1WWL H MA MM 9M
•safsooi NaAira aa
'iraiawH
•laser aaaama;
sp99[ jjngaqdjqos ua apiBBiu joh ufiz qoBf eoH
:UBA laAfuqos
'Tiassna aavio 'Js\.
NVA
hoslasNa: XSH ÏÏYYN
4
het lijf hangende, mijne rug tegen den masttop ge
steund en mijn hoofd voorover gebogen. Dikwijls ge
noeg had vroeger in de mars van een groot schip de
slaap mij overvallen, doch dit was dan altijd gebeurd
in een rustigen nacht, bij een gelijkmatige bries, met
volle en onbewegelijke zeilen, onder een zachtkens
wiegende slingering van den romp. Thans echter heersch-
te er een helsch rumoer om mij heen, thans was het schip,
waarop ik mij bevond, gezonken beneden het watervlak,
ditmaal was het rollen van dien door geen zeiltje ge-
steunden romp een angstwekkend over en weêr slin
geren, met korte, stootende en rukkende bewegingen,
die aan de hoofdtouwen een klagend geluid ontlokten,
als het natrillen van eensklaps stijfgespannen harpsna
ren. En toch sliep wellicht nooit nog een zuigeling
dieper en rustiger aan moeders borst, dan ik, tegen dien
mast aangekneld.
Toen ik ontwaakte, begon de dageraad te grauwent
was de kracht van den wind gebroken en, in het Westen
en Zuiden, de lucht opgeklaard en vol sterren.
Zoodra ik de oogen geopend had, was ik zoo ver
baasd, mij daar gesjord te vinden aan den top van
een mast, die uit den gezonken romp van een schip
onder mij naar boven stak, dat ik, zoo het touw om
mijne lendenen dit niet verhinderd had, zeker over
den rand der mars naar omlaag getuimeld zou zijn.
Herhaaldelijk wreef ik me de oogen uit; het was of
mijn geheugen me geheel in den steek had gelaten;
ik trachtte overeind te komen, doch mijn beenen,
die, door den wind, de nattigheid en de kromme
houding tijdens mijn slaap, zoo stijf als blokken hout
waren geworden, weigerden den gevorderden dienst.
Eerst stuksgewijze kwam al het voorgevallene mij
HOOFDSTUK I.
Op den. eenzamen Oceaan.
Toen eindelijk de nacht inviel en daardoor de Wal-
dershare aan mijn oog onttrokken bleef, gevoelde ik
mij als iemand, die, ten gevolge van een verdoovend
middel, verbijsterd, versuft iser kwamen oogenblik-
ken, waarin het me zwaar viel, aan de werkelijkheid
van mijn toestand te gelooven. „Dat gevoel zal da
delijk wel verdwijnen," sprak ik mij zeiven vertroos
tend toe, „en wanneer ik dan terugdenk, zal het ge
beurde mij slechts als een levendige droom toeschij
nen!" Gelukkig echter hield die stemming niet lang
aan; ze had al den schijn van krankzinnigheid, en
zou mij daartoe ten laatste zeker gebracht hebben,
zoo ik niet nog beteren troost had gezocht en ge
vonden in het gebed. Ik zonk in de mars op mijne
knieën neder en smeekte vurig en innig het Opper
wezen, niet alleen mijn leven te redden, doch mij
nok mijn verstand te doen behouden.
Toen ik zoo gebeden had, gevoelde ik mij niet
langer geheel verlaten, en keerde er kalmte in mijn
gemoed terug. En daar ik nu verder op mijzelven
moest steunen, begon ik met mijn eigenlijken toestand
•eens nauwkeurig op te nemen. Om te beginnen, be-