ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN ran William D. Howells. 25) „Misschien ben ik zelfs evenzeer te veroordeelen, alsof ik werkelijk ie mand benadeeld had?" „Ja." „Dat komt anders niet bjjzonder goed met elkaar overeen. Gij hebt dan zeker ook liever, dat ik haar niet langer kom bezoeken?" „Daaromtrent heb ik volstrekt geen wenschgij moogt ook niet zeggen, dat ik dien heb," zei mevrouw Bo- wen met groote waardigheid. Colville glimlachte. „Mag ik dan vragen, ol gij ook iets van dien aard wenscht?" „Neen, voor mijzelve niets." „Dat is in elk geval kort en bon dig uitgedrukt." „Ik wil niet, dal gij die zaak als een kleinigheid opnemen zult!" riep zij uit. „Gij hebt mij lol spreken ge dwongen, waar een woord, een blik, voldoende zouden zijn geweest. O, nooit zou ik bij u de ellendige ijdel- heid gezocht hebben, om zoo iets te verlangen I" Colville bleel een tijdlang in gedach ten verzonken, en ook zij zweeg stil. „Ik zie, dat alles uit is. Ik zal Flo rence verlaten. Adieu, mevrouw Bo- wen." Hij trad, met uitgestoken hand, naar haar toe. Doch, als hij van haar thans toenadering verwacht had, dan vergiste hij zich daarin. Vlug weerde zij hem af. „Neen, neen; 'k dank u." Nog even langer toefde hg, en zag haar Ilink in de oogen, waarin zich echter geen zweem van vrees weêr- spiegelde. Toen maakte hij een lichte buiging, en ging statig heen, terwijl zij door eene andere deur hel vertrek verliet, om zich in haar eigen kamer op te sluiten. In hel salotlo teruggekeerd, vond zij daar Imogene en Effie, zoo pas van haar rijloertje l'huis gekomen. Terwijl het kind zich verwijderde om hoed en mantel af te doen, bleel het jonge meisje, als op een wenk van mevrouw Bowen, nieuwsgierig achter. „Mijnheer Colville is met uwen brief hier gekomen, Imogene." „Zoo," zei Imogene nauw hoor baar. „Vindt u dat ik hem niet had moeten schrijven F" „O, hel maakt nu niets meer uit. Hij vertrekt van Florence." „Ja?" vroeg zij zacht. „Ik heb ronduit met hem gesproken." „JaP" „Ik heb hem niet gespaard, en liet hem in de overtuiging, dat ik hem haatte en verachtte." Imogene zweeg eerst en zeide toen „lk weet zeker, dat gij naar uw beste welen voor mij zult gehandeld heb ben." „Ja, ik verwachtte niet anders, dan dit door u erkend te zien ik heb er recht op, dal ge dit altijd van mij zult zeggen. Ik geloof, dat hij zeer dwaas gehandeld heelt; doch daarom juist veroordeel ik hem niet „Neen; ik ben te veroordeelen." „Ik weet niet, of hij te veroordee len was, en daarom mag ik u dit ook niet laten denken," „O, er is geen beter mensch op de wereld 1" „Hij gaf het dadelijk ophij tracht te zich niet eens te verdedigen. Voor u, op uwen leeftijd, is het niet hard, een vriend te moeten verliezenmaar voor mij „Dat weet ik, mevrouw Bowen." „Ik heb hem zelfs de hand gewei gerd bij zijn vertrekik „O, ik begrijp niet, hoe gij zoo hard kondt zijn!" riep Imogene. Zij bedekte haar gelaat met de handen en barstte in tranen uit. Mevrouw Bowen keek haar met droge oogen, geopende lippen en dringend vra gend aan. „Imogene," zei zij eindelijk, „ik wenschte wel, dat ge mij eene be lofte deedt." „En die is?" „Niet weder aan den heer Colville te schrijven." „O, neendat zal ik niet meer doen, mevrouw Bowen I" Hel jonge meisje kwam haar eene kus brengen, doch mevrouw Bowen wendde het gelaal af. Imogene was reeds op het punt, de kamer te verlaten, toen mevrouw Bo wen opnieuw hel woord nam„Doch ik vraag u slechts mij dit Ie beloven, omdat gij uzelve omtrent hem niet geheel zeker gevoelt. Als gij iets om hem geeft wanneer gij maar denkt, dal ge iels om hem geeft zal ik u volkomen vrijheid laten." Het jonge meisje keek, gekrenkt, naar haar op. „Neen, neen; laat me liever niet vrij liever nietik zou niet weten, wat ik doen moest.' „Zooals gij wilt," zei mevrouw Bo wen. Beiden wachtten een poos, en lieten van weerskanten elkaar het woord. Eindelijk vroeg Imogene: „En en vertrekt hij al gauw?" „Dal weet ik niet," antwoordde mevrouw Bowen. „Waarop zou hij wachten? 