ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van William D. Howells. 39) Colville lachte stroef. „Dat staat niet geheel en al gelijk, mijnheer Waters. Maar jawel, ik wil in zooverre toegeven, dat ik jonge mannen niet begrijp. Ik ga zelfs verder, en erken, dat ik er weinig mede op hebik ben bang voor dat soort. En zoo zoudt gij het dus verkeerd vinden," vervolgde hij, opeens van onderwerp veranderende, »als ik een jong meis je huwde, dat twintig jaren jonger was dan ik De oude man keek hem onbevan gen aan en zeide: Ik spreek het liefst over die zaken in een onpei- soonlijken zin." sDoch met mij is dit nu hier niet best mogelijk ik ben met juffrouw Graham verloofd. Toen ik laatst bij u kwam, om mijn aanstaand vertrek mede te deelen, had ik die bekente nis op de lippen, en de gelegenheid daarvoor is ook thans even goed of even slecht." Het uittarlende, dat in zijn toon had gelegen, maakte nu plaats voor zekere moedeloosheid. „Ja, we zijn verloofd of zullen het zijn, zoodra er slechts goedkeu ring van den kant der familie komt. Ik verlangde u dit te zeggen, omdat gij daar recht op hadl, en tevens wijl ik meende, dat gij ons beiden nog al genegen waart." Ja, dat is ook zoo," antwoordde de heer Waters, tik wensch u van harte geluk." Vormelijk stak hij Col ville eene hand toe, die deze met eigenaardige warmte drukte. tGaarne beken ik," vervolgde de laatste nu, tdat het eene min of meer gewaagde onderneming is. Voor mijzelven ben ik niet ongerust: mijn leven heb ik geleefd, zooals het was. Doch het goede kind is vervuld van illusiën omtrent mij, waaraan ik geene kans zie, te beantwoorden. Zij heeft zich in hel hoofd gesteld, mij mijne jeugd terug te bezorgen; zij wil mij het verledene vergoeden, mij, ten haren koste, schadeloosstellen voor eene ongelukkige liefde, waaronder ik vóór twintig jaren leed. Het is heel lief van haar, maar het is vreeselijk aandoenlijk het is tragisch zelfs. Ik weet maar al te goed, dat ik op middelbaren leeftijd ben, en dat voor mij elk denkbeeld van jeugd is ver vlogen. Ik begin grijze haren te krijgen en ik word dik. Al kon ik het, ik zou niet eens meer jong wil len worden: dat brengt zijne eigen aardige lasten mede. Mogelijk zou ik nog, voor een jaar of vijf, zes, een schijn van jeugdigheid kunnen op houden doch dan ware het ook maar het beste, dat er op kalme wijze, door eene dosis chloroform bijvoor beeld, voor goed, ineens een einde aan kwam. „Ik meen nog altijd," bracht de heer Waters hier droomerig in het midden, „zooals ik u vroeger wel eens heb verklaard, dat er alleen iets voor te zeggen is, op die wijze, hopeloos lijden, zoo mogelijk, te bekorten." „Nu ja," antwoordde Colville. „Ik moet erkennen, dit punt nu wel wat veel hier op den voorgrond te heb ben geplaatst. Wat ik eigenlijk zeg gen wilde, is: dat ik om mijzelven minder geef; dat ik alleen het geluk van dit jonge meisje voor oogen heb, een geluk, dat in zekeren zin ik weet nauwelijks hoe in mijne macht is gesteld. Ons vroeger gesprek over dit onderwerp herinner ik mij nog zeer goed. Laat echter niets van het geen gij toen of vroeger gezegd mocht hebben, u thans spijlen waarschijn lijk hadt gij gelijk, en ik ben er al thans zeker van, dat hel eerlijk be doeld is geweest. Ik heb al eens ge dacht, of het niet nog maar beter zou zijn, met haar te breken, haar te ver laten. Doch ik weet, dat ik daartoe niet in staat benik zal de zaak op haar beloop laten. Ik heb eene harte lijke genegenheid voor het goede kind. Zij heeft groote, edele hoe danigheden zij is in de hoogste mate onzelfzuchtigzij heeft mij lief uit een misplaatst gevoel van me delijden, en uit eene behoefte om zich voor mij op te offeren. Doch dit laatste kan niet. Daar is alles tegenzij weet niet hoeen er be staat ook geene reden waarom. Mis schien druk ik mij minder duidelijk uit. Ik geloof haast, dat niemand dit zoo helder begrijpen zou als mevrouw Bowenmaar die heb ik ongelukki gerwijze van mij vervreemd." Hij begon nu in te zien, dat zijne zelfverloochening langzamerhand be zig was, in zelfbeklag over te gaan, en daarom zweeg hij liever. Gedurende de hierop volgende stil te, scheen de heer Waters aan het onderwerp een nauwgezette aandacht te wijden. „Dit mogen wij niet uit het oog verliezen," zoo begon hij, „en wij zijn daartoe in onze gewo ne opvattingen van de raenschelijke zaken al te geneigd dat hoe meer eenig denkbeeld zijne verwezenlijking nadert, op des te