ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van William D. Howells. 31) XV. Mevrouw Bowen kwam in de ka mer naar hen toezij zag even bleek en terneergedrukt als op den avond, toen zij Colville belet had, heen te gaan met de andere bezoe kers van hare theepartij, voor wie zij zich, op grond van hoofdpijn, verontschuldigd had. Hare oogleden, gewoonlijk slechts half geopend, sche nen gezwollen en pijnlijk te zijn, en de anders zoo vriendelijke glimlach was ditmaal nauw te herkennen. Doch noch in voorkomen, noch in houding verried zij eenige bevreemding, hem weêr te zien. Colville had Imogene by de hand willen nemen en, onder eene verkla ring van het voorgevallene, by me vrouw Bowen willen brengendoch zoo iets, in dezen vorm althans, scheen hem onmogelijk toe; in plaats daar van drukte hij de hand van formeele verwelkoming, die zij hem bood, en begon met aan hare uitnoodiging tot zitten gevolg te geven. Onwillekeurig zocht hij op haar gelaat te lezen, of zij ook eenig vermoeden had, doch zag nog geen kans, het onderwerp, dat hem zoo na aan het hart lag, te pas te brengen, en daarom luisterde hij slechts naar haar alledaagsch praatje over het weer: Zij meende, dal hel buiten wel wat kit kon zyn geweest; doch de hoofdpijn had haar zeker wat bevooroordeeld. „Ja," zei Colville, „ik meende ook, vóór ik de deur uitging, dat het guur weer zou zijn, omdat ik met eene verma ning van mijn rhumatiek van morgen wakker werd." Hij gevoelde meer en meer behoefte, om voor het gebeurde eene soort van verontschuldiging, van rechtvaardiging te vinden, en sprak door met het pijnlijke bewustzijn, dat Imogene's oogen vol eerbied en span ning op hem bleven gericht. „Ik ben uitgegaan met het plan, eene wande ling met den heer Waters te ma ken, doch aan de overzijde van de Ponte Vecchio gingen we van elkander afhij de hoogte op, om de Michel Angelo bastions te bezoeken, en ik naar hel Boboli Park waar ik de jongelui hier vond." HÖ was nu alreeds op den goeden weg, doch nog verder dan ooit ver wijderd van het punt, waar hij ko men moest. Doch opeens di aafde hij nu door naar zijn doel, daarbij trachtend, iets van zijne gewone onverschillig heid van toon te behouden. „Daar mede is echter mijne tegenwoordigheid hier nog niet verklaard. Dal is Imo gene's schuld. Zij heeft me toegestaan, in Florence te blijven." Mevrouw Bowen kon onmogelijk bleeker worden dan zij door hare hoofdpijn reeds was. Maar, terwijl hare gelaatskleur geene verandering onder ging, haperde hare stem vóór zij een enkelen volzin had gesproken: „Toe gestaan in Floren Colville daarentegen steeg het bloed naar het hoofd. Hij vatte Imogene's hand, en thans zagen mevrouw Bo wen en hij elkaar in de oogen met den weilelenden blik, die hunne on zekere verstandhouding verried. Doch de aanraking van het jonge meisje schonk hem nieuwen moed. „Jaen als zij me toestaat, by haar te blijven, dan scheiden wij nimmer meer." Mevrouw Bowen antwoordde niet zoo dadelijk, en in de stilte, die daar door ontstond, was ieders ademhaling duidelijk te hooren. „Natuurlijk," zoo ging hij voort, „wilden we u daarmede zoodra mo gelijk in kennis stellen, en kwam ik tot dit doel met Imogene hier." „Wal verlangt gij nu,vroeg me vrouw Bowen, „dat ik zal doen Colville lachte eenigszins zenuwach tig en gedwongen. „Ik ben in die soort van dingen niet genoeg ervaren, om eigenlijk te .weten, wat ik wil. Imogene is onder uwe hoede hier, en ik denk ik dacht zoo, dat er iels voor u te doen zou zijn." „Ik wil alles doen, wat gij van mij meent te kunnen vergen." „0, ik dank u voor uwe lieve be doeling." Hier zweeg hij, nog steeds in hel onzekere verkeerende, waarin dat zou moeten bestaan. „Imogene's familie zal er van dienen te hooren liet hij een poos later, op vragenden toon, volgen. „Ja, die heeft haar aan my toe vertrouwd. Die moet bericht hebben. Zal ik er over schrijven?" „Gaarne; ais gy dat wilt doen." waarom niet?" ,'k Dank u." Al pralende had hij Imogene's hand, die hij in een der zijne hield, met de andere gestreeld, en toen hij naar haar omzag, ontmoette zijn blik, misschien wel tot zijne geruststelling, slechts hare neergeslagen oogen. „Tot er van daar antwoord komt, mag ik haar misschien wel hier blijven bezoeken P" „Gij zijl hier immers altijd welkom geweest Hartelijk dank daarvoor." Het scheen Colville toe, dat er nog iets te zeggen viel, doch voor 's hands wist hij niets