ZONNIGE HERFSTDAGEN.
ROMAN
van William D. Howells.
46)
„Doch het ongeluk, dat u bijna
het leven heeft gekost, redde haar
van de gevolgen dier ellendige dwaas
heid en onrechtvaardigheid. Ja," zoo
ging zij voort, in antwoord op de
tegenspraak, die op zjjn gelaat stond
te lezen, „dwaasheid en onrecht
vaardigheid. Ik vond haar half waan
zinnig aan uw ziekbed. Ten volle
begreep zij het gevaarlijke van uwen
toestand, doch terwijl zij de wroe
ging gevoelde, die zij behoorde te
gevoelen die iedereen zou ge
voelen werd zij meer en meer
overtuigd, dat zij u nooit voldoende
had liefgehad, en daarin altijd te
kort zou schieten. Ik kan u haren
gemoedstoestand niet beschrijven."
„0, dat behoeft ook niet! Dat be
hoeft niet! Arm, arm kind!"
„Ja, wel een kind. Ware het niet uit
medelijden voor haarDoch, dat
maakt niet uit. Eindelijk zag zij in, dat
zoo uwe heldhaftige toewijding"Col-
ville deed zijn best, het door kussens
gesteunde hoofd te laten hangen
„zoo uw tegenwoordig gevaar niet
in staat waren een gevoel bij haar
te doen ontwaken, zooals zij zich
eenmaal verbeeldde voor u te heb
ben wanneer die beide slechts haar
wanhoop vermeerderden, slechts den
afschuw, dien ze voor zichzelve had,
vergrootte het geval inderdaad
wel hopeloos moest staan. Zij was
radeloos. Met geweld moest ik haar
van hier weg brengen. Ik werd doo-
delijk ongerust over de mogelijke ge
volgen. En nu ben ik hier gekomen,
om u te smeeken, om van u te vor
deren" met 'al haar zelfvertrouwen,
ondanks hare groote kalmte, begon
mevrouw Graham hier zenuwachtig
te worden „dat gij haar vrij zult
waren van een lot, dat voor een
meisje van haar karakter erger dan
de dood zou wezen. Ik bedoelte
trouwen, zonder ware liefde. Zij acht
u, eerbiedigt u, bewondert u, mag
u zoo heel gaarne, maar.Mevrouw
Graham drukte hare lippen op elk
aar, en hare oogen waren vochtig
geworden.
„Zij is vrij," zei Golville, en met
die woorden was opeens als een
zware last van zijn hart gewenteld.
„Het is onnoodig iets te vorderen."
„Ja, ik weet het."
„Er is geen uur, geen oogenblik
geweest, zoolang terwijl ik
wij sedert wij die afspraak maak
ten, waarin ik haar niet onmiddellijk
vrijgelaten zou hebben, als ik maar
geweten had, wat ik nu van u hoor."
„Natuurlijk 1 Natuurlijk 1"
„Ik ben wel eens bang wel
eens bezorgd geweestdoch als ik
het punt wilde aanroeren, zag ik
nooit een uitweg, waarlangs wij tot
beter begrip zouden kunnen geraken.
Ik wist niet, hoe ik het zeggen moest,
zonder den schijn op mij te laden, voor
raijzelve de vrijheid te zoeken, die
ik haar echter bood."
„0, ik begrijp het zoo volkomenHet
ergste was nog het vermoeden, de
vrees, waardoor zij voortdurend werd
gekweld, dat zij zich in zekeren zin
aan u opgedrongen dat zij u niet
goed begrepen, dat zij u iets had
laten zeggen of doen, alleen om haar
te sparen, iets, wat u misschien an
ders niet in de gedachte gekomen
zou zijn." Deze bewering had wel
iets van een proefstuk. In weerwil
van Golville's smaak in drogredenen,
had hij, als de meesten zijner sekse,
een aangeboren, soms noodlottige,
altijd passieve liefde voor de waar
heid, die hem op de meest ongelegen
oogenblikken verried; ook thans
moest wel iets dergelijks op zijn
gelaat te lezen zijn geweest. De oude
dame stond fier yan haren stoel
op. Schijnbaar had, voor haar, zijn
belang op den voorgrond gestaan,
doch in werkelijkheid was het haar
alleen om dat van hare dochter te
doen geweest. „Wanneer er van zoo
iets sprake mocht geweest zijn," be
gon zij weer, „dan zal ik u verzoe
ken, haar de pijnlijke zekerheid daar
van te besparen. Het is dan reeds
voldoende, zoo ik het slechts weet.