't Is ook beter, dal hij maar dadelijk gaal. En dan maar naar huis zoover mogelijk van Florence. Ik kan mij begrijpen, hoe hem de plaats moet tegenstaan." „Ja," zei het jonge meisje, met eene huivering en een zucht; „hij moet de plaats wel vreeselijk vinden." Na eene korte pauze, viel zij met een bitter zelfverwijt uit„En ik ik heb daartoe nog het mijne bijgebracht! O, mevrouw Bowen, als ik liet maar niet ben ge veest, die met zijne ge voelens gespeeld heeft? Als ik hem maar niet in den waan heb gebracht o, onwillekeurig natuurlijk dat ik deelneming met hem gevoelde! Zoudt gij soms meenen, dat ik dal had ge daan „Gij weet best, wat ge gedaan hebt, Imogene," zei mevrouw Bowen, met| die hardheid, die wjj zoo verwonderd zijn, bij de vrouwen onder elkaar te zienin het afgetrokkene kunnen zij soms zoo leeder zijn. „Ge behoelt mij dit niet te vragen." „Neen, neen." „Ik heb u, zooals ge zelve erkent, van den beginne af gewaarschuwd." „O, jadat hebt gij ook gedaan." „Meer kon ik niet doen, dan een wenk geven; ik kon niet verwach ten „O, ja." „En als die wenk niet geholpen had, dan stond ik hulpeloos." „Ja, ik begrijp het." „Ik was bang, te veel te zeggen, en gedurende die gansche ellendige ve^/tone-geschiedenis heen deed ik mijn best, het u en hem naar den zin te maken, omdat ik bang was, dal ik reeds te veel had gezegd te ver was gegaan. Ik wilde u toonen, dal ik boven achterdocht verheven was, dat ik mij schaamde, te veronderstel len, dat een meisje van uwe jaren de bewondering zou kunnen wenschen van een man, zoo oud als hij." „O, om zijne bewondering was het mij niet te doen. Ik bewonderde hem ik gevoelde zoo'n medelijden met hem Mevrouw Bowen scheen hel er thans op gezet te hebben, haar geheele hart uit te storten. „Ik was er tegen, naar de veglione te gaan. Vele menschen zouden zich terecht ergeren, wanneer zij wisten, dal ik die partij had be zocht: niet gaarne zou ik willen, dat het bekend werd. Maar hij moest niet denken, dat ik streng voor u was, en u een werkelijk onschuldig genoegen niet gunde." „O, wie zou dal denken? Gij zijl altijd veel te goed voot mij geweest. Gij ziel," zei het jonge meisje, „hoe ik uw vertrouwen heb beantwoordI Ik wist, dat gij legen;;de'veglione waart. Ware ik minder zelfzuchligtjgeweest, nooit zou ik die opoffering van u hebben willen gedoogen. Toch deed ik dit. Ik dwong u, er heen te gaan, en toen we er eenmaal waren, nam ik er alles goeds van, en maakte ik zooveel mis bruik van uwe goedheid, dat ik ver diend had, van schaamte door de vloer te zinken. Ja! Ik had dien dans moe ten weigeren en, als ik slechts een greintje edelmoedigheid of dank baarheid bezeten had, zou ik-dat ook gedaan hebben; ik had ook, zoodra die wals afgeloopen was, onmiddellijk bij u moeten terugkomen. En waar heeft mijn verzuim nu toe geleid? Ik heb m doen denken, dat hij niet eer lijk tegenover mij was, en ik heb hem doen denken, dat ik een valsch, har teloos schepsel ben." „Gij weet het beste, wat gij gedaan hebt, Imogene," zei mevrouw Bowen, niet zonder bitterheid, half glimlachen de en half met de tranen in hare oogen. Ze stond nu van de sofa op, als om te kennen te geven, dal de zaak hiermede afgedaan was, en Imo gene vlood, in eene nieuwe uitbar sting van smart, naar haar eigen kamer. Naast haar bed zonk zij op de knie- en neer, de armen voor zich uitge strekt, een toonbeeld van dat zielelij- den, dal we in onze jeugd voor gren- zenloos houden, doch dat wij op latere jaren leefen kennen, als betrekkelijk zoo eng beperkt, te midden der wol ken, die soms zoo dreigend zwart om ons heen blijven hangen. XII. In zijne kamer trachtte Colville zoo goed mogelijk het verdriet te verkrop pen van de stemming, waarin hij Palazzo Pinti verlaten had, en begon zijne koffers te pakken. Hel ergste was geleden. Opnieuw merkte hij op, hoe veel korter op zijn leeftijd de gewaar wordingen duren dan in de dagen der jeugd. Naar zijne herinnering van toe", schenen zoowel iels pijnlijks, als iels aangenaams zich altijd tol in hel on eindige te rekken; doch hier, nog onder den verschen indruk van de ondervonden vernedering, haaide hij reeds met een gevoel van-verluchting de schouders op, was het hem bijna of hij aan iels dreigends ontkomen was. Zou dan werkelijk de ziel te gelijk met het lichaam verstompen Die vraag deed zich aan hem voor, terwijl hij een pantalon van den kapstok nam en op merkte, hoe dit kleedingsluk van onde ren eenige voorziening eischle. Hij be sloot, het daarvoor Paolo in handen te geven; en zoo kwam hij er tevens toe, Paollo te schellen en, den boek houder te berichten, dal hij nog met een avondtrein