r
LADY GRACE.
EEN ROMAN
VAN
Mevrouw HENRY WOOD.
Uit het Engelsch.
6)
„Ook mij deed het leed," zei dr. Brice.
„Lady Avon sprak er mij over, en
mevrouw Dane sprak er mij over
beiden betreurden, dat gij zoo veran
derlijk waart geweest, als ik dit
zoo maar mag zeggen, Mylord," voeg
de hij er haastig bij. „Vooral voor
mevrouw Dane was het eene zware
beproeving."
„Het is geen gril geweest, Brice.
Ik schonk eerst aan den heer Baum
garten de plaats; dat wil zeggen, ik
beloofde mijne moeder, dat ik het
doen zou, wat trouwens volkomen
hetzelfde was; later nam ik mijn
woord terug en is Elliotsen er geko
men. Zoo van buiten beschouwd is
dat vreemd, schijnt dat wispelturig;
maar maar," hier aarzelde Lord
Avon, „gelooi me, als ik verklaar,
dat ik het niet helpen kon."
„Ik heb nooit anders kunnen ge-
looven. Van u kon ik dit niet ver
wachten. Maar vertel eens, waar lag
hel dan aan?"
„Ik kan er u, u zelfs, geene ver
klaring van geven, Brice. Het is een
misverstand geweest van ja, laat
ons maar zeggen, van verschillende
kanten. Men heeft er mij de schuld van
gegeven, bemerk ik, welnu, laat ik
het dan maar gedaan hebben. Het spijt
me geweldig voor mevrouw Dane."
Dr. Brice bracht het gebeurde, in
korte woorden, nogmaals in herinne
ring. Lord Avon luisterde toe.
„Zoo, dus Baumgarten en Edith
zijn getrouwd op het vooruitzicht,
dat hij op Groot Whitton zou ko
men I" merkte hij op. „Ik wou
ik wou
„Neen; daarop zijn zij slechts ge
ëngageerd geraakt. Het huwelijk ging
toen toch door, nadat zij wisten, dal
er niets van kwam," viel de genees
heer hem in de rede. „Hunne voor
uitzichten zijn niet schitterendhet in
komen is, zooals gij weten zult, klein,
en de pastorie niet te bewonen."
Lord Avon knikte. Over Klein Whit
ton had hij niets te zeggen, en per
soonlijk was de heer Baumgarten hem
onbekend.
„Natuurlijk maakt mevrouw Dane
zich veel zorg over hunne toekomst.
Bij haar dood houdt het pensioen op.
En zij heeft hoogstens nog drie of vier
maanden te leven. Ik kom juist daar
vandaan; zij zat in den tuin in het
prieelmet mooi weer stuur ik haar
zooveel mogelijk buiten. Maar, op
mijn woord, nu moet ik werkelijk weg,"
zei de dokter, zijn horloge geraad
pleegd hebbende.
Zij schudden elkaar de hand en ie
der ging zijns weegs. Lord Avon's ge
laat was betrokken. Toen hij, als jon
gen, op Avon House verbleef, nam hij
dagelijks les in het Latijn bij den ou
den heer Dane; mevrouw Dane be
handelde hem altijd alsof ze zijne moe
der was, en daarom vooral mocht hij
haar gaarne. Thans, als man, zou hij
liever iedereen in de beide kerspelen
verdriet hebben aangedaan, dan juist
mrs. Dane.
„Als Grace me ooit weêr zoo'n kool
stooft, zal ik het haar betaald zetten!"
dacht zijn lordschap.
Eindelijk bereikte hij Whitton Cot
tage. Nog steeds zat mevrouw Dane
in haar prieel, dat op den weg uitzag.
Zoodra zij Lord Avon herkend had,
wenkte zij hem met de hand, waarop
hij hel hek ontsloot en binnen trad.
„Wat is dat lang geleden 1" waren
hare eerste woorden.
Zich naast haar op de bank zetlen
de, vatte hij hare hand en hield die
in de zijne. Over hare nette, witte muts
had zij een licht doekje om het hoofd
geknoopt, terwijl een warme shawl
over hare schouders was geslagen. Haar
gelaat was bleek en zoo verouderd,
dat Lord Avon daarvan onwillekeurig
ontstelde.
