ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN Tan William D. Howells. 19) Op zijne beurt was Colville verbaasd. „Is de veglione u naar het hoofd gestegen, mevrouw Bowen vroeg hij zich in stilte af, ofschoon zij, tegen Imogene sprekende, hem had aange zien, blijkbaar, voor dit staaltje van vrijzinnigheid, op zijnen dank ho pende. „Wat zou ik daaraan hebben ant woordde het jonge meisje. Colville stond op. „Na mijn proef stuk in de Lancier mag ik haast geen vertrouwen in u verwachten, maar walsen kan ik werkelijk vrij goed." Hij had haar nu slechts een arm aan te bieden, en daar hing zij op zijn schouder en vlogen zij, tot groot ge not van de jonge dame, langs degroote baan, al draaiende voort. „0, waarom hebt gij u zoo verkeerd doen beoordeelen fluisterde zij hem verwijtend toe. „Ik kan het mijzelve nooit vergeven." „Het speet mij genoeg, dat gij niet dadelijk geraden hebt, hoe 'n bewon derenswaardig danser ik in het ver borgene wasmaar ik deed mijn uiter ste best, die teleurstelling te dragen," zei Colville, pleizier hebbende in den ernst, waarmede zij sprak. „Misschien komt gij er ook later nog wel achter, dat ik niet zoo'n oude kerel, maar slechts een „Yerongelukte Jongeling" ben." „Stil toch," zei zij„ik mag u niet gaarne zoo hooren spreken." „Hoe, zoo?" „Over ouderdom," antwoordde zij. „Ik gevoel dan Och, doe het vooral van avond niet!" Colville lachte. „Het is een feit, dat niet verbloemd kan worden. Neem die verloren jongelingscbap maar aan. Ik heb voor een dubbele wel bijna de ervaring." Imogene antwoordde weêr niet, en terwijl zij samen, al walsende, door de banen der andere paren, hun weg vonden, dacht hij aan eene veglione van voor zeventien jaren, toen hij zoo heerlijk gedroomd had, terwijl het meisje, waarmede hij wals te, slechts speelde met zijn hart; dien avond was zij juist zoo lief, zoo be minnelijk geweest, dat hij later nog betreurde, toen niet maar openhartig met haar gesproken te hebben. Dan zou alles misschien zoo heel anders zijn gegaan. Doch hij had zijn gevoel voor haar slechts in omsluierde woor den te kennen gegevenhij had zich duister, onvoldoende uitgedrukt, hij had zich slechts zoo verklaard, dat zijnerzijds nog geen woord ver pand, maar ook aan haar nog geen eisch gesteld was geworden. Hij had niet anders gedurfdde moed ontbrak hem, om haar voor goed te verliezen en daardoor werd het ineens te laat, en verloor hij haar in de werkelijk heid. „Gelooft gij in een leven vóór dit leven vroeg hij aan Imogene. „U ja!" antwoordde zij snel. „Juist nu had ik het gevoel, ol ik hier meer geweest was, lang geleden." „En toen ook met mij gedanst hebt?" „Met u? Ja ja, ik geloof het waarlijk." Hij had lang genoeg geleefd om te weten, dat zij zich opdrong, hare eigene woorden te gelooven, doch nog te weinig ervaring had, om zich daarvan bewust te zijn. „Dan zult gij u ook nog wel her inneren, wat ik dien avond tegen u zeiof liever, trachtte te zeg gen?" Het was thans een waar ge noegen voor hem geworden, haar te volgen in haar streven, om zich een verleden te binnen te roepen, dal slechts een vrucht van hare verbeel ding kon zijn. „Neenhet is zeker reeds te lang geleden. Help mij op den weg. Hoe begon het wel?" fluisterde zij half droomerig. Een draai van de wals bracht hen in de nabjjheid van mevrouw Bowen door haar masker heen scheen een zwijgend verwijt te lezen. Hij zelf was vermoeidzijne meerdere levens jaren brachten mede, dat hij wat spoe diger genoeg had van hetgeen de jeugd zoolang achtereen in verruk king houdt. „Ach, ik herinner het mij ook niet meer! Begint gij ook niet al een beetje vermoeid van de wals en van mij te worden?" „Nog niets; ga voort!" riep zij voor zich uit. „Doe uw best eens, het u te herinneren." De lange golving der muziektonen brak; de dans was uitgespeeld. De dansers lieten een arm los en wan delden, eenigszins onvast ter beeD, nog voort. Hij voelde, hoe haar hart onder zijnen arm bonsde; en dat on schuldig, van vertrouwen getuigend geklop scheen hem een verwijt. Te gelijk trilde het zijne van zoete, be schermende teederheid; hij was zich zijner toovermacht bewust, om dit jonge, schitterende, bekoorlijke we zen, gevleid, in