthoud en vol bewonde- ting voor het geduld van al wie daar onder leden. Na eenig zoeken had zij in tusschen haar adreskaartje gevonden en stak dit Colville toe: Vandaag tusschen negen en elf uur; ik reken op u!" Vragend keek zij hem door hare haltgeopende oogleden aan. „Ik zal gaarne komen," antwoord de Colville, die tol dank, bij het weg rijden nog, van moeder en dochter ieder, een minzamen glimlach tot groet ontving. III. Toen, twintig jaren geleden, me vrouw Bowen nog juffrouw Lina Rid- geby was, had zij tot vriendin en tot vertrouwelinge het meisje, waarvoor Colville eene ongelukkige liefde ge voelde. De twee vriendinnen waren jong: pas konden ze een jaar de school verlaten hebben, toen ze voor een ander jaar naar Europa werden gestuurd. In de oogen van een oner varen jongeling echter waren ze reeds verstandige jonge vrouwen, rijp voor het verkeer in de maatschappij. Hoe dikwijls hadden die twee hem, door haar pralen en lachen, alsof hij daar van het onderwerp was, beschroomd gemaakt. Voor Lina Ridgeby gevoelde hij destijds een soort vanja, laat ik bet noemenoverdreven eer bied, dien hij, in denzelfden vorm althans, voor hare vriendin niet bezat. Hij vond haar trotsch en terughoudend, terwijl de andere later bleek, meer uit behaagzucht toeschietelijk te zijn geweest. Na zijne afwijzing, hoorde noch zag hij van de jonge meisjes iels meer, vóór hij de huwelijksaan kondiging van den heer Bowen las. Toen pas namen eenige zeer vaage indrukken van vroeger een meer dui- delijken vorm aan, en herinnerde hij zich eerst, hoe Lina Ridgeby hem, in den laatsten tijd van hunnen omgang, de vriendelijkheid, de deelneming had betoond, die zij als eene soort van vergoeding bedoeld kon hebben voor de hopelooze teleuistelling, voor hem in 't verschiet. Eerst toen bedacht hij, dat zij hem altijd gaarne had mogen lijden wal hem in de ver blindheid van zijn hartstocht voor hare vriendin was ontgaan en kwamen hem allerlei bewijzen voor den geest, dat zij hem altijd voor gesproken en verdedigd had. Te laat daarvoor erkentelijk, gevoelde hij in zijn hart een berouw, dat hij aan juffrouw Ridgeby des noods nog had mogen bekennen, doch dal tegenover mevrouw Bowen zeer zeker misplaatst zou zijn geweest. Op weg naar zijn hotel hielden zijne gedachten zich bezig met de vraag, of hij, met zijn een en veertig jaren en de bij die jaren passende gezetheid, wel eene voldoend treffende, zooal niet romantische verschijning zou kunnen zijn in de oogen van die beminnelijke en bevallige vrouw, die hem voor nog even troosteloos als vroeger zou kunnen houden. Van hare toestemming wilde hij met het grootste genoegen gebruik maken, om haar meer en van naderbij te leeren kennen; doch toen de regen zooveel krachtiger begon te stroomen in de kille en donkere straat, betreurde hij toch, dat die eerste, nieuwe ont moeting niet voor een beteren avond was afgesproken. Het was eene oude kwaal, welke hem die verzuchting deed slaken rhumatiek. Toen hij dien morgen, na de lunch, zijne kamer zou verlaten, scheen de zon zoo vriendelijk op zijn raam, dat hij er niet aan dacht, zijn vuur te onderhouden. T'huis terugge keerd was het, zooals meest in de Hotels van Florence, eenige graden killer dan in de buitenlucht. Wel pookte hij nu dadelijk de asch van den rooster en wierp bij een paar bosjes hei en pijnboomtakken op het nog even smeulende vuur, maar dit moest nog geruimen tijd doorbranden, vóór hel warmte zou geven. Zijn eigen kamer dus te onhuise lijk vindende, trachtte hij troost te zoeken in de leeszaal, ter eere van de meerendeels Engelsch sprekende lo geergasten, van het opschrift „Reading Room" voorzien. Ook hier werd hij teleurgestelder brandde geen vuur de aanblik van hel vertrek met zijn koude pianino en gesloten boe kenkasten deed hem rillen, omdanks de leestafel, waarop de Londensche Times, de Weener Neue Fr eie Pr es- se en Rome's Italia, elkaar half be dekkende, hare namen lieten zien. Hij trok haastig zijn neus uit de deuropening terug en vervolgde zijn tocht naar de Eetzaal. Daar knetterde althans een vuurtje van houtblokken en turven in den haard, zonder ech ter nog voldoenden tijd gehad te hebben, de temperatuur van hel ver trek merkbaar te verbeteren. Colville beproefde, door zijn eenen sehouder naar het vuur voorover te buigen, met zijn kwelgeest op een beteren voet te komen, terwijl hij in die houding tegelijk de jachthonden met vrouwehoofden en borsten kon be- studeeren, die, verder in wijngaard ranken omkrullende, dienden tol versiering van het vierkante plafond. (Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6