dan„We willen in alles alleen onder uwe goedkeuring handelen, mevrouw Bowen Ik ken uwe eigenaardigheid zoo in sommige dingen" die woorden, te vlug ontsnapt, kwamen hem slecht geko zen, ja, niet vrij van ruwheid voor „en niet gaarne zou ik iets doen, dat „Ja, ik begrijp het. Ik gelool, dal Ik twijfel niet, of gy zult het er wel goed afbrengen. Gy zyl toch niet beiden „Jong?" vroeg Colville. „Neen; een van ons beiden is althans oud genoeg om op de hoogte van de convenances te zyn. Ik denk wel, dat wij, te dien aanzien," vervolgde hij, „in slaat zullen zijn, Florence een voorbeeld te geven van onberis pelijk gedrag." Duidelijk gevoelde hij, als het wa re, de pijnlijke uitdrukking op het gelaat van Imogene, dat hij nu onwillekeurig bleef ontwyken; alleen mevrouw Bowen zag haar aan; maar ook over hel hare lag geen zweem van scherts. Er volgde nu een nieuw stilzwy- gen, dat hoe langer hoe pijnlijker werd. Eindelijk nam mevrouw Bo wen, Da zich een weinig in haren stoel verschoven, en zich voorover gebogen te hebben, alsof zij op wil de staan, weder het woord: „Is het uw verlangen, dat het reeds als een engagement zal worden beschouwd Colville voelde Imogene's hand in de zyne tiillen, zonder daardoor echter tot een beslissend antwoord te wor den genoopt: „Ik geloof niet, dat ik goed uwe bedoeling vat." „Ik meen, over den lyd, vóór er van Imogene's moeder bericht kan zijn." „Daar had ik nog niet over na gedacht. Misschien zou, onder de gegeven omstandigheden De trilling van de hand die hij vast hield, had opgehouden; zij lag nu als gevoelloos in de zyne. „Wat zegt gij ervan, Imogene?" „Ik weet er niets op te zeggen. Zooals gij er over denkt, is het mij altijd goed." „Gaarne zou ik in den geest van uwe moeder willen handelen." „Ja." Colville zuchtte ontmoedigd. Toen wendde hy zich, met kwalijk verbor gen verlegenheid, weêr tot mevrouw Bowen„Zoudt gij, die Imogene's moeder kent, hier niet iets kunnen aangeven, raadschaffen „Laat iny er liefst buiten: ik kan hierin niet radenik weel niets aan 1 te geven Ik laat u in alles vol komen vrij." Zij stond nu van haren stoel op; de beide anderen, die naast elkaar op de sofa hadden gezeten, volgden haar voorbeeld. „Ik kan niet langer bij u blijven: mijn hoofdpyn wil niet overgaan. Imogene!" Onder dezen uitroep trad zij naar hel jon ge meisje toe, dat van haren kant echter niet de minste tegeraoetko- raing maakte. Door die koelheid al- geslooten, wachtte mevrouw Bowen een kort oogenblik, om eerst daar na te hervatten: „Ik hoop, dal het lot uw geluk moge strekken!" En nu toch door haar gevoel overwel digd, nam zij het jonge meisje in de armen, en liet lang achtereen het hoofd voorover gebogen op haren schouder rusten. Toen zij zich weer oprichtte, hield Colville zich onwille keurig -gereed, hare hand te vatten, die hem wel tot gelukwensching zou worden toegestoken. In plaats daar van ontving hij, onder eene lichte buiging, een ijskouden blik, en zag hij haar, met langzamen, stijven, half wankelenden tred, alsof hare oogen beneveld waren, de kamer verlaten. Imogene wierp zich aan zyne borst. Door die hartstochtelijke beweging ontsteld, wilde hij haar zachlkens af weren; doch snikkende en schreiende: „Och! och! och!" klemde zij zich te meer aan hem vast. „Wat is het? Wat hebt ge, mijn arme kind P" fluisterde hij haar toe. „Zyl ge ongelukkig Hebt ge verdriet Laat het dan dadelijk uit zijn." „Neen, neen, dal niet! Ja toch, ik gevoel mij zoo erg, zoo erg rampzalig! Nooit nooit, zou ik hebben kunnen denken, dal ik mij tegen iemand zoo gestemd kon gevoelen. Ik haat haar!" „Haat ge haar riep Colville ont steld. „Ja, ik haat haar. En zij zij, die zoo goed voor mij isIk heb haar zeker smartelijk gegriefd, zonder hel te welen, anders zou ik haar niet zoo kunnen haten, als ik nu weet, dat ik doe." „0, neen," zei Colville, haar wil lende geruststellen„dal is louter verbeelding. Ge hebt haar niet ge griefd; en hel is geen haat, dien ge voor haar gevoelt." „Ja, ja, o zeker! Gij kunt u niet voorstellen, hoe ik over haar denk." „Maar het is niet mogelijk, dal ge lang een dergelijk gevoel voor haar kunt koesleren," betoogde hij, trach tende voor haar in die onbegrijpe lijke zaak een uitweg te vinden. „Zij is toch zoo goed „Dat maakt mijne slechtheid des te erger, en mijn haat des te grooler." „Kom, kom, dal kan ik ine niet voorstellen. Maar thans zyt ge erg opgewonden. Wanneer