En laat ik u tevens zeggen, meneer
Golville, dat gij dan vrij wat beter
gedaan zoudt hehben
„Ach, denk eens aan, mijn lieve
mevrouw! Hoe zou ik dat hebben
kunnen doen?"
Dit stemde haar werkelijk tot na
denken; en toen zjj dan ook op
nieuw het woord nam, was eene ze
kere ontroering bij haar te bespeu
ren en scheen de laatste zweem
van wrok bij haar verdwenen te zijn.
„Het is waar; gij kondt er niets
aan doen. Gij hebt goed gehandeld;
dat gevoel ik nu, en gaarne vertrouw
ik u in al wat gij aan mijne doch
ter zult zeggen."
„Aan uwe dochter? Zal ik haar
dan zien
„Ze is met mij mede gekomen,
en zou gaarne uwe vergiffenis wil
len afsmeeken."
Golville verroerde zich niet. „Er valt
hier noch vergiffenis te vragen, noch
te geven," zei hij eindelijk. „Waar
toe zou ze zich pijnigen om hier te
komen want de ontmoeting kan
niet anders dan pijnljjk voor haar
zijn. Wal dunkt u? Zou het haar
voor later misschien goed doen
Voor mijzelven maakt het slechts
weinig uit."
„Ik weet niet, wat ik ervan denken
moet" zei mevrouw Graham. „Het kind
is soms zoo vreemdMisschien heeft
ze zich wel voorgenomen, u een
soort van voldoening te geven.
„O, vertel haar dan toch, uit inij-
neu naam, daaraan in de verste verte
niet te denken! Waar gedwaald is, be
slaat een zekere schulddoch, voor
zoover dit bjj ons hier het geval is,
weet ik zeker, dat zij zich niets
te verwijten heeft. Vertel haar dit,
mijn gevoelenzeg haar, dat ik haar
van harte vrij spreek van den min
sten zweem van schulddat ik niet
ongelukkig ben, maar mij, in tegen
deel, voor haar en voor mijzelven
verheug, dat hieraan op deze wijze
een einde is gekomen." Hij slak zij
ne linkerhand over het laken naar
haar toe, en zei, op een toon, waar
uit bleek, hoezeer dit onderhoud hem
vermoeid had: „Vaarwel! groet haar
voor mij."
Mevrouw Graham drukte zijne
hand en ging heen. Een oogenblik
later werd de deur weer geopend,
en trad Imogene de kamer in. Zij
zonk op hare knieën naast zijn bed.
„Ik kom me verootmoedigen bij u
zei zij, haar gelaat verwrongen door
de hartstochten, die om het hevigst
werkten in hare ziel; alle verdere
woorden bleven haar in de keel ste
ken. Toen vatte zij, met een onver-
staanbaren kreet, waaruit alles was
op te maken, de bleeke hand, die
op zijn deken lag uitgestrekt, over
stelpte die met kussen en ijlde daar
op weêr, even snel als ze gekomen was,
heen.
De maat was hiermede volgemeten
hij viel in zwijm; het laatst gebeur
de bleef zelfs slechts zeer flauw in
zijne herinnering. Toen hij bijkwam,
zag hij de kleine Effie Bowen, vlug,
en uiterst voorzichtig door de kamer
zweven, om aan de volmaakte orde
daarvan de laatste hand te leggen.
