LADY GRAGE.
EEN ROMAN
TAN
Mevrouw HENRY WOOD.
Uit het Engelsch.
10)
„Zoudt ge daarvoor uw grooten
invloed hier niet kunnen aanwenden?"
„Maar over de kermis heb ik niets
te zeggen. Niemand kan daar wat
aan doen. De bevolking heeft overoude
rechten," vervolgde de heer Baum-
garten lachende, „rechten, waaraan
men niet tornen moet. Ik beijver
mij, er de menschen vandaan te
houden; maar meer kan ik ook al
niet doen."
„Het is een betreurenswaardige
uitvinding," zei Lady Avon. „Eiken
zomer komt die kermis, om, voor
een heele week, het minder ont
wikkelde volk van den goeden weg
te brengen. Robert moest er giste
ren avond ook heen, en kwam, zooals
Charily mij zei, eerst over éénen en
hall dronken thuis. Van morgen nam
ik hem daarover onder handen, en
op mjjne vraagof hij zich niet moest
schamen, had hij de brutaliteit nog
te zeggen, dat hij dood nuchter was
geweest, en alleen het dansen hem
wat duizelig had gemaakt."
De rector beet zich op de lippen.
Lady Grace barstte in lachen uit.
„Mama," zei ze, „herinnert gij u
nog, hoe ik ook, toen we pas hier
waren, altijd, op kinderendag, zooals
ze het noemen, naar de kermis wil
de gaan? Eens hadden ze er een
comedietent opgeslagen en moest
Mademoiselle er met me in, om de
voorstelling bij te wonenen dan
werd er nog ergens een olifant ver
toond en waren er kramen voor
koek en pepernoten."
„Ik ga morgen ook naar de ker
mis toe," liet Cyras zich hooren.
„Ik ook," zei Charley.
„Geen quaestie van," sprak Lady
Avon vrij stuursch, „Ryle, gij zult
toch wel verstandig genoeg zijn, om
zoo iets aan de kinderen niet te
veroorlooven 1"
„Nu, dat dat weet ik nog niet,"
antwoordde de heer Baumgarten aar
zelend. „Alle kinderen van het dorp
zullen er morgen wel te vinden zijn."
„Maar de uwe toch niet! Dat zou
nog eens eene aanmoediging tot het
kwaad zijn, als men dóór de kinderen
van den rector zag. Gij en Grace
weet genoeg, dat ik me nooit met
uwe zaken bemoei; maar in dit ge
val is het iets anders. De kinderen
moeten niet naar de kermis gaan
„Maak u niet boos, moederlief,"
zei Lady Grace bedaard; wanneer
u er op staat, dan gaan ze niet."
„Ik wil gaan, mama," riep Cyras
met nadruk. „Ik en Charly willen
gaan
„Stil, Cyras. Je hoort, wat groot
mama zegt. De kermis is geen plaats,
waar kleine jongens behooren te
komen."
„De kermis is een heele goede
plaats," beweerde Cyras, zijne stief
moeder onverschrokken aanziende, on
der het verdedigen van dit punt. „Er
zijn draaimolens en schommels en
trommels en fluiten."
„Ik zal een trom en een fluit voor
je laten koopen en hier brengen en
voor Charley ook," zei Lady Avon.
„Ah, daar komt uw muts, Cyras; nu
moeten we dadelijk gaan, anders is
het niet de moeite waard."
Jaquet deed het kind een mantel
om en voorzag het van zijn muts.
Grace nam het kleine meisje van
hare moeder over, en de heer Baum
garten geleidde Lady Avon naar haar
rijtuig terug.
„Lief zijn, Cyras; niet lastig voor
grootma 1" beval de rector aan, ter
wijl hij den knaap op zijn plaats zette.
Cyras kon een zeer aardig kind
zijn, wanneer hij wilde; hij was al
tijd gezellig en gehoorzaam, mits bij
Lady Avon alleen. Geenszins hard
tegenover kinderen, altijd minzaam
maar ferm, was Lady Avon een dier
vrouwen, aan wie het blijkbaar
geene moeite kost, zich te doen eer
biedigen. Het eenige kind, dat zij
altijd toegegeven had, waartegen zij
niet ferm was geweest, was hare
dochter Grace.
Cyras had niet alleen veel aan
grootmama te vertellen, doch stond
herhaaldelijk op waarbij Lady
Avon hem stevig vasthouden moest
om met den postiljon een gesprek
te voeren over de lieve paardjes, het
tuig en zoo voorts, waarin de man
hem hoogst ernstig te woord stond.
„Waar gaan we nu heen, groot
ma?" vroeg hij, toen ze een donke
re laan indraaiden, die op een kruis
weg uitliep, zoover mogelijk verwij
derd van het kermisgewoeldaar
van toch wilde zij, voor geen geld
ter wereld, iets zien. „Ilè, prettig,
dezen kant uil! Misschien zijn ze
daar wel aan het hooien!"
Cyras was tevreden; voor hem
waren eigenlijk alle wegen gelijk.
Werkelijk zagen ze een land, waar
gehooid werd; doch ze kregen ook
eenige gypsies te zien.
Op den terugrit, die over een
braakliggend land voerde, ontmoetten
ze een ander open wagentje, waar
in een oude dame gezeten was. De
twee rijtuigen hielden dicht bij el
kaar stil, zoodat een gesprek kon
worden aangevangen. Toevallig vond
dit plaats ter hoogte van een gypsie-
kamp, dat Cyras' grootste belangstel
ling gaande maakte. Nog nooit had hij
iels dei gelijks gezienalthans de her
innering daarvan was hem niet bij
gebleven.