verwarring gebracht, aan zijne lippen te doen hangenhij genoot van de vereering, uit mede lijden ontstaan, die zijn zwijgend ver trouwen haar ingeboezemd had, maar kon zich niet verhelen, dat hij, in de oogen van een meisje van hare ja ren, toch een pover figuur moest maken als held met een gebroken hart. „Laat ons een oogenblikje op de corridor gaan wandelen," stelde hij haar voor. Doch zij bleven daar zoo lang tot opnieuw de wegslepende to nen eener nieuwe wals zich deden hooren. Gelijktijdig was in beiden weêr de lust ontwaakt, daaraan deel te nemen. Opeens viel hem in, haar te vra gen: „Wie is toch die hij?" „Hij? Welke Hij?" „De Hij, die, volgens mevrouw Bo wen, uw bezoek op het Carnaval wel eens niet kon goedkeuren." „O!O, ja! Dal was de niet on mogelijke Hij." „Is dal alles?" „Ja." „Dan is hij nog niet eens de niet onwaarschijnlijke Hij „Volstrekt niet." Stilzwijgend walsten zij door. Toen „Waarom deedl gij mij die vraag 1" fluisterde zij. „Ik weet het niet. Was het dan zoo vreemd, dit te vragen?" „Ik weet het niet. Gij behoordel dat te weten." „Ja, als ik er verkeerd aan deed, had ik oud genoeg moeten zijn, om beter te weten." „Gij hebt me beloofd niet langer van „oud" te spreken." „Dan mag ik het ook niet meer doen. Maar gij moogt me de gedachte daaraan niet uit het hoofd praten, en er mij dan later om uitlachen." „O," riep zij verwijtend, „ziel gij mij tot zooiets in staat?" „Wel, indien gij dezelfde persoon zijt, met wie ik hier vroeger was." „Dan weet ik ook zeker, dat ik dat niet ben geweest." Weer zwegen zij en verbrak hij het eerst dat stilzwijgen. „Waarom hebt ge toch zooveel tegen het ver boden onderwerp?" „Omdat omdat ik iederen lijd op zichzelf volmaakt verlang." „A zoo! Dus deze zou op zichzelf niet volmaakt zijn, ware ik niet zoo jong, als een zeker iemand an ders?" „Zoo bedoel ik het niet. Neen maar wanneer gijzelf daarop niet zinspeel- det, zou niemand anders er aan den ken, of er zich om bekommeren," „Heeft ooit iemand u beschuldigd van vleierij, juffrouw Graham?" „Tot nog toe niet. En gij zijt ook onrechtvaardig." „Nu, dan trek ik de beschuldiging weêr in." „En zult gjj die ook niet meer herhalen?" „O, nimmer!" „Dan belooft gij dit dus." Het was slechts een losse woor denstrijd, waarbij de zin der woorden geheel van de stemming van den spreker afhing. Had dit gesprek tus- schen twee jonge menschen van gelijke jaren plaats gehad, veel zou daarin te doorgronden, veel om over te zuchten, om verder uit te hooren, overgebleven zijn. Colville gevoelde zich gestreeld door de ongekunstelde, warme hartelijkheid van het jonge meisje, dat hem, al ging dit op schert senden toon, verhinderen wilde, zich laag te schatten. Blijkbaar had zij ten zijnen aanzien eene opdracht aanvaard ze wilde, na hem eerst overtuigd te hebben, dat zijne levensopvatting te ouwelijk was, hem vroolijker inzichten en nieuwen levenslust geven. „Dan moet ik voortaan in u ge looven," zei hij met een glimlach, die achter zijn masker verborgen bleef. „'k Dank u," zei zij zacht. Het was hem, alsof hare hand krampachtig aan de zijne een drukje gaf. Die drukking bracht een schok door zijn hart teweeg,en drong haren naam over zijne lippen. „Imogene! O, zoo mag ik u wei niet noemen?" „Ja toch." „Van nu afaan beloof ik u twintig jaar jonger te zullen zijn. Maar nie mand, buiten u, mag dit weten. Ziet gij kans het te onthouden? Niet gaar ne behield ik dat geheim voor mij- zelven alleen." „Neen; ik zal u helpen. Het zal ons geheim worden." Zij lachte even in stille verrukking. Nu geloofde hij toch, dat zij, in den luchtig schertsenden toon, waarin hij meende te spreken, met hem mede- deed. Weêr zweeg de muziek. Hij voerde haar terug naar de plaats, waar zij mevrouw Bowen hadden achtergela ten. Doch deze was daar niet meer, zoomin als een der anderen. Colville ontstelde bij het bewust zijn, dat hij misbruik van haar ver trouwen had gemaakt; en zijn spijt daarover was te grooter, nu dat vertrouwen hem zoo onbegrensd, zoo edelmoedig was geschonken gewor den. Het had den schijn, of mevrouw Bowen hoogst verstoord was heen gegaan, om hem de gevolgen van zijn verraad eens goed te doen ge voelen. Hij