ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van William D. IIowells. 41) „Alleen zou ik het willen, om om uwer beier waardig te zijn," riep h t jonge meisje spijtig, alsof zij diep teleurgesteld was door zijne luchthar tige opvalling. Hij kon niet nalaten te'glimlachen, hoe onaangenaam hij ook door ha re woorden getroffen was. Toen hij nu hare hand wilde vatten, hield zij deze terug en schoof naar het uiter ste eindje van de sofa op. Echter be denkende, hoe weinig het met hare opvatting van het ideaal strookte, zich openlijk gekrenkt te toonen, bleef ze haar best doen, hel gesprek op ernstig terrein te houden. „Ge zult toch wel met mij eens zijn, dal we geen dag mogen voor bij laten gaan, zonder eene nuttige gedachte tot uitvoering gebracht te hebben, iets ernstigs „Och, daar is volstrekt geen haast bij," zei hij lusteloos. „Het leven is zoo'n langdradige geschiedenis als men ten minste leeft. Er schijnt, on danks hetgeen de menschen daarvan zeggen, tijd genoeg te zijn, en ik voor mij keur het af, dat men eiken dag even nuttig wil doen zijn. Laat er af en toe eens een paar voorbij gaan, die tot niets hebben gediend En wat nu de lectuur betreft, waar om zou men niet lezen, als men lust daarin heeft, evenals men eet, wan neer de honger zich doet gevoelen Zoudt gij het ook niet vervelend vin den, een cursus van ossenhaas of een cursus van eendvogel te moe ten doorloopen?" „Het is mij wel," zei Imogene. „Ik zal dan van Kingsley maar af zien 7" „Och, wel neen, laat het niet om mij. Meneer Morton kan best gelijk hebben. Hij beschouwt zulke dingen misschien meer van uit uw eigen oogpunt. Bovendien zijn alle romans van Kingsley in de Tauchnitz uitgaaf opgenomen. Doe gerust, wat hij u zegt." „Ik zou liever doen, wat gij me zegt." „O, maar ik zeg niets." „Dan zal ik ook niets doen." Hier lachte Colville slechts om maar toen eindelijk de jonge geeste lijke verscheen, ontving Imogene hem zoo koel, dat Colville zich verplicht rekende, dit, door hel aan den dag leggen van meer harlelijkheid dan hij voor het jonge mensch met mo gelijkheid gevoelen kon, eenigszins goed te maken. Doch, al pratende, had hij daarvan toch eenige voldoe ning de heer Morton viel meer en meer in zijn smaak. Colville was trouwens niet moeilijk, en de jonge man gaf blijken, vrij ontwikkeld en met een goed gezond verstand be gaafd te zijn. Wel was hij, in zijn geest en wijze van doen, misschien wat academisch uitgevallen; doch in zijn verdraagzame bui maakte Col ville de opmerking, dat sommige menschen met die eigenschap gebo ren zijn, en hij wellicht niet eens zoo gekunsteld was, als zijne nauw gezetheid op hei punt van zijn geeste lijk ambtsgewaad wel deed vermoeden. Imogene begaf zich naar de piano, in den hoek van het vertrek, en sloeg een paar accoorden aan. Het was toen, alsof bij iedere noot de jonge geestelijke, die haar van den aanvang af bijna niet met zijn oogen verlaten had, een correspondee- rende trilling gaf. Nog vóór mevrouw Bowen binnentrad, had het gesprek tusschen de Iieeren allen samenhang verloren, en eindelijk vond, als van zelf, de heer Morton bij Imogene aan de* piano zijn natuurlijke plaats, ter wijl mevrouw Bowen zich naast Col ville op de sofa zette. „Komt van avond mijn kleine Ef- fie niet op het tooneel 7" vroeg hij. „Neen. Zij is in den laatsten tijd al veel te dikwijls opgebleven. En ik wilde met u eens spreken over Imogene." „Wel7" zei Colville, juist nu voor dat onderwerp al heel weinig opge wektheid gevoelende. „Hare moeder moet mijn brief nu ontvangen hebben, en misschien is haar antwoord reeds naar hier'on derweg." „En?" vroeg Colville, met eene eigenaaidige beklemdheid van het hart. „Hare moeder is eene flinke vrouw, van wier beslissing, daar haar man nog zaken doet, hier alles zal afhan gen." „Dat zien we in Amerika meer ge beuren," zei Colville, bij wijze van afleiding. Mevrouw Bowen sloeg op dit gezeg de geen acht. „Ik weet natuurlijk niet, wat zij in deze zaak zal doeri öf dadelijk hare toestemming geven, óf de voorwaarde stellen, dat zij u eerst moet zien." „In het laatste zou ik haar niel geheel en al ongelijk kunnen geven," antwoordde hij gelaten. „Doch, dat is nu hier de vraag niet," zei