ge wat tot kalmte gekomen zijl, zult ge er ook andeis over denken. Arm kind, ik heb u zoolang achtereen rusteloos en zenuwachtig doen zijn doch thans begint onze vrede, en zal voortaan alles heerlijk en Hier zweeg hij; de woorden klonken hem,zeiven zinledig in de ooren. Ze liet hem nu los, en droogde zich de tranen. „0 ja." „En Imogene misschien misschien Maar, neen; laat dit zoo zyn. Kom, ik moet weg Ver schrikt, doch onderworpen keek ze hem aan. „Maar ik zal van avond nog, of an ders morgen ochtend, terugkomen. Ik moet zelf denken u tijd geven lot denken. Ik mag hier niet zelfzuch tig handelen ik moet voor u over wegen, te meer omdat ge dit. voor uzelve niet wilt doen. Goeden avond dus!" Hij boog zich voorover en kuste haie lokken. Zelfs dit gaf hem het gevoel alsof hij een diefstal beging, en ook daarom durfde hij haar niet goed in het tol hem opgeheven ge laat aan te zien. Mevrouw Bowen zond van uit ha re kamer eene boodschap, dat zij niet aan tafel kwam, en Imogene verscheen eerst toen het dessert reeds was opgebracht. Daar vond ze Effie alleen aangezeten, in optima forma bediend door den knecht, die blijk baar eene terechlwyzing van haar had gekregen; want er was op dal oogenblik iets koels tusschen dienaar en jonge meesteres. Hel kind had zich blijkbaar aan de haar het minst passende gerechten te goed gedaan, en verkeerde reeds onder den vóór- indruk van het onvermijdelijke be rouw. „Komt mama vandaag in 't geheel niet P" vroeg Effie op klagenden loon, toen Imogene zich aan tafel had gezet en slechts een kop koffie wilde gebrui ken. „Nu," ging ze voort, „ik begrijp dan maar niet, wal ons hier scheelt. Gisteren avond schreide iedereen, om dat mijnheer Colville zou weggaan, en vandaag, juist nu hy weêr blij ven zal, is het nog net even erg. Ik geloof niet, dat ze het hem hier erg naar den zin maken. Ik wed, dat hij er niets van begrijpt, na alle moeite, die hij zich gaf, om voor ons zoo lief te zijn. liet is zeker niet erg beleefd. Of misschien is bel toch wel beleefd, maar het lykt zoo heel anders. En hij die altijd zoo vroolijk en zoo aardig is! Zeker gaat hij nu naar eene andere familie toe, waar ze hel hem wal aangenamer zullen maken. Eerst was het hier ook altijd prettig, maar tegenwoordig is het een treurige boelIn '1 voorst van den winter waren ze hier ook altijd zoo vriendelijk, als hij bij ons k wamtoen werd alles gedaan om het hem prettig te maken, en mocht ik ook meestal binnen zijn; maar legenwoordig vlucht iedereen weg, zoodra ze hem aan zien komen; en ik word gauw in een hoek gestopt, vóór hy nog den mond heelt open gedaan! En dal moet ik maar altijd zoo verdragen. Ik ga net zoo graag weer terug naar Vevay, of waar dan ook andeis naar toe." Op dit punt harer alleenspraak ge komen, werd hare ontroering te stei k de tranen rolden langs hare wangen en bevochtigden de kiuimpjes paslij, nog in de hoeken van haar lieve mond je achtergebleven. „Wal was er toch voor vreemds, zou ik weieens willen weten, in zyn blijven, dat mama zoo opvloog, toen ik haar vertelde, dat hij met ons meêgekomen was, me bij de polsen greep en kneep, van alles vroeg, wal ik niet kon beantwoorden? Ik ben zoo vreeselijk geschrikt, en er nog niet van bekomenIk geloof ook niet, dat hel zoo heel aai dig is. We waren hier vroeger zoo'n beleefde familie, allemaal zoo wel onder elkaar, en al tijd met een of ander pretje in 't voor uitzicht, maar, als het zoo nog veel langer moet duren, dan begin ik te denken, dal de Bowens den verkeer den kant opgaan. Daar, ik wed, dal als mijnheer Colville op zijne knieën aan mama vroeg, of hij mij ergens meê heen mocht nemen, zij dat niet eens toelaten zou Hier bracht ze haar zakdoek te voorschijn, en droogde met de daarvan gemaakte prop hare tra nen. „Ik begrijp niet, waar jij om huilt, Imogene; jij hebt toch niets ter wereld, wat je hindert." „Ik ben niet heel wel, Elfie," ant woordde het jonge meisje, op vrien delijken toon. „Ik ben den heelen dag onwel geweest." „Ik geloof haast, dal tegenwoordig iedereen onwel is. Florence is ze ker geene gezonde plaats. Ten minste in dit huis schijnt het niet meer ge zond. Ik denk, dat het aan de voch tigheid ligt. Als we hier blijven, kry- gen we nog allemaal de diphterilis. Geloof je dat ook niet, Imogene P" „Ja," stemde het jonge meisje toe, om van haar af te zyn. Wordt vervolgd Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6