Op nieuw sloot hij de oogen en ge
voelde hij, hoe ze bij hem kwam
en zacht het laken onder zijne kin
wist glad te strijken. Door een kier
tje zag hij haar, met gevouwen han
den, vol bewondering op hem sta-
fren. Daarop hoorde hij fluisterend
haar naam noemen in de geopende
deur. Toen deze weer achter haar
gesloten was, bevond hij zich op
nieuw in de grootste stilte alleen.
XXII.
Zoodra zijn toestand dit slechts
eenigszins veroorloolde, verliet Gol
ville het gastvrije en rustige huis
van mevrouw Bowen. Te meer haast
maakte hij om vandaar op te bre
ken, omdat hij inzag, dat, zoo dit
slechts even met zijne achting voor
zichzelven ware overeen te brengen
geweest, hij daar met de grootste
vreugde zijn verdere leven zou heb
ben gesleten.
Reeds had de lente voor den zo
mer plaats gemaakt, en bescheen de
zon heet en helder de pleinen, ter
wijl slechts de nauwe straten in een
koele schaduw lagen, vóór hij Palaz
zo Pinti verliet. De Lung'Arno was
een streep van licht, dat teruggekaatst
werd door de gebogen lijn dei-
onbeschermde huizen; van de rivier
was nog slechts een beekje over,
in het midden van haar bedde zwar
te cypressen kwamen dof op de hel
lingen der verwijderde heuvelen, in
de trillende luchtlagen uit; de olij
ven schenen in de zon te zengen,
en de villa-muren bleekten steeds
witter en witter op. 's Avonds begon
de muskiet zijn lijn gegons te doen
hooren. Hel was op 't laatst van de
maand Mei, en Florence was door
iedereen, behalve door de Florentij-
nen, verlaten de vreemdelingen wa
ren in alle richtingen verspreid die
naar Villa Reggio aan zeedie
naar de heuvels van Pistojaen weêr
anderen hadden de hooge, koele
lucht van Siena gezocht. Meermalen
had Golville er bij mevrouw Bowen
op aangedrongen, om ook naar bui
ten te gaan doch zij had hem steeds
verzekerd, dat ze heel veel van de warm
te hield, en beweerd, dat deze hitte
nog niet te vergelijken was met die
van Washington in Juni. Zij zag er
nu weêr veel beter uit, jonger en
knapper zelfs dan na de eerste da
gen hunner vernieuwde kennisma
king in den winter. Haar Zuidelijk
teint kreeg nieuwen gloed van de
Italiaansche zonsoms, wanneer zij
een toertje had gemaakt en hem
in de kamer kwam bezoeken, krul
de het overvloedige haar in kleine rin
getjes op hare slapen, en weerkaat
sten hare wangen een gezonden blos.
Hare verklaring was natuurlijk
slechts uit beleefdheid gedaan, en
diende om hem lot kalmte te stem
men, zoolang zijne beterschap nog
niet zoo volkomen was, dat hij haar
huis kon verlaten doch zoodra zijne
krachten waren teruggekeerd, deed
zij geene moeite om hem langer te
houden. De wond aan het hoofd
had den langsten tijd tot genezing
gevorderd. Zelfs nadat zijn gebro
ken arm en v.rschilende kneu
zingen reeds volkomen geheeld wa
ren, gevoelde hij zich lichamelijk
te zwak, om geregeld aan een toe
komst te kunnen denken, en ook te
zwak, om zich aan een betreuren
van het verledene over te kunnen
geven en vooral dit gevoel van phy-
sieke onmacht verzoende hem het
meest nog met zijne tegenwoordige
werkeloosheid en vergetelheid. Eigen
lijk had hij onder wroeging en ver
driet gebukt moeten gaan, doch in
de gegeven omstandigheden, wist hij
al heel weinig van dergelijke kwel
lingen af. Zelfs raenschen, die alles
zins vatbaar zijn voor, en reden heb
ben tot het gevoelen van zieleleed,
ziet men, na het ondervinden van
eene zekere hoeveelheid lichaamssmar
ten, geestelijk verstompen.