zette zich, eenigszins beschaamd, naast Imogene neêr, om hare terug komst te verbeidener was niet veel anders aan te doen. Het was in de zaal benauwd ge worden. Men kon elkaar van verre niet meer onderscheiden door het stof. De lichten waren als in een mist verduisterd. „Ik zou gaarne mijn masker eens afnemen," zei Imogene. „Ik heb het vreeselijk benauwd!" „Neen, neen, dal gaat nu niet," beweerde Colville. „Ik gevoel me, of ik flauwvallen zal," hijgde zij. Dit deed hem toch ontstellen. „Zet u daartegen in," riep hij in zijne ongerustheid. „Ga mede naar buiten in de frissche lucht." Met moeite baanden ze zich door het gedrang een weg, doch in het portaal reeds kwam zij bij, zoodat ze weldra weêr naaf de oude plaats terug konden gaan. Hij nam de voort durende afwezigheid van mevrouw Bowen veel ernstiger op, dan zij dit deed. „Kom, ze zullen wel hier of daar zijn. Maar, is het niet een genot, van hier al die maskers op te nemen?" „Een groot genot," zei Colville, afgetrokken. „Maakt gij ook niet wel eens graag een roman uit die verschillende figu ren?" Colville had de verklaring op de lippen, dat hij voor dien avond reeds genoeg aan het romantische had ge daan, doch hij bepaalde er zich toe, te antwoorden„O ja zeker." „Die arme mevrouw Bowen," lachte het jonge meisje. „Dat zal voor haar, met hare stiptheid bij het inacht ne men der vormen, iets zijnvan hare protegée afgeraakt in het gedrang op een Carnavalbal! Ik heb lust, het rond te bazuinen." „O, neen, doe dat nooit," zei Col ville, zooveel afkeuring van haar voor nemen te kennen gevende, dat zijn masker dit ter nauwernood verborg. „Waarom niet?" „Neen, dat zou in 't geheel niet passen." „Kom, zoo Europeesch had ik u toch niet verwacht!" riep zij uit. „Juist dacht ik, dat door u de con venances niet zoo zwaar werden ge teld. Denk aan uwe belofteGij moogt nu althans niet strenger zijn dan ik." Colville, diè steeds vol bezorgdheid naar alle kanten uitkijken bleef, maakte in stilte de opmerking, dat misschien meestal de jonge meisjes de regelen der betamelijkheid in acht namen, zonder daarvan altijd het groote nut in te zien. „Zoudt gij," vroeg hij radeloos, „er tegen opzien, zoolang hier alleen te blijven, tol ik ginds in de zaal eens naar de anderen omgezien heb „O, volstrekt niet," riep zij, er echter bijvoegende: „Maar blijf niet te lang weg." „Neen," antwoordde hij, zijn mas ker afnemende. „Verander echter on der geen beding nu van plaats!" Hij begaf zich nu midden in het gewoel, links en rechts geduwd wor dende, waar hij van zijnen kant dringen moest. Allerlei luid dooreen sprekende maskers lachten hem uit en spotten, om den somberen blik, waarmede hij ongemaskerd onder hen aan het zoeken was. „Ik heb straks uw vrouwtje met een anderen heer zien loopen," riep er een, die aan zijne ongerustheid eene verkeerde uitlegging gaf. Het gedrang was zeer toegenomen Clowns en Paillassen liepen schateren de op en neer, en buitelden over elkander. Zijn zoeken bleef vruchteloos. Hij keerde naar Imogene terug, niet ge heel zonder vrees, dat zij ook wel eens verdwenen kon zijn. Doch zij had haar plaatsje niet verlaten. „Jammer, dat gij niet wat eerder komt," voegde zij hem vroolijk te gemoet. „Het roede masker is weêr verschenen, en keek, alsof het ditmaal mij het hof wilde makendoch deed het daarom nog niet. Gij zoudt hem hebben kunnen vragen, waar mevrouw Bowen gebleven is." Colville ging zitten. Hij had zijn best gedaan om de zaak in het reine te brengen, en nu bleef hem slechts over, zich wijsgeerig te onderwerpen. Vooral behoorde hij juffrouw Graham in eene goede stemming te houden. Beiden waren ze Amerikanen, en uit een nationaal oogpunt was hij niets meer dan haar ongehuwde vriend en beschermer. Welke reden was er dus, zich uit wanhoop de handen op de borst te slaan? „We kunnen niet beter doen, dan hier te blijven wachten," gaf hij aan. „Och ja," antwoordde zij luchtig. „Nu zullen ze toch wel gauw weêr moeten opdagen." Zoo wachtten zij nog een half uur langer en praatten over allerleidoch er verscheen niemand. Eindelijk trad het roode masker op Colville toe en zeide beleefd: Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6