•qeiAi apiappariuo qaq do U9A[0§ aSimmjsuo rap qnaqoS oSiuo^naa ^aq ua .Tap[iiqaSni.io}s SfAaorp ?aq uba pjriAiOA ^qotq op jaajq uo 'ufiqosjooA a) pjooq ufiut uoAoq uaSumado -q|OM op ui uojjo^s op iiao} uamBAtq pnajaquoj quAA^ •sbaa JBEqiqoiz uaaaz opuo}jo|sjOAO puapnoquoe ap uba suB[Sioqdsoqd uauaoiS nap ua unnqos ^aq uba uaa -aqqqj jaq joop s;qoa[s ua^aoA auftui uapauaq dmo.i uaquozaS nap uba qaiiuio ap ua uaqoms uaaui ?qonj ua aaz 505 ^iooa ubbooo uapiq uap joao siujajsinp apuacuauaoï ap doorq ua ^qosrqqaS 'usjbaa pSpsaA -38 uoSoo aufim dojBB.w 'uaquq ;aq pjaAi 'ajqaajqwA ua}sa^\ jaq ui ^qoq§Bp jaq naoj ug -uapju} azfiM aqsSuqjapuoz ap do japuojBBp uamq auaoiSraquop 'ap -jBq ap jfiAuaj 'aiBA\ Sm^BBASiaqossiA uaa sjqaajs }aq jos|b 'pooi ooz ^aq ui |iaz puaqfqaJo afq[0AV uaa do jaq aprnajq 'uozuoq nap ubb ;oj uaaaz apuaja^ -mq ap 'uaaq quq ap uba [aSaids uap ibao 'uaaqasaq iqoq aSijriA iBBq pao[3 uaqasieed ui uaqjOAA ap 'aoj ^unddo^ jaq ubb }oj 'aqjoz ua lapuo SaiS uoz aQ ■Sbz qaouiaS a; ua.tn apua§[OA^siaa ap qi apatujBBAA 'uazCugjB paq uaaqB apSooqjaA qaq 'sbm SuiSaAAaq a8iuiin}sao ui 'puoj }aq ui .tsa uajfiui ua uajfitu 'pjp 'qB[Aja^BA\ aqfqa^arauo raq uba uamoqqn uaop 3^ pxaquapqiaA ap laara a; rao sjqoajs apuatp iaq idooq joSubj iam fica aCdiis ijav puos}BB[d,iaA 198 2 hoefde ik niet langer te twijfelen aan de deugdelijk heid van het vaartuig, waarop ik door zulk een zon derlingen samenloop van omstandigheden was terecht gekomen, en was ik nu vol vertrouwen, dat het dezen, en meer stormen na dezen, best zou kunnen doorstaan. Daar het een volle lading van soortgelijk lichte planken inhad, was zijn drijfvermogen gelijk aan dat van een massief stuk hout, en liep het scheepje te minder kans door de voortdurende werking der zee uiteen geslagen te worden, nu het grootendeels ge zonken was. Hierdoor toch bood het weinig weerstand, hierdoor liet het te beter, als het ware, door de gol ven met zich sollen. Vrees dus, dat de brik het dien nacht niet houden zou, had niet de minste reden van bestaan, vooral daar de wind, al woei het nu nog zoo sterk, eenige neiging tot bedaren begon te toonen. Maar zoolang de zee nog niet afslechtte, diende ik in de mars te blijvenwant, niet alleen stond het dek tot aan den bovenkant der verschansing onder water, doch de golven braken in haren vollen omvang (thans inktzwart van kleur en vol schitterende, trillende phos- phorstrepen) steeds over het dekhuis heen, en er was daar omlaag geen plekje op het geheele dek, waar ik mij, een oogenblik zelfs, staande zou hebben kunnen houden. Zonder den cognac van Nelly, zou ik zeker in een soort van geestverdooving vervallen, misschien van uitputting wel gestorven zijn; want, wat ik leed door het gebulder en gehuil van den wind, die iond den top van den mast, waartegenaan ik eenige beschutting zocht, mij in de ooren klonk, is met geene woorden te beschrijven. Door de hooge ligging van mijn toe vluchtsoord, waar de slingeringen van het wrak zooveel 3 heftiger waren dan omlaag, was ik genoodzaakt ge- geweest, mij stevig vast te sjorren. Doch hoe hoog ook, was ik hier zelfs niet vrij van de spatters der zeeën, die soms de zalings boven mijn hoofd bereikten, en mij in het gelaat sloegen. Rust was onbekend op die ver heven schuilplaatsonregelmatig met rukken en stoo- ten, soms 50 graden naar eiken kant overhellende, zwaaiden de masten van de gezonken brik over en weer. Het zou me onmogelijk zijn geweest zonder een goed touw om mijn middel, die plaats te behouden! Groot was het gevaar, zonder dat, in den zwarten, kokenden kolk beneden mij neergesmeten te worden Telkens keek ik met inspanning den Westelijken en Noorder horizon langs, om iets van de Waldershare te ontdekken, doch steeds was er niets, zelfs geen ster, in die richting te zien. De kim was zoo zwart als slechts een donkere nacht en een waterdampen aanvoerende, hevige wind haar maken konden, zoo zwart, dat zelfs van eene zee, die aan lij van den romp brak, het verder overstortende schuim dadelijk reeds in het nachtelijk duister uit het oog verloren ging. Eindelijk ontging mij alle begrip van tijd en plaats en omstandigheden, viel mijn hoofd op de borst neer en viel ik in slaap. Geen wonder, dat mijn sluimering meer op den dood dan op slaap geleek, want aan een honderdtal in angst en zorg doorgebrachte uren had ik er nauwelijks vijf of zes voor rust kunnen ontwoekeren, en wat mij alzoo we dervaren was, sedert ik het dek van de Waldershare verliet, was op zich zelf voldoende om een krachtiger wederstand dan den mijnen te breken. Zeker had ik veel van een doode, zooals ik daar in die hevig slin gerende mars ineengedoken zat, met mijne handen langs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 7