„Lieve mevrouw Dane! Zijige waar
lijk zoo ziek geweest?"
„Ja, geweest en nog," antwoordde
zij. „Dat zal mijn uiterlijk wel toonen,
niet waar?"
„Ja, wel wat," stemde hij toe. „Weet
Brice u niet wat vlugger op te knap
pen?"
„Dat kan geen mensch ter wereld
meer," zei zij zacht. „Iedereen krijgt
zijn beurt, en nu zijn mijne dagen ge
teld. Ach, waarde vriend, ik mag
u immers nog wel zoo noemen?
het is zaak, daarop voorbereid te zijn 1"
zoo besloot zij, terwijl een ziekelijke
glimlach over hare wangen gleed.
„Ik hoop, dat u mij nooit anders
noemen zult," zei hij, haar ernstig in
de oogen ziende. „Weet u nog wel,
hoe ik hier, bij u, mijn moedertje,
klein gehouden werd: Henry, wil je
dat eens laten!" Henry, wil je
dit eens dadelijk doen 1" nog dikwijls
klinkt mij dat in de ooren."
„O zoo gaarne mag ik altijd denken
aan de dagen van weleer, en dikwijls
denk ik daardoor dan ook aan u. Wan
neer wij, oude menschen, ons niet lan
ger nuttig kunnen bezighouden, zoeken
we troost in de herinnering van het
verledene; dat is ons grootste genot."
„Kom, kom, zoo oud zijt gij nog niet,
mijn goede mevrouwtje."
„Ik ben nog pas vijftig, dat is waar,
mijn vriend, maar toch ben ik oud
omdat mijn einde nadert. Zelfs de vijf
tigers mogen oud genoemd worden,
wanneer de ouderdom berekend wordt
naar den vermoedelijken levensduur.
En weet ge wel," vervolgde zij op
zachten, vriendelijken loon, „dat wij
zoover gekomen, haast naar de eind-
verandering verlangen naar het be
ter, heerlijker leven, dat ons wacht?"
„Maar toch niet geheel zonder eenig
voorbehoud," merkte Lord Avon op.
„Dat is zeker waar. Met leedwezen
laat men kinderen en vrienden hier.
Wat is ook verklaarbaarder dan eene
zekere gehechtheid aan deze wereld,
het eenige verblijf, dat we kenden 1
Niet alles is voor mij hier ook zonne
schijn geweest; neen, mjjn leven heeft
de noodige stormen ondervonden;
maar we kenden er het goede, we ken
den er het kwade van; en van de
plaats waar we komen zullen, weten
wjj maar niets. Daarom zien wij er
wel wat tegen op om van hier te gaan.
En dan en dan.
Hare stem was tot een fluisteren
gedaald. Nu zweeg zij.
„En dan?" vroeg hij zacht.
„En dan herneemt God's liefde zijne
macht over ons, brengt ons lot een
heerlijke rust, en alle aardsch verdriet
gaat op in het geluk, dat ons ten deel
valt. Moge dat ook u geschonken wor
den, wanneer uwe beurt gekomen zal
zijn!"
Lord Avon slaakte een zucht. Nog
altijd hield hij mevrouw Dane's hand;
hij drukte die dankbaar en er volg
de weer een stilzwijgen.
„Het moet u zeker hard vallen, van
uwe kinderen te scheiden."
„Ja, van Edith vooral. Ik heb Char
lotte niet veel bij me gehad sedert
haar huwelijkdoch nu komt zij toch
een paar weken over. En Edith is nu
ook getrouwd."
„Ja," beaamde hijmaar ofschoon
dat onderwerp hem minder aange
naam was, ging mevrouw Dane er op
door
„Ik ben zeer bezorgd over Edith.
Zg is, vrees ik, niet sterk en als haar
een zware levensstrgd wacht, dan komt
ze dien niet te boven. Ze is ook te
genwoordig sukkelend. Hun inkomen
is klein, en ze hebben geen woning,
zooals wij hadden. Baumgarten wil
jongens bg zich zien te nemen maar
dat heeft ook al bezwaren in."