Golville bemerkte met het grootste
genoegen, hoe Effie zich erop toe
legde, hem afleiding te geven en
hem allerlei kleine zorgen bewees.
Het kind wijdde aan hem ieder oogen
blik van hare vrijheid van lessen of
plichten, en hare moeder dacht er
niet aan, den stroom harer gehecht
heid te keeren. Er scheen eene stil
zwijgende overeenkomst te bestaan,
dat Effie, zooveel zij wilde, metCol-
ville mocht schertsen en lachen dat
zij hem met haren waaier mocht op-
frisschen, zoolang hij dit aangenaam
vonddat zij hem voorlezen zou,
wanneer hij wakker lag, en over
hem waken zou, in zijn slaap. Zij
bracht hem zijn ontbijt, zij vertroe
telde en liefkoosde hem, en poogde
een monster van afhankelijkheid en
toegevendheid van hem te maken.
Met werkelijk leede oogen zag ze
zijn snelle beterschap aan.
Den laatsten avond, vóór hij het
huis zou verlaten, zat zij op zijne
knie, bij het raam, over het flikkeren
der kleine lichtpuntjes van Oltrarno
heen, naar de stille, donkere massa
der achtergelegen heuvelen te kijken.
In de kamer had men, om de mus
kieten te weren, het licht nog niet
ontstoken, en ze hadden zoolang samen
gekeuveld, tot haar hoofd vermoeid op
zijnen schouder gezonken was.
Mevrouw Bowen kwam binnen om
haar weg te halen. „Och, is zij in
slaap gevallen
„Ja," fluisterde Golville; „ontwaak
haar nog niet."
Mevrouw Bowen zette zich zachtjes
in den sloel, dien Effie verlaten had,
om op Golville's knie te worden ge
nomen. Geen van beiden sprak, en
hij gevoelde zich zoo overgelukkig in
het stille genot van deze stonde, dat
hij de verzuchting slaakte, dat het
zoo eeuwig duren mocht. Kwam al
eens een pijnlijke twijfel aan zijn
recht op zulk een zegen bij hem bo
ven, die stem van zijn geweten legde
hij ras het zwijgen op.
„Het zal morgen weêr een warme
dag worden," zei mevrouw Bowen
eindelijk. „Ik hoop, dat men u eene
kamer naar uwen zin heeft gegeven."
„Ja, ik heb er eene uitgezocht
aan den achterkant van het hotel,
zeer hoog en ruim; de zon schijnt
daar alleen, wanneer men, 's winters,
hel vertrek aan vreemdelingen ver
toont. Bij zoo'n gelegenheid weet
men eenige stralen voor dit doel te
leenen, onder uitdrukkelijke voor
waarde dat ze slechts voor dien
éénen morgen dienst behoeven te
doen. Het zal daar dus voor mij
wel een tijdlang zijn uit te houden.
En nu gaat gij zeker ook Florence
vooreen poosje verlaten?"
„Ja, maar ik ben het nog niet
met mijzelve eens, waarheen?"
„Mag ik intusschen voorloopig
mijnen hartelijken dank betuigen,
voor al wat gij voor mij gedaan hebt,
mevrouw Bowen?"
„Neen, bedank mij niet. Het is
een groot genoegen geweest voor
Effie."
„0, een weelde, ver verheven bo
ven de meest eischende droomen der
begeerigheid." Zij spraken op zeer
zachten loon, en in de daardoor nauw
merkbaar verstoorde stilte, voelde
Golville grooten lust, om met de
hand, die Effie niet steunde, een
der handjes te vatten, die hij, in
het schemerlicht, in mevrouw Bowens
schoot liggen zag. Doch hij waagde
het niet en zuchtte slechts. „Welnu,
dan zal ik u niet met woorden dan
ken, doch mij levenslang uwe goed
heid herinneren."
Zij gaf geen antwoord.
„Wanneer gij nu weg zijl, zal ik
mijn troost bij den heer Waters die
nen te zoeken," zei hij.
„Hij blijft hier den geheelen zomer,
niet waar?"
Wordt vervolod).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.