ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN T»II WtuUAM D. HOWELLS. 28) „Misschien wel," zei de heer Wa ters; „daar heb ik nog nooit over gedacht. Het ergste van den zelf moord en daarin zal hij steeds bij een staatkundige terdoodbren ging achterstaan is, dat hij uit zuiver persoonlijke redenen wordt be gaan. Niemand zal zich ter wille van anderen van kant maken." Dal is er zeer zeker tegen te zeggen. In algemeenen zin behoorden we zoo'n alschuwelijk zelfzuchtig ge bruik dan ook niet te dulden doch, zelfmoord nu daargelaten, bestaan er toch gevallen, waarin eene zachte be ëindiging van iemands leven voor meer dan een persoon eene weldaad kan zijn. Wal is daaromtrent uw ge voelen „Ik heb zulk een dood weieens hooren verdedigen door een van de zachtaardigste, goedhai ligste raen- schen, die ik ken, in gevallen van duldeloos en hopeloos lijden. Toch weet ik nog niet, of ik hem op dien grond nog wel volgen zou. Er is voor mij iets zeer heiligs in een mensche- lijk leven. Wij behooren dat te eer biedigen, in spijl zelfs van de srnee- kingen van den lijder, die ons vraagt, een eind te maken aan zijne onge neesbare ellende." „Nu," zei Colville, „ik voor mij zou inoord naast het ballet willen gerangschikt zien r-nder de middelen, die wel eens tol het goede kunnen leiden. Men moet toch erkennen, dal uit die eerste, oudste vervloeking van den doodslag wel eenige deugd ge sproken heeft." „0, ik zal er mij niet aan wagen, zoo iets tegen te spreken," zei de oude man, op eene wijze, alsof hij zoo nauwgezet mogelijk rechtvaardig wilde zijn. „Welken weg gaat gij uit?" „Uwen weg, als gij er niet tegen hebt," antwoordde Colville. „Ik had bij u willen komen, met het voorstel, eene wandeling samen te doen." „0, dal is goed. Gisteren avond had ik van het groole beleg gelezen, en dit noopte mij nu, een kijkje te gaan nemen van de Michel Angelo bastions. Laat ons dan samen gaan, zoo gij niet bang zijt, dat het u te veel zal ver moeien. „Ik zou mij toch schamen, te kla gen, wanneer hel dit deed." „En zoo is er dan van uw vertrek naar Rome niets gekomen?" vroeg de heer Waters. „Neen; ik durfde met mijn dwaas voorstel bij den hotelhouder niet aan te kloppen. Ik vertelde hem, dat ik geen geld genoeg voor het voldoen zijner rekening bijeen kon brengen, vóór ik mijn bankier gesproken had, en daar hijzelf niet aangaf, dal ik hem het bedrag van uit Rome wel kon overmaken, ben ik maar geble ven. Zelfs Hotelhouders houden er beginselen en ook nuchtere beschou wingen op na." „Kom, één dag meer maakt zeker voor u slechts weinig uit," zei de oude man, „en een dag minder zou vooi mij alweer een nadeel zijn geweest. Ik zal u erg missen." „Och kom?" riep Colville eenigszins ongeloovig, doch dankbaar. „Het is wel beleefd van u, dit te zeggen." „Geenszins. Ik ontmoet zoo wei nig menschen, die met mij het le ven eens objectief beschouwen wil len, en ik verbeeldde mij, dat ik dit met u zoo goed kon. Wat mij hier vooral tegenvalt, is het lage wijsgee- rige peil van de menschen, doch dal komt misschien wel daaruit voort, dat ik zoo weinig gelegenheid heb gehad, de meest ontwikkelden te ontmoeten en ik dan zelfs nog geen behoorlijk gesprek met hen kan voeren. Ware ik niet meestal zoo heel verdiept in het verledene, dikwijls zou ik mijne eenzaamheid gevoelen." „En is voor u werkelijk dat ver ledene altijd zulk aangenaam gezel schap „Ja, in zekeren zin althans. In het verledene beschouwt men de menschheid los van toevallige om standigheden. Door geschiedenis op de plaats zelve te bestudeeren, ziet men beter het verledene voor zich, in een minder ruwen vorm." Alsof zijne longen tegen deze ver dunde lucht minder bestand waren, gaf Colville een paar vruchtelooze kuchjes tol antwoord, doch onver stoord ging de oude heer voort „Vooral wil ik doen uitkomen, dat ik hier, als 't ware, de karakters ont moet, waarvan ik vroeger gelezen hebdat ik hier met hen, in zeke ren zin, omga, zooals zij waren vóór zij hunne verkeerdheden begingen, vóór zij zich onmogeljjk hadden ge maakt, terwijl zij nog wijze, schran dere, werkzame en levende krachten waren." „Zijn ze dan allen mislukt? Ik dacht toch, dat enkele van die boos wichten nog heel aardig in de we reld terecht waren gekomen?" „De kiemen van hunnen onder gang droegen zij toch reeds met zich om." „0! wat