naar Home wilde gaan- Hij ging met pakken voort, en stopte, met de verschillende kleedingslukken, tevens allei lei hinderlijke gedachten weg, overtuigd, deze, te gelijk daar mede, weêr in Rome te zullen te voor schijn brengendan zouden ze alleen slechts minder pijnlijk zijn. Voor het oogenblik deed hij hel beste, wat hij doen kon: hij schikte zich in zijn lol. Toen zijne koffers gesloten waren, pookte hij zijn vuur wal op, en zette zich voor den haard, om aan Imogene te denken. Met haar begonnen, nam echter weldra mevrouw Bowen de grootste plaats in zijne gedachten in; eindelijk gevoelde hij, aan de wijze, waarop hij beider beeld begon te ver warren, dat hij in slaap viel. Hij had een vermoeiende week, eene week vol emotie's doorleefd, doch zich niet ge wonnen willen geven; dat zou al te schandelijk zijn geweest. Er werd op zijne deur geklopt. En terwijl hij: „Avanti" riep, zou hel hem minder verbaasd hebben, een van die beide dames te zien binnen treden, dan Paolo te herkennen met de gevraagde rekening. Het was een lange lijst met een staart, vol nauw keurig uitgecijferde posten, waarmede het roekeloos omspringen van den reiziger met vuur en kaarslicht op zijn kamer de boeken van den hotel houder vult, een lijst, die, ontrold, bijna den vloer bereikte. Toch was hel minder nog de eindsom, waarvan Colville ontstelde deze was, met alle daarop voorkomende items, niet zoo bijzonder groot maar het besef, dat hij eensklaps kreeg, geen geld genoeg in eigen kas te hebben om deze rekening te kunnen betalen. Zijn horloge, dicht bij het vuur ge houden, wees op vijf uur; een uur geleden waren dus alle kantoren en banken gesloten, en bovendien was het Zaterdag middag. Het ongelukkige toeval had, voor al van buitenaf beschouwd, veel van eene boosaardige plagerij, wanneer hij in aanmerking nam, dat hij bij zijn voornemen lol vertrek, dadelijk om het daartoe benoodigde geld had be- hooren te denken. Op welke wijze dan ook, hij moest hel zien te ver krijgen, en dan zorgen, bijtijds aan 't station te zijn, voor den trein, die te zeven uur naar Rome liep. Hij kreeg een grilligen, dwazen inval: Waarom zou hij dat geld niet aan mevrouw Bowen terleen vragen P Zij was immers de eenige persoon in Florence, met wie hij op den daar toe vereischten gemeenzamen voel had verkeerd? Als hij dat bedacht, als hij zich al het genoegen herin nerde, wal die vroegere, thans verlo ren vriendschap hem alzoo opgele verd had, werd hem dadelijk elke lust tot scherts benomen. Neen, dat was totaal onmogelijk, voor zoo iets naar mevrouw Bowen te gaanEn juist te meer was dit ondenkbaar, wijl zij tot elkaar in een zoo onschuldig gemeenzame, in eene, door jaren lange bekendheid, zoo vertrouwelijke verhouding hadden gestaan. Allerlei onbeduidende ge beurtenissen kwtjjfnen 'hém nu weer duidelijk v-eftf rfen geest. Had zij hem niet eens, op zijne klacht over de afmaWende lucht van Flo. ence, den raad gegeven, wat chinine te gebrui ken En hoe uitstekend had dit mid del hem gebaat! Zoo echt huiselijk was altijd hun omgang geweest. Maar nu liet de ernst van de verwijdering niet toe, aan de zaak ook eene kluch tige zijde te zoeken. Hoe zou zij het wel opvatten, wan neer ze na een poos vernam, dal hij nog anderhalven dag langer dan strikt noodig in Florence was gebleven P Hij moest toch nog maar zien weg te komen en besloot, daartoe naar hel bureau van den hotelhouder te gaan en dezen eene schikking omtrent de betaling voor te stellen. Onwillig ging hij hiertoe over, al bleek uit zijn ruimen ci edietbrief volkomen, dat zijne geldverlegenheid slechts een zeer tijdelijk katakler droeg. Maar wacht 1 Er was nog een andere, een laatste, een wanhopige toevluchtde heer Waters kon hem mogelijk helpen Juist had hij een overjas aange schoten, een hoed opgezet; reeds opende hij de deur, toen daarbuiten iemand, die op het punt had geslaan om te kloppen, hem in hel halfdonker bijna in de armen viel. „O, pardon," riep de bezoeker. „Wel. mijnheer Waters 1 hoe toe vallig I" viel Colville uit. „lk was juist voornemens, naar u toe te gaan." „Dan doet het mij terneer genoe gen, dat ik u zie. Zullen we naar mijne kamer gaan vroeg hij, doordien hij Colville zag aarzelen. Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN ROOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6