ZONNIGE HERFSTDAGEN.
ROMAN
van William D. Howells.
43)
„Och, zou dat gebeuren zuchtte
het kind, in een wakenden droom,
deelneming gevoelende met het ach
terlijke perzikkenbloesempje.
„Wel, zoo zeggen ze hier althans.
In Amerika mag zoo'n ding doen,
wal het wil. Het is er een vrij land."
Mevrouw Bowen wilde nu Elfie het
aannemen eener meer passende hou
ding gelasten doch Colville weerde
dit at, door zijn arm om hel kind
te slaan, te beweren, dat het hem
niets hinderde, en Effie zoo toch
maar het mooiste gezicht op het land
schap genoot.
De moeder trok zich hierop weder,
ontmoedigd, lijdzaam, in hare vorige
houding terug. Op nieuw kwelde
Colville dezelfde vraag: verlangt ze
nog altijd, dat ik met den heer Mor
ton over het gewichtige onderwerp zal
spreken, of is zij reeds onverschil
lig omtrent dit punt, ei» wenscht ze
nu de zaak misschien op haar gewoon
beloop gelaten te zien Dal zij steeds
ontevreden op hem was, gevoelde
hij maar al te wel. Het griefde hem
genoeg, en daarom zocht hij eenige
afleiding door te schertsen met het
kind.
De rijweg liep door een verruk
kelijk, echt Ualiaansch landschap heen.
Zonder eene al te groole verschei
denheid van gezichten aan te bieden,
was de combinatie van het schoone
in de natuur en het werk van den
mensch hier in de hoogste mate
bekorend. Olijfbosschen volgden op
wijngaarden en wijngaarden sloten
zich weer tegen olijfplantingen aan.
Men zag pachthoeven liggen tusschen
perzikken- en andere vruchtboomen
ol midden in een groententuin bree-
de strooken, met graan bezaaid, scheid
den weêr rijen van gelijkvormige hoo
rnen; en rondom witte villa's slaken
de cypressen haar toppen tegen de
blauwe lucht. Nu en dan passeerde
men een buiten, waarvan men de
terrassen vol verweerde beelden zag
staan. Een zachte, aangename warm
te vervulde de lucht en hing over
de stad, die achter hen al dieper en
dieper zonk, met een lichten sluier
overdekt scheen en hare torens en
monumenten mengde in eene som
bere massa, met witte stippen bezaaid.
Colville richtte zich nu tot lmogene,
die, na lang op het schouwspel te
hebben gestaard, daarvan juist met
een zucht den blik had afgewend.
„Ge kunt er niets mede doen, zie ik."
„Waarmede?'
„Met het landschap. Het is u zeker
te vol met alle mogelijke belangwek
kende bijzonderheden. Wat al geschie
denis ligt daarover als geschreven
heen I Wanneer ge die historie niet
weet weg te denken, en zoolang ge
het landschap niet als een gewoon
landschap beschouwt, is hel over
weldigend, niet waar? Gelukkig, dat
de meeste toeristen vrij onwetend in
Italië komen en dit blijven. Anders
keerden ze, onder het verledene ver
pletterd, niet levend naar hun land
terug."
lmogene keek hem vragend aan
zij trachtte zijne bedoeling te door
gronden, doch wendde teleurgesteld
het hoofd weêr at. De jonge geeste
lijke scheen eerst, met zekeren eer
bied voor zijn persoon, zijne soms
zeer dwaze opmerkingen, als van een
begaafd, doch hoogst zonderling man
afkomstig, te dulden; doch luisterde,
na een poos, met werkelijk welge
vallen naar hetgeen hij zei.
„Dat meent u toch niet letterlijk,
dat men van Italië zoo weinig mo
gelijk moet weten, als men er komt?"
„Ja, zoo bedoelde ik," zei Colville;
„doch nu bedoel ik hel zoo niet
meer."