mevrouw Bowen. „De quaeslie betreft anderen. Mijnheer Morton was vóór uwe komst reeds hier, en ik weet, dat hij een goed oog had op Imogene ik ben daar zeker van. Hg is nu terug, en niets weerhoudt hem, om zijne oplettend heden te hernieuwen." „Neeen," antwoordde Colville aarzelend. „Stel u dat eens voor." „Maar wat zou ik dan. „Ik heb u immers gezegd," begon mevrouw Bowen, van voren afaan op den ouden strengen toon, dien Colville haar in den laatsten tijd met zoo'n genoegen had zien afleggen, „dat ik u volstrekt geen raad, geen aan wijzing geven kon." Lang en hoogst onaangenaam ge stemd, bleef hij zwijgen, en vroeg ten laatste„Hebt gij ooit gemeend ooit verondersteld dat is te zeg gen: ooit vermoed, dat zij dat Imogene iets voor hem ge voelde „Ja, ik geloof wel eens," zei mevrouw Bowen vlug. Colville zuchtte, terwijl hij eene halve neiging lol fluiten had. „Maar dat beduidt nog nie! zoo heel veel," ging zij voort. „Dikwijls hebben de meisjes dergelijke voorbij gaande dingen in het hoofd. De vraag is nu, wat wilt gij doen 7 Als mijnheer Morion's vriendin, zou ik dat gaarne willen weten." „Ach, waarom niet als mijne vriendin, mevrouw Bowen 7" Eene oude gedachte kwam weer boven. „Waarom zou ik nog Florence niel uitgaan, totdat Imogene van hare moeder zal hebben gehoord? Dat heb ik, van den beginne af, steeds het beste gevonden. Zij is nu nog geheel vrij. Ik houd haar aan niets gebonden. Mocht zij, gedurende mij ne afwezigheid, in dien jongen man weer behagen stellen. Eene vreemde uitdrukking op mevrouw Bowen's gelaat belette hem voort te gaan. Hij bemerkte, iels gezegd te hebben, dat haar hoogst onaange naam washij zag in, dat zijne woorden aanstoot gavendoch dit liet hem nu koud. „Ik wil daarme de niet te kennen geven, dat ik niel trouw aan mijn woord blijven zal. Ik erken mijne volle verantwoordelijk heid. Ik weet best, dat ik, en nie mand anders, hier aansprakelijk ben; en ik verklaar mij ten volle bereid, daarvoor te boeten. Maar wat ik niel verdragen kan, is, dat gij, mevrouw Bowen, mij verkeerd begrijpen, mij lk heb me zoo ellendig gevoeld van het eerste oogenblik af, waarop ik begreep, dat mijn handelwijze uwe goedkeuring niet wegdroegen daar entegen heb ik mij de laatste veer tien dagen zoo gelukkig gevoeld, dat ik tot die vroegere verhouding nooit kan nooit wil terugkeeren. Neen; gij hebt het recht niet, eerst mededoogen met mij te toonen, en dan mij op nieuw terug te stoolen, zooals gij van avond poogdet te doen Ik heb ook gevoel ik heb ook enkele rechtenGij moet mij als vriend ontvangen, of de deur voor mij sluiten 1 Wat zou dat een leven voor mij zijn, als. Reeds een paar malen had zij be weging gemaakt om op te staan doch nu deed zij het werkelijk, en liep in eens de kamer uit. De jongelui keken op van hunne muziek iets, een gollje, een nagalm van het in de verte voorgevallen, inin of meer aandoenlijk tooneel, scheen hen bereikt te hebbendoch ziende, dat Colville zitten bleef, ging het spel voort, tot ook hij opgestaan was. Dit ontdekkende, riep Imogene hem toe „Is mevrouw Bowen al voor goed weggegaan 7" „Ik weet het nielik zou denken van neen," antwoordde Colville, met zekere verlegenheid, van de plaats, waar hij was blijven staan. Vol belangstelling trad Imogene naar hem toe. „Wat scheelt er aan 7 Is zij niet wel geworden Ook op hel gelaat van den heer Morton was nu eene uitdrukking van bezorgdheid ontstaan. „Och neen, ze was heel wel, dat ge loof ik althans," was Colville's ant woord. „Misschien heelt ze Ellie om haar hooren roepen," gaf het jonge meis je aan. „Ja, ja, nu ge het zegt, geloof ik, dal het zoo iets was. Kom, het is mijn lijdik moet gaan. Goeden avond 1" Hij bood haar eene hand en vertrok, den jongen geestelijke met haar alleen latende. Deze wachtte nog slechts op een nader bericht omtrent mevrouw Bowen. Toen Imogene naar haar liet vragen, heette hel, dat zij dadelijk weer binnenkomen zou. Doch daar het voor den heer Morton nu ook langzamerhand te laat begon te wor den, droeg hij aan juffrouw Graham op, haar zijne groeten en veront schuldigingen over te brengenen zoo vond mevrouw Bowen, weêr de kamer binnentredende, Imogene al leen. Dat was juist, wat zij