„Hoe dat?"
„Daarvoor wonen we te klein en
om op risico een grooter huis te hu
ren, meubels aan te schaffen, allerlei
onkosten te doen
„Het is waar," gaf Lord Avon toe.
„Maar zou hij geen dagleerlingen kun
nen krijgen
„Neenwe kennen zoo niemand.
Iedereen, die zijn jongens buiten
'shuis zendt, doet dit naar kostscholen.
Menigen nacht lig ik er over te tob
ben, dat ik het huwelgk van Edith heb
toegestaan. Toen daarvan eerst spra
ke was, heette het, dat Baumgarten
op Groot Whitton zou komen u
weet het misschien wel En toen hij
bemerkt had, dal dit eene vergissing
was, wilde hij zgn huwelijk toch door
zetten, en ik liet ze begaan. Het was
natuurlijk een onvoorzichtige, een on
gelukkige stap, en maar laat ons
daar nu niet bg stilstaan," hiermede
brak mevrouw Dane af. „Edith is ge
lukkig, en wij moeten er maar het
beste van hopen
„Mag ik eens wat zeggen, mijn beste
mevrouw Dane," viel hij haar in de re
de: „Vroeger kwam ik altijd met mij
ne geheimen bij u aan. Daaronder was
er een, dat gij u wellicht nog herin
neren zultVan dien jongen, die in
den vijver van Groot Whitton viel en
bijna verdronk, terwijl ik beschuldigd
werd, hem er in geduwd te hebben
en daarvoor van mijnheer Dane straf
beliep
„Het heugt mg nog goed, Henry," zei-
de zg, hem onbewust weer den ouden,
toen gebruikelgken naam gevende.
„Met Jack Whittaker is dat gebeurd."
„Juist. Ik kreeg het van alle kanten
op mijn dakik heette eene gemeene,
wreedaardige jongen te zijn, met wien
het niet anders dan slecht afloopen zou
doch ik liet ze allen maar praten. Al
leen de straf van mijnheer Dane
een moeilijke taak in het Grieksch
drukte mij zwaaren toen die vol
bracht en alles over was, vertelde ik
u de waarheid, eens toen u in uw
kleedkamer een groote scheur in mgn
buis hadt dicht te naaien de waar
heid dat ik aan Whiltakers bad in den
vgver totaal onschuldig was. Geloofde
u dat toen
„Ja, mijn waarde, ik geloofde u
tegen mij hadt gij altijd de waarheid ge
sproken. Maar gij hebt me toen toch
niet willen vertellen, wie hel dan wel
had gedaan; dat herinner ik mij nog."
„Ik zal liet u nu dan zeggen. Jack
had het zelf gedaan."
„Was Jack Whittaker er in gespron
gen
Lord Avon knikte toestemmend.
„Hij had een of ander kwaad gedaan
bij dominee Chester: abricozen ge
stolen, of zoo iets; en juist toen hij
zich weg wilde maken, hoorde hij een
vervaarlijk geschreeuw. In zgn angst,
want Whittaker behoorde niet tot de
dappersten, liep hij den waterkant uit,
om zich daar in de biezen te verschui
len maar op den glibberigen oever
gleed hij uit en tuimelde er in. Ik
stond er nabg, en zag het juist zoo
gebeuren. En nu bleek dat geschreeuw
niet eens om hem, maar om een los
gebroken stier uil de weide van pachter
Ulthorn geweest te zijn."
„En waarom hebt ge de straf dan
aangenomen
„Toen hij met mijne hulp, als een
half verdrouken rat, weer op den kant
was gekropen, smeekte hij mij, aan
niemand te zeggen, hoe hij er in was
geraakt. Ik gaf hem toen mijn woord,
dal ik het zou verzwijgen. Zoo zat
het in mekaar. Nu, toen hebt u
mij geloofd, lieve mevrouw Dane, en
daarom zult gij dit thans ook wel doen.