De jonge man dacht over die on
begrijpelijkheid na, en lmogene ging
er eens rechtop voor zitten, gereed
tot inmenging in den strijd, waar
zij zou zien te beletten, dat de heer
Morton Colville triviaal, en Colville
den geestelijke weinig schrander vin
den mocht, terwijl zij tevens peins
de op eenige afleiding van dit on
derwerp van gesprek. Hoe dit laat
ste ten uitvoer te brengen Mevrouw
Bowen echter nam haar die laak,
om eigen redenen, uit handen. Het
kwam haar onbillijk voor, dat de
heer Morton op deze wijze zou moe
ten lijden onder de scheeve verhou
ding, waarin zich het heele gezel
schap bevond. Daardoor alleen reeds
was, gedurende heel den rid, het
gesprek slechts met moeite door
de twee heeren en het jonge meisje
aan den gang gehouden; wilde hun
tochtje als een uitstap niet geheel
mislukken, dan diende zij tusschen-
beide te komen.
„Hebt gij, in Venetië zijnde, wel
eens van Graliano hooren gewagen
vroeg zij aan den heer Morton.
„Is dal misschien een van die wa
terverf-schilders vroeg de jonge man.
„Ik hoorde daar zoo iels van eene
nieuwe aquarellistenschool."
„Neen," zei mevrouw Bowen, die
thans haar best deed hel mislukken
harer eerste poging te bemantelen
„hij was een begaafd redenaar, die
heel Venetië tot zich trok."
„Een mijner voorouders, meneer
Morton," zei Colville; „een arme
eerlijke vent, die zich altijd beijverde,
de menschen te doen vergeten, dat
de dames weieens zwijgen. Ik ben
u zeer dankbaar, mevrouw Bowen,
dat gij hem hebt aangehaald. Jam
mer, dat hij juist vandaag niet hier
bij ons is."
De jonge man lachte. „O, uit den
Koopman van Venetië misschien
„Niemand anders," zei Colville.
„Ik moet bekennen," zei nu me
vrouw Bowen, „van morgen dan al
heel dom te zijn. Het zal aan de
zoele lucht liggen, die eerst zoolang
achtereen ruw en onaangenaam is
geweest. Die maakt me zeker zoo suf
en slaperig."
„Stoor u vooral dan maar niet
aan ons," liet Colville hierop volgen.
„We zullen u trouw waarschuwen op
een of ander belangrijk punt." Juist
reden zij een dorp binnen, waar dik
wijls de bezoekers een tijd halt hou
den, om de kunstvoorwerpen in de
kerk te gaan zien. Hier hebben we,
bijvoorbeeldHoe heet deze
plaats P" vroeg hij aan den koetsier.
„San Domenico."
„Kenbaar aan een overvloed van
bedelaarsdat is gemakkelijk te ont
houden 1"
Van allerlei leeftijd en kunne zwerm
den dezen om het rijtuig heen,
waarvan de paarden goedgunstig
door den koetsier in stap waren ge
bracht ieder hield eene hand of hoed
vooruitgestoken. Toen ze eenmaal
gezien hadden, hoe Colville aan Effie
al zijn klein geld ter verdeeling had
afgestaan, kwamen er nog veel meer,
als uit den grond rijzen. Zij, die
reeds een aalmoes ontvangen hadden,
brachten de lammen en blinden voor
uit, en ontzagen zich dan niet, voor
dezen, als een hun bewezen dienst,
aan de gevers eene nieuwe beloo
ning te vragen. Aan uitlachen stoor
de er zich geenze bleven daaron
der even vriendelijk, en dropen te
vreden, althans voor zoover ooit be
delaars tevreden zijn, al.
Colville knoopte zijn zakken dicht,
en de koetsier legde de zweep over
de paarden. „Ik ben hier behalve
Effie de eenige persoon in hel
gezelschap, die geene beginselen
schijnt te hebbenen toch ga ik
beladen met meer zegeningen dit
dorp uit, dan eigenlijk aan mij be
steed zullen blijken. Mevrouw Bowen
keurt natuurlijk in de hoogste mate
mijne milddadigheid af. Volgens haar,
zou het wel zoo goed zijn, alle bede
laars van San Domenico op te pak
ken en naar Florence te zenden,
waar hun, eenmaal opgesloten in de
Pia Casa di Ricovero, een nuttig
handwerk kon worden geleerd. Hel
is me daar een toestand in Florence 1
Iemand kan zich tegenwoordig in de
stad volkomen vrij bewegen, zonder
dat ooit een beroep op zijne betere
natuur wordt gedaan, tenzij de ver
zoeker er gevangenisstraf aan mocht
wagen. Vroeger kon men er nog eens
een aalmoes kwijtrakenmaar tegen
woordig 1"
„Waarom niet veel liever ook het-
zellde bedrag aan de Pia Casa uitge
keerd vroeg mevrouw Bowen.