verwachtte. „Imogene, ik heb met den heer Col ville over u en meneer Morton ge sproken." Het jonge meisje ontstelde en werd bleek. „We kunnen nu een dezer dagen een brief van uwe moeder te ge- moet zien, en hare toestemming ont vangen voor uw engagement. Dan zal er iets gedaan dienen te worden." „Gedaan „Jadan dient het publiek te worden. De zaken kunnen dan niet langer op haar beloop blijven. Ik zei ook aan den heer Colville, dat Mr. Morton wel reeds nu op de hoogte mocht worden gebracht." „Waar zou dat toe dienen?" vroeg Imogene, blijkbaar de neiging tot uitstel hebbende, die in vraagstukken van recht en belang den mensch eigen schijnt. Ze liet zich in den stoel, waarbij zij gestaan had, neervallen. „Wanneer uwe moeder hare toe stemming geeft, zult ge u met den heer Colville verloofd beschouwen?" „Ja." „En wanneer zij het niet goed keurt?" „Ik heb hem mijn woord gegeven, en daaraan blijf ik getrouw," zei Imogene op heeschen toon. „Niets zal mij dit doen verbreken." „Heel goed dan riep mevrouw Bowen uit. „Uw moeders toeslem ming legt dus geen gewicht in de schaal. Dan moet meneer Morton het weten, en liefst zoo spoedig mo gelijk. Wees toch niet blind voor iets, wat u even duidelijk moet zijn als mij. De man is ernstig op u ver liefd." „Och," zuchtte het jonge meisje. „Ja, daaraan kunt ge niet langer twijfelen. En het zou wreed, verra derlijk zijn, hem langer in den waan te laten, dat uw hart nog vrij is." „Ik zal hem ontwijken." „O! dat is niet genoeg. Hij heeft dan recht, te weten waarom. Zoo kan ik hem niet laten behandelen." Beiden zwegen. Daarop vroeg Imo gene: „Wat heeft meneer Colville daarvan gezegd?" „Hij? Ik weet niel, dat hij iels gezegd heeft. HijMevrouw Bo wen kwam niet verder. Imogene stond van haren stoel op. „Ik wil het niet door hem aan meneer Morton laten zeggen. Dat zou al te onkiesch zijn." „En wilt ge dan alles zoo door la ten gaan?" „Neen ik zal het hem zelf vertellen." „En hoe zult ge dat doen?" „lk zal hel hem zeggen, zoodra hij me over zijne genegenheid spreekt." „Wilt ge het eerst zoover laten komen 7" „Ik weet er niets anders open ik zal er meer onder lijden dan hij." „Maar uw lijden, zal dan verdiend loon zijn, en hem niets helpen." Imogene bewoog zich onrustig in haren stoel heen en weêr. „Duidelijk zie ik nu reeds," zei me vrouw Bowen met bitterheid, „hoe het gaan zal. Weer even als van den beginne af." Zjj bewoog zich de ka mer door, zette werktuigelijk de stoe len achtervolgens op hunne plaats, herstelde de wanorde, waarin, door het bezoek van eenige menschen, dik wijls op het eind van een avond een vertrek is gebracht, en sloot de piano, wat door Imogene was verzuimd, en wel met zoo krachtigen slag, dat de snaren er door in hare rust werden gestoord. Maar ili zal het doen, en ik ben benieuwd „Wil u met hem spreken 7" vroeg het jonge meisje aarzelend. „Ja!" antwoordde mevrouw Bowen heftig, plotseling hare bezigheid af brekende. Gij kunt hel hem moei lijk vertellen, en ge wilt het meneer Colville ook niel laten doen." „Neen, ik kan er niet toe besluiten," zei Imogene langzaam het hoofdschud dende. „Alleen wil ik hem trachten te ontmoedigen, door zijn gezelschap te ontwijken." Zwijgend stond mevrouw Bowen haar op te nemen. „Ik wil niemand meer zien, zoolang ik niet van huis heb gehoord." „En wat zal dat geven 7 De man moet ingelicht worden, en dat zal ik dan dienen te doen. Hoe wilt ge nu?" Imogene gaf eerst geen antwoord. Eindelijk bracht zij uit„Ik wil niet, dat iemand mijne verhouding tot me neer Colville verneemt, vóór ik van huis zal hebben gehoord. Komt van daar soms eene weigering, dan moet hij mg nemen tegen den wil mijner ouders. Maakt hij bezwaar, dan staat het hem vrijmaar ik wil hem niet voor de tweede maal in de oogen van de wereld vernederd zien. Ih'tmaal zal hij degene zijn, die hel afmaakt. Wie daaronder lijden zal, doet dan niets ter zake. Hoe meer ik hem zal kunnen prijzen, met des te g rooter vreugde zal ik het doen, ook al zag heel de wereld mijn leed. Mochten ooit de menschen de waarheid ont dekken, dan nog zal ik rond vertel len, dal hij het heelt afgebroken." Wordt vervolgd Gedrukt bij DE ERVEN LOOHJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6