een zwarte levensbeschou wing „Wel neen 1 Waar de menschen het in algemeenen zin moeten opge ven, slaagt er toch wel eens een uit de hoop. Ik weet niet waarop alles, of zelfs maar een gedeelte moet uit- loopen, maar soms heb ik wel hel gevoel gehad, alsof de geheele mys terie voor mij onthuld stond te wor den. Hetzij-ik mij overdag onder de menschen bewoog, hetzij ik, in de middernachtelijke eenzaamheid, in een boek was verdiept en over heel an dere dingen dacht, meende ik meer malen op het punt te slaan, achter het geheim te komen." „En toch zijt gij daarin nooit ge heel geslaagd?" „0, het kan nog gebeuren." „Ik hoop slechts, dat de openba ring niet komen mag vóór ik Flo rence verlaat, anders zie ik u nog, even als den grooten frate ')opden brandstapel brengen." Zij hadden thans de Via Calzioli, van de Duomo beginnende, afgelegd, en waren eensklaps op de Piazza delle Signoria uitgekomen, zooals men, door hel snelle opdoemen van hel oude paleis en zijn toren legen de blauwe lucht, altijd schijnt te doen. Daar slaat men voor de geschiedenis van Florence, in bronzen en marme ren gedenkleekenen van eiken roem rijken tijd; doch niets treft den toe schouwer meer dan het beeld van den martelaar, gedoemd om ten eeu wigen dage daar te hangen, boven het onuitbluschbare vuur. „Ach, waartoe diende zijn dood zuchtte de oude man. „Helaas! dien weg gingen meest alle groote wel doeners op. Zij bedoelden het mensch- dom meer goed te doen dan het le vende geslacht kon verdragen, en dal was iets onvergefelijks!" „En hoe zal het u gaan, wan neer gij ons met „het droevige we reldraadsel" zult hebben in kennis gebracht?" „Mijne oplossing zal zoo dood een voudig zijn, dat iedereen haar met beide handen aangrijpt, en zich slechts kan verwonderen, dal niemand daar eerder aan heeft gedacht. Misschien zal dan de wereld ook oud en ver standig genoeg geworden zijn, om zonder ergernis de waarheid aan te kunnen hooren." „Mijne eerste beschuldiging van uwe zwarte levensbeschouwing trek ik dadelijk weer in," zei Colville. „Gij 1frate monnik zijl waarlyk een optimist zooals wei nigen." Ze slapten nu van het plein af naar de Lung'Arno, door den gang der Uffïzzi, waar de beroemdste Flo- ren lijnen in marmer onder de bogen zijn opgesteld, eindelijk verzoend, vreedzaam en gelijk aan elkander geworden. Colville gevoelde een soort van rilling, toen hij tusschen die rij en van zwijgende standbeelden liep. „Ik kan vandaag die kerels niet goed zetten. Ze hebben allen op hun ne tronie een glimlach van voldoe ning, dat zij hel er zoo netjes heb ben afgebracht." Eindelijk aan de rivier gekomen, trad Colville op de borstwering toe om naar beneden te kijken. „Zou zij," dacht hij overluid, „voor die Sab- bathlooze Italianen hetzelfde Zondags- aanzien hebben als voor ons?" „Neende natuur is al heel wei nig puriteinsch," antwoordde de ou de predikant. „Ook niet in Haddam East 1" „Neen; daar zelfs nog minder dan hierwant daar heeft zij een veel zwaarder levensstrijd te voeren." „Zoo, dan gelooft gij in de natuur en behooil tot hare vrienden?" vroeg Colville, met zekere lusteloos heid eene rafeling in den stroom met de oogen volgende. „Slechts tot op zekere hoogte." De heer Waters schikte zich geduldig in elke nieuwe wending, die zijn medewandelaar aan het gesprek be liefde te geven. „De natuur heeft mij iets ongetemds. Wel wil ze schijnbaar het goede, doch veel vertrouwen ver dient zij daarom nog niet." „Och," zei Colville, „ik voor mij gelool niet, dat er veel natuur meer in ons overblijft, zoodra wij op een zeker punt van ons leven zijn geko men. Een tijdlang is zij hel, die ons voortdrijft, maar op een goeden mor gen komen we tot de ontdekking, dat de natuur genoeg van ons heeft, en ons verder aan smaak en gewe ten zat overlaten. En smaak en ge weten zijn nooit zoo zeker van het geen zij willen, als de natuur dal was." „Ja," zei de oude heer, „ik begtijp, wat gij bedoelt." Hij boog zich nu, naast Colville, over de borstwering heen en keek met hem de voorbij siroomende rivier na, als om hem zoo te beter in zijnen gedachlengang te kunnen volgen. „Maar, als dat punt in ons leven dan ook bereikt is, ken nen wij genoeg den koeis, dien de natuur ons wilde doen volgen,, en is haar verder aandrijven overbodig geworden." „En hoe dan met die ongelukkige schepsels, die