„Wat heeft iemand daaraan? Als
ik geef, dan geef ik voor mijn ge
noegen ik verlang van den bedeel
de zelf een bedankje voor mijne gilt.
Doch ik schijn u maar niet te kun
nen overtuigen, dat op allerlei wijzen
de wereld den verkeerden kant op
gaat. Herinnert gij u nog dien man
met zijn éénen arm, dien wij gewoon
waren op de Lung'Arno te beden
ken Hoe dikwijls werd die volhar
dende lijder niet ingerekend voor zijn
bedelarijen van het zoo zuur op
gehaalde geld moest hij dan nog eene
boete betalen, om niet in de Pia
Casa te worden gezet."
Mevrouw Bowen glimlachte; ze dacht
aan dien verleden tijd, en luisterde
met meer dan gewoon geduld naai
den onzin, dien Colville soms verder
uitkraamdedan scheen hem zelfs
voor een kort oogenblik weêr een
vriendelijker licht van onder hare oog
leden toe te stralen. Gezeten tegenover
lmogene en den jongen man, wiens
zoete verwachtingen hij bij de eer
ste geschikte gelegenheid te vernie
tigen had, scheen echter de akelige
zedelijke atmospheer, dien hij inadem
de, meer en meer tastbaar te wor
den en heel het landschap met ver
duistering te dreigen. Hij zette zich
daartegen in, en trachtte, zoolang
hij kon, die onheilspellende wolk
het naderen der aarde te beletten.
Van tijd tot tijd, met zijn hoofd over
het rijtuig naar buiten gebogen,
loosde hij in stille een zucht van
weemoed. Het was toch hinderlijk,
dat de beide dames zoo uitsluitend
aan hem de zorg lieten voor het
onderhouden van het gesprek. Soms
gevoelde hij zelfs neiging zich boos
te maken, doch tijdig bedacht hij
dan ook weêr, hoe hij zelf van den
heerschenden gedruklen geest de
hoofdoorzaak was. Een poos later
zocht hij zich wijs te maken, dat
nog eigenlijk niemand reden had om
van dit tochtje niet alle genoegen,
dat er opzat, te nemen. Dus zocht
hij maar weêr heil in de luchtige
gesprekken, waartoe het schoone
landschap, bij iedere kromming van
den weg, op ieder hooger gelegen
punt, nieuwe stof leverdeen hij
zag zich voor de gegeven moeite,
meestal, door de belangstelling van
den jongen predikant beloond.
Niet altijd lieten de beide dames
hem alleen aan het woord. Maar lmo
gene legde voortdurend iets spijtigs
aan den dag, terwijl een groote zorg
haar scheen te blijven drukken en
mevrouw Bowen gevoelde berouw,
dat zij aan haren aandrang tol den
tocht zoo voetstoots toegegeven had.
Wanneer lmogene aan hare ge-
diuktheid, door een plotselingen uit
val, eenige lucht poogde te verschaf
fen, had zij iets uitdagends in den
toon, waarop zij Colville tegensprak
ol aanhield op een vroeger gezegde.