wonderbaarlijker wijze alle moeilijkheden eene oplos sing schijnen te vinden. Het is min der kwaad, iets werkelijk te ondervin den, dan dat eeuwige vooruitdenken aan al, wat zich voor kan doen I Ook in een geval als dit, zullen allerlei bezwaren, doordien gij die samen ondervindt, wel op ongedachte wijze uit den weg worden geruimd. Heb ik u niet hooren zeggen, dat zij zich omtrent u eenige illusiën heelt ge vormd Welnu, bij de vrouwen is niets zoo moeilijk te delgen ais eene illusie, die zij eenmaal hebben. Geef haar eene kleine aanleiding slechts, en geen macht ter wereld is in staat, haar eene of andere verwachting uit het hoofd te praten. En wanneer zij nu, zooals gij zegt, uwe hartelijke genegenheid bezit, dan is dat op zichzelve reeds bijna voldoende. Ik begrijp mij ten volle uw gemis aan hel noodige zelfvertrouwen in de toe komst: het vindt zijn grond in uw eerlijk en streng gewetendoch we mogen redelijkerwijze hopen, dat dit gevoel overdreven is. Zeer waarschijn lijk zal bij u niet die blinde ingeno menheid, die verliefdheid bestaan kun nen die een tijdlang het voorrecht is van hen, die die jonger zijn dan gijmaar de kansen op een werkelijk geluk zijn groot ja, zelfs zeer groot. Zij zal het wezen lijke goede in u leeren waardeeren, en gij begrijpt haar reeds nu. Uwe liefde voor haar is de sleutel van de toekomst. Zonder die, natuurlijk „0 ja, natuurlijk," viel Colville hem haastig in de rede. Iedere aan raking van de hand van hem, bij wien hij instemming had gezocht, was tot nu toe een pijnlijke steek geweesten hij scheidde van hem in dat bewustzijn van geheel vriendloos te staan, dal hij slechts gevoelen zal, die op een zeer onvolledige bekente nis zijner gemoedsbezwaren raad heeft gevraagd. Uit de wijze, waarop mevrouw Bo wen hem bij zijn eerstvolgend be zoek ontving, meende hij op te mo gen maken, dat Imogene haar een en ander had overgebracht van zijne deelneming in haren min gunstigen gezondheidstoestand. Het was avond, en Imogene en de heer Morton beke ken samen eene copie van De Mar meren Boschgod, die hij in Rome met pholographiën opgeluisterd had. Wel noodigde Imogene Colville ter medebezichtiging uit, doch hij wist zich daaraan te onttrekkenhij be zat een eigen oordeel over iemand, die De Marmeren Faun met pholo graphiën illustreeren kon en niets verbaasde hem meer, dan dat zij in dat denkbeeld iets nieuws, iets schit terends kon vinden. Effie Bowen, die, naast het paar met het boek, op een stoel geknield had gelegen, en Colville doelloos door het vertrek heen en weer loopen zag, was van haren zetel afgespron gen, liep naar hem toe en greep zijne hand. „Wel, wat verlangt ditmaal mijn vriendinnetje?" vroeg hij met een matten glimlach, terwijl bij zich door haar naar de sofa trekken liet. Mocht hem ooit het langer bezoek van Pa lazzo Pinti ontzegd worden, wat zou hij dan de vereering missen van dat kleine dingHij begreep thans hare bedoeling, hem te troosten, nu hij van de genoegens, die Imogene en de heer Morton smaakten, uitgeslo ten werd. „Niets. Praat u maar eens wat," zeide zij, hem in een hoek van de sofa sluitende, door zich heel dicht tegen hem aan te vleien. „En waarover Over wat het pret tigste van de jaargetijden is?" „He, neen! daar hebben we het al zoo dikwijls over gehad. Boven dien, nu zou u zeker de lente wel noemen, omdat het al zoo heerlijk weer begint te worden." „Ziet ge me voor zoo veranderlijk aan? Heb ik dan niet altijd den win ter verdedigd, als er van eene ver gelijking van de jaargetijden sprake was? En dat doe ik nu weêr. Zal het je dan niet vreeselijk spijten, het gezellige vuur hier in den haard te missen „Ja wel. Maar het is ook heel prettig als de bloemen er weêr zijn. Vandaag stond het gras al vol made liefjes het was, of er sneeuw over was gestrooid." „Vandaag Waar was dat dan?" „Buiten het Casino. En daarbin nen, onder de boomen, krioelde het van viooltjes en hyacinthen. Mijnheer Morton hielp ze mij plukken voor mama en voor Imogene. En we wa ren daar zoolang mede bezig, dat we pas naar huis gingen toen de madeliefjes zich gesloten hadden, en het grasland, met hunne kleine paar- sche buitenblaadjes, op een veld met roode klaver geleek Gaat u daar nooit meer heen Mevrouw Bowen kwam binnen. Toen zij den heer Morton niet groette, was het Colville duidelijk, dat zij slechts tijdelijk de kamer verlaten had. Hijzelf kreeg een hand; daar op bleef zij een oogenblik, als wei