nog niet op dreef heb ben kunnen komen, ol hun koers zijn kwijl geraakt?" „Die moeten maar weêr lot haar terugkeeren." „En dis de natuur intusschen om trent hen van inzicht veranderd is?" „0, gij praal over menschen met een zwakken wil. Die zijn een groo te ramp, niet alleen voor zichzelven, maar ook voor anderen." „Dat weet ik nog zoo niet," zei Colville. „Ik heb gevallen bijgewoond, waarin een krachtige wil juist het werk van den duivel scheen." „Ja, een wil tot hel booze dan. Doch er kan ook geen goeds bestaan zonder een krachtigen wil. Een zwak ke wil beleekent onstandvastigheid. Hel beleekent, in het goede zelfs welgemeend, maar niet volgehouden wat ellendig is, omdat daarvan al licht iemand het slachtoffer wordt, die op de ten uitvoerbrenging ge rekend had." En in het kwade dan Wordt het kwade, dat beproefd en weer opgege ven wordt, dan ook niet ten goede gekeerd?" „Neen, nooit 1" riep de ex-predi kant vol vuur. „Er is iets zeer ge heimzinnigs in hetgeen wij hel kwaad noemen. Schjjnbaar zit er bij het kwade oneindig grooter kracht en volharding dan bij het goede. Ik be grijp wel niet waarommaar zoo is het toch." Die reden zal u wel tegelijk met de rest van het groole geheim geopenbaard worden," zei Colville glimlachend. Hij liet nu zijn blik, van de rivier, opgaan tot aan den voet der omlig gende heuvels, en volgde op den biuinen grond daarvan de witte stip pen van villa's en dorpen, waarmede zij lot boven toe schenen bezaaid. En, alsof iets in de verwonderlijke schoonheid van hel schouwspel daartoe aanleiding gaf, zei hij drooraerig: „Ik geloof toch, dat ik morgen maat niet naar Rome zal gaan; ik zal lie ver naar Des Vaches terugkeeren Waar hadt gij ook plan, heen te wandelen, meneer Watets? 0, ja! Gij hebt het mij gezegd. Ik ga met u zoover de brug over. Doch van middag zie ik geen kans, iets, dat zoo krachtig en machtig is als het oude beleg, met u door te maken. Ik ga liever in het Boboli Park, mij nog eens, voor 't laatst, verlustigen in de bewijzen van het uitgesleten despotisme, dat daar in marmeren beelden en stijve lanen belichaamd is. Hel fijne van de zaak zit eigen lijk daarin, dat ik, langer in uw ge zelschap blijvende, nog eindigen zou, met u iets te vertellen, dal ik te oud ben om mede te deelen, en gij te oud zijt om aan te hooren." De oude man glimlachte, doch hij drong niet aan, hij vroeg niet verder, zoodat Colville, met hein aan hel andere einde van de brug genaderd, haastig zei„Vaarwel. Mocht gij ooit in Des Vaches komen, dan reken ik op uw bezoek." „Vaarwel," antwoordde de oude heer. „Misschien zien we elkaar in Florence nog wel weder." „Neen, neen. Wat er ook gebeu ren moge, dat nooit." Zij schudden elkaar de hand en ieder ging zijns weegs. Colville oogde de lichtgebo gen gestalte van den ouden man na, terwijl hij vrij vlug de Via de Bardi op- trippelde en links en rechts zijn hoofd draaide, om naar de paleizen te zien. Eindelijk verloor hij hem, in de duis tere spelonkachtige bocht van de straat, uil hel zicht. Eerst stond Colville nog op het punt hem achterna te gaan toen echter kreeg het verlangen om naar zijn hotel terug te keeren de bovenhand. Doch ten laatste dwong hij zich zelven een besluit al, hoe los opge val en kort van duur dit ook zou blijken. „Laat ik, in Godsnaam, dan toch iels doen van hetgeen ik voor nemens ben geweest," bromde hij tusschen de stijf op elkaar gedrukte tanden, en met dal doel, stapte hij de Via Guicciardini op. „Ik wil naai de Boboli gaan, omdat ik hel nu eenmaal heb gezegd En zoo, derwaarts onderweg,scheen het hem, dal hij geen vasten grond onder de voelen had, van verschil lende kanten geschommeld werd, en niets dan halfbakken plannen meer wist voor te brengen. Wal beteeken- de dal alles toch? Was hij dan zijn heele leven een van die schepsels ge weest, wier zwakke wil, zelfs inel de beste bedoelingen, een vloek voor hemzelven en anderen blijft? Was dat misschien ook het geheim dei- mislukking van zijn leven Slechts korte jaren was hij op den goeden weg, was hij nuttig geweesttoen stond hij aan hel hoold van een goed dagblad, en leidde een leven, dat met droomen en verdichtselen slechts weinig had uit te staan. Wordt vervolgd Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Hurler,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6