Grootmoedig vergaf hij haar dit
maar minder vrede had hij met de
wijze, waarop zij zich soms tegen
mevrouw Bowen gelden liet: ook
haar, naar het hem voorkwam, tar
tende. Een ander, die minder reke
ning met de stem van zijn geweien
gehouden had, zou ook op dit punt
niet zoo gevoelig zijn geweest. Zoo
zag dan ook de jonge predikant in
Imogene's uitbarstingen slechts bewij
zen voor een vroolijk grilligen aard
hij lachte er om, zonder echter Col
ville in zjjne opvatting te kunnen
doen deelen. Wanneer deze laatste
zich, op sympathie hopende, tot me
vrouw Bowen keerde, dan vond hij
ook van die zijde al zeer weinig
troost, doch slechts den tact, dit
voor de anderen te verbergen.
Gelukkig deed zich weldra eene
nieuwe afleiding voor. Een groepje kin
deren kwam, niet ver buiten de stad,
op hun rijtuig aanloopen en volg
de dit met allerlei kleinigheden
waaiers, mandjes, parasols van stroo
vervaardigd, te koop. Colville schaf
te zich links en rechts, uit zijne on
uitputtelijke beurs, van al die voor
werpen aan, om daarmede Effie te
overladen, terwijl hij haar, zonder in
stemming bij de dames te vinden,
en trots het bedenkelijk gezicht van
den jongen Morton, de verzekering
gaf, dat die kleine verkoopstertjes,
alle, Etrurische meisjes waren van
minstens vijf-en-twin tig honderd jaar
oud. „Het kost moeite tegenwoordig
een Etruriër te vinden van jeugdiger
leeftijdde meeste volwassenen halen
de drieduizend wel."
Ilet kind hoorde die dwaasheid aan
met het genot in fabelen, aan de jeugd
zoo eigen, en vroeg om meer„Och,
vertel daar nog wat van!" Zoo dicht
mogelijk tegen zijn arm gedrukt en
steeds hare kleine geschenken, een voor
een, ophoudend, om ze van alle zijden
te bezien.
„Wel, er valt al heel weinig van
te vertellen," antwoordde Colville.
„Ze houden zich bijzonder gesloten,
die lui, en gaan bovendien met nie
mand anders om. Ik wed, dat ge het
wel aardig zoudt vinden, eens een
partijtje Etruriërs, van verschillenden
leeftijd, waaronder een paar kleine
zuigelingen van bijvoorbeeld een twaalf
honderd jaar oud, in eene Ameri-
kaansche stad te zien binnen rijden?
Wat zou dat eene opschudding geven,
niet waar?"
„0, dat zou prachtig zijn!"
„Is het niet zoo We zouden hen
eerst in de vestibule van het Stad
huis kunnen onthalen, en vandaar
sturen we hen het kerkhof op. De
Amerikanen en de Etruriërs komen
op een voornaam punt overeen ze
laten gaarne hunne grafsteenen zien."
„Zouden ze dat in Fiesole ook
doen
„Wat een vreemdsoortig pleizier
hebt ge altijd om in het verledene
te delvenviel lmogene hierop in.
„Men kan dit toch moeilijk in de
toekomst doen," zei Colville tot zijne
verdediging. Thans den strijd aanvaar
dende, ging hij op dit onderwerp
door. „Ja, hel zou me een waar ge
noegen zijn, van morgen in Fiesole
een paar oude Etruriërs te ontmoe
ten. Eerst dan zou het mij zijn, ol
ik onder tijdgenooten was: die zou
den me wel begrijpen."
Het jonge meisje kreeg een kleur.
„Zoo, dus is er niemand anders, die u
begrjjpt
,'t Blijkt van niet. Ik ben steeds
de groote Amerikaan incompris."
„Dat kan me voor u spijten,"
antwoordde zij vrij koelop bijtende
scherts, als wapen, kwam ze in
oefening te kort.
Bij het binnenrijden der stad,
vond het gezelschap de Nieuw-Etru-
riërs met andere bezoekers bezig, die
zij op het vreemde, kleine plein als
gidsen, bedelaars en verkoopers van
gevlochten stroo, in dichte drommen
omringden. Een dier drommen brak
zich met blijkbaren tegenzin los, om
de nieuw aangekomenen van dienst
te kunnen zijn, en liet zoodoende
aan de anderen, eene partij schetsende
artisten, de door hen zeer gewenschte
ruimte.
Wordt vervolgd)
Gedrnkt bg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.