In uw hart hebt gij mij kwalijk ge
nomen, dat ik Groot Whitton aan den
heer Baumgarten had toegezegd, en
toen de plaats toch aan een ander
schonk maar het is geheel builen
mijne schuld geweest."
„Zoo I Heeft het dan aan Lady Avon
gelegen
„Neen, neen, neenzij had er heel
graag den heer Baumgarten gezien.
De heele zaak is door een alleronge
lukkigste vergissing in de wargeloo-
pen. Die vergissing is door mij be
gaan, maar geheel onbewustmoeder
en ik betreuren die om het hardste.
Neem met deze uillegging genoegen,
en laat het onder ons blgven. Ik zou
er over gezwegen hebben, ware niet
de gedachte mg zoo pijnlijk geweest,
dat eene oude vriendin mijner jeugd
reden had, minder gunstig over mij
te denken. Laatst ontmoette ik Jack
Whittaker nog," vervolgde Lord Avon,
terwijl hij een luchtiger toon aansloeg
en opstond om heen te gaan. „In Pic
cadilly kwam ik hem tegen."
„En hoe maakt Jack het wel
„Ik geloof, goed. Hij heeft een baan
tje op een der ministeries en nog wat
geld, hem door een oom gelaten. Vol
gens zgn zeggen, had hg een lieve
vrouw, die hij absoluut wilde, dat ik
eens zou komen zien. Zij wonen aan
de Theems-kade, in de buurt van
Richmond ergens."
„Hoe lang denkt gg nog hier te
blijven?" vroeg mevrouw Dane, toen
hij tot afscheid hare hand had gevat.
„Een paar dagen slechts. Ik ga naar
Warwickshire voor de jacht. Groet
Edith van mij wanneer ik althans
zoo vrg mag zijn, eene jonggetrouwde
dame nog bij haar ouden naam te noe
men," eindigde hij lachend.
En op de wandeling terug, ging hem
een geestelijke met snellen pas voor
bij: een jonge man, lang en deftig,
wiens donkere, diepliggende, mooie
oogen eenigszins vragend op Lord Avon
waren gericht. Deze begreep dadelijk,
dat het niemand anders dan de eer
waarde heer Ryle Baumgarten kon zijn.
Maar Baumgarten zelf vermoedde in
de verte niet, dat de vreemdeling, die
daar zoo gewoon en eenvoudig zijns
weegs ging, de edelman was, die hem
zoo zwaar benadeeld had.
HOOFDSTUK IV.
D e laatste gang.
Zachtkens, om vooral de rust niet
te verstoren, die zijne vrouw zoo hoog
noodig had, trad op een liefelijken,
vroegen zomermorgen de heer Baum
garten zgne woning uit, de deur achter
zich sluitende. Edith was uiterst zwak,
en sliep nog. Hij moest een zieke be
zoeken, die op het uiterste lag.
Toen Edith, niet heel veel later,
wakker werd, was zij geheel en al
vervuld van een droom. Zg had zoo
helder, zoo levendig gedroomd, dat het
lang duurde voor zg hare bezinning
herkreeg^ en toen nog vol twijfel de
bekende voorwerpen in hare slaapka
mer bekeek.
„Och, 't was toch maar een droom!"
riep zij uit. „Ik ben t'huis en in mijn
eigen bed; maar waar zou Ryle ge
bleven zijn?"'
Het was eene zeldzaamheid, dat hij
zoo vroeg reeds de deur uitging. Maar
opeens herinnerde zij zich, den vo-
rigen avond van hem gehoord te heb
ben, dat hij tegen zeven uur naar de
oude juffrouw Knightly zou gaan,
die gevaarlijk ziek lag.
Zg vond het tijd om op te staan,
en kleedde zich met bevende handen.
Zij gevoelde zich zwak, vermoeid en
koortsig: door een koorts, die haar
zelden verliet. Een lichte stoffen japon
gevonden hebbende, van zwart en wit
neteldoek, trok zij die aan, in de rouw
zgnde over mevrouw Dane, die den
vorigen winter gestorven was. Nu was
men wederom in den zomer en na
derde de eerste verjaardag van Edith's
huwelijk.
Wordt vervolgd
Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.