felend, staan en ging eindelijk op de sola, aan den anderen kant van Effie, zitten. Het kind stak eene hand door Colville's arm en de andere door dien harer moeder, en drukte beide armen legen zich aan. „Zie zoo, nu heb ik u samen," riep zij zegevierend uit, terwijl zij eerst haar, toen hem, glimlachend, in de oogen keek. „Kom, stil toch, Effie," zei hare moeder, die zich overigens geduldig aan die behandeling onderwierp. „Ik hoop, dat het toertje u van daag goed gedaan mag hebben, me vrouw Bowen Elfie heeft me er reeds van verteld." „We zijn lang uitgebleven. Ja, ik geloof, dat de lucht mij goed heeft gedaandoch ik ben ook niet ziek." „O neen." „Ik gevoel mij alleen een beetje afgemat. En het weêr was zoo uit lokkend. Gij hebt zeker een uwer gewone, lange wandelingen gemaakt „Toch nietik heb nauwelijks een voet de deur uitgezet. In den regel gevoel ik mij gedrongen, de lente een beetje meer dan halverwege te gemoel te gaandoch dit jaar had ik dat zoo niet." „Ik geloof, dat de meeste men- schen zich in dezen tijd wel wat loom gevoelen," merkte mevrouw Bowen op. „Het zal goed voor u zijn, om Flo rence te verlaten," zei Colville. „0," antwoordde zij met een zwakken blos, d Imogene heeft zeker wat over dreven." Iets later eerst vervolgde zij. „Verplicht voor uwe belangstel ling." Zjj was ditmaal veel vriendelijker te gen hem, dan ooit sedert dien Zon dagmiddag, toen hij, met Imogene t'huis komende, haar de verandering in zijne plannen had medegedeeld. Misschien had de verzoenende kracht des tijds het gestrenge in hare stem ming verzacht, zooals men meer ziet gebeuren. Zij zag hem niet aan, doch dat 4was ^ook beter, dan zijn blik met die „vragende uitdrukking te ontmoe ten. Een vreemdsoortig gevoel van vrede vervulde thans zijn gemoed. Imogene en de jonge geestelijke wa ren, bij de tafel, aan de overzijde van hel vertrek, nog even verdiept in het boekhij gal uillegging of weid de uil, en zij luisterde toe. Colville was„ daardoor in de gelegenheid, op te merken, dat de man een goed ge vormd hoofd en een schrander, knap, aangenaam gezicht bezat. Toen hij zich nu weder tot mevrouw Bowen keerde, verbeeldde hij zich, dat deze iets had gezegddoch zjj bleek nog al tijd stil voor zich uit te kijken, terwijl haar gelaat, met verhoogde kleur, in hel oogvallend vermagerd scheen. „Zou Venetië niet de aangewezen plaats voor u zijn?" vroeg hij. „Daar is het, naar ik hoor, nog erg guur. Neen; als we Florence ver laten, dan denk ik naar Zwitserland te gaan." „0, maar toch niet naar Madame Schebres, mama!" betoogde Effie, zich geheel naar haar toekeerende. „Neen, niet naar Madame Sche bres," gat hare moeder dadelijk toe. „Ik dacht over Lausanne," vervolgde zij tegen Colville. „Zijt gij in Lau sanne bekend?" „Alleen voorzoover ik er Gibbon over heb nagelezen, en die is niet meer op de hoogte van zijn tijd." „Ik dacht er over, daar een huis voor den zomer te huren," zei me vrouw Bowen, met Effie's vingers spelende. „Het moet daar aan het meer wel verrukkelijk zijn." „0, heerlijk bij een meer 1" juich te het kind. „Och, toe, mama, laat ons daarheen gaan 1 Dan krijg ik een boot en mag ik gaan roeien. Hier kan men niet roeien, omdat de Arno te gevaarlijk is." „De lucht daar zou u goed doen," zei Colville tegen mevrouw Bowen. „Zwitserland is het eenige land ter we reld, waar iemand zeker is, eiken morgen verjeugdigd wakker te wor den." Dat denkbeeld trof het kind. „Ver jeugdigd wakker worden!" herhaal de het luid. „Javolkomen nieuw gemaakt. Men ontwaakt er altijd als een heel ander mensch. Vindt ge dat geen aar dig idee?" „Neen." „Nu, ik zou dat, in uwe plaats, ook niet vinden. Doch voor mij is dat een geheel ander geval: ik zou wel graag eens als iemand anders ontwaken. Het zou alleen een beetje hard zijn voor dien anderen persoon." „Och, wat is u weêr mal!" Het kind zette stijf de tandjes op elkaar, en een paar oogen, waaruil groote genegenheid voor hem straalde; ze nam zijn hoofd lusschen hare beide handen en drukte hem de wangen, zoo hard zij slechts kon, met ver wondering toeziende, hoe zijn gelaat daardoor, juist niet in zijn voordeel, verwrongen werd. „Effie I" riep haar moeder op stren gen toonen deze liet zich weêr op hare plaats vallen, en greep, bij hem bescherming zoekende, Colville's arm. „Wat zijt ge weer ruw! Ik zal u naar bed moeten sturen." (Wordt vervolgd) Gedrukt bij DE ERVEN DOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6