Die vuren op den grond, met de
ketels daarboven; die daarachterlig-
gende tentspelende kinderenvrou
wen met haar donkerbruine, door
de zon gebrande gelaatskleur Cyras
keek zich de oogen uit. 0, mocht
hij eens uit het rijtuig stappen om
dal van naderbij te zien! Doch juist
toen die wensch bij hem was opge
komen, moest weêr ieder der rgtui-
gen zijns weegs.
„Kijk eens, grootma, hoe mooi!"
Lady Avon wendde zich naar Cyras'
zijde om en bespeurde nu eerst de
gypsie groepen. „Wel zoo," riep zij,
een heidenkamp! Zouden ze op de
kermis zijn afgekomen? O, de man
nen zullen daar nu zeker zijn, want
die zie ik nergens."
„Wat zijn dit hier, grootma?"
„Gypsies, mijn lieve kind. Dat zijn
menschen, die het heele land over
trekken, geen huis hebben en 's nachts
in de open lucht onder tenten ol in
hun wagens slapen."
„Hè, ik wou, dat ik dat ook mocht
doenZiet u die vuren branden,
grootma? Gaan we daar niet eens
heen?"
„Wel neen, zeker niet," antwoord
de Lady Avon beslist, „Kleine jon
gens mogen nooit bij die soort van
menschen komen."
Met klokslag één uur werd Cyras
door het rijtuig aan het pastoriehek
afgezet. Lady Avon wachtte, tot zij
hem in ontvangst had zien nemen
en reed daarop door. Charles kwam
zijn broertje te gemoet hollen.
„O, Charley, als je meê was ge
gaan!" begon Cyras. „We hebben
zooveel moois gezien."
„Wat danP" vroeg Charles.
„Gebak?"
„Het waren gypsies. Allemaal groole
vuren op den grond op het gras,
weet je; en dan was er een groot
rond ding, waar ik niet in kijken
kon. Daar zal wel een hobbelpaard
in hebben gestaan," vervolgde Cyras
peinzend.
„Laat mij raeé gaan zien, Cyras!
Toe breng me! Jaquet..."
De verdere woorden werden on
derschept door Jaquet zelve, die de
kinderen voor het middagmaal roe
pen kwam.
De kleine jongens aten aan de tafel
mede. Toevallig nam dien dag een
geestelijke uit een naburig plaatsje
deel aan de lunch. Hij voerde met
den heer Baumgarten een druk ge
sprek over kerkelijke aangelegenheden,
waarvoor een beter toezicht gevor
derd werd, en Lady Grace had zich
daarin gemengd. Daardoor zag Cyras
geene kans, zijne opmerkingen om
trent het gypsiekamp, zooals anders,
gereede ooren te doen vinden. De
jongens werden hier nog op ouder-
wetsche wijze opgevoed nooit
mochten ze het gesprek van oude
ren verstoren, noch zells spreken in
tegenwoordigheid van vreemden, wan
neer hun niets was gevraagd. Het
zou voor de kinderen gelukkig zijn,
wanneer hierop overal wat beter ge
let werdl
Na de lunch bracht de heer Baum
garten zijn gast weg, ging Lady
Grace naar haar kind, en gingen de
jongens, zoo heette het althans,
schommelen achter het huis.
Tegen drie uur werden Lady Al-
wyn en hare zuster aangediend. Deze
dames woonden ver van daar; zij
bleven dus meest een paar uren bij
Lady Grace pralen, terwijl haar rij
tuig en paarden dan in koets
huis en stal een plaatsje vonden. Lady
Grace liet voor hare bezoeksters wijn
en gebakjes door Moore, den huis
knecht, binnen brengen.
Te vier uur kreeg Jaquet den in
val om eens naar de jongens te gaan
zien. Volgens hare meesteres, moes
ten ze bij den schommel zijn; maar
Jaquet vond ze noch vóór, noch
achter hel huis.
„Waar zouden de kinderen zijn,
Moore?" vroeg zij, dezen in de gang
ontmoetende.
„Bij Mylady in de voorkamer mis
schien; althans toen ik den wijn
dóór binnen bracht, waren ze er
nog," antwoordde Moore. Moore was
de zoon van den koster der Groot
Whittonkerk en, sedert de heer Baum
garten met Lady Grace de pastorie
bewoonde, hun eenige mannelijke
bediende.
„0, dan zullen ze er nog wel zijn
waar gebak is, zou de lieve jeugd
niet graag ontbreken," zei Jaquet,
nu vol vertrouwen naar de kleinste
gaande, die zoo pas uit een slaapje
scheen ontwaakt.
Tegen vijf uur kwam hel rijtuig
voor en namen de dames haar af
scheid. Lady Grace begaf zich dade
lijk naar de kinderkamer, waar een
der meiden juist de thee en het
brood voor Jaquet en de kinderen
bracht.
„Waar is het jonge volkje vroeg
Grace, haren blik in het rond latende
gaan.
„Wie, mylady?" vroeg de kinder
meid op hare beurt.
„De kinderen."
„Die zijn nog niet boven geweest,"
zei Jaquet. „Ik dacht juist, dat ze
met u mede zouden komen."
„Dan zullen ze zeker nog aan
het schommelen zijn," bedacht Lady
Grace.
Doch bij den schommel werden
ook nu geene kinderen aangetroffen
ook niet vóór in den tuin, nergens
in den omtrek van het huis. Lady
Grace begon zich ongerust te maken.
Zij stapte het hek uit en keek de
laan langs, die naar den straatweg
voerde; maar niets was verder uit
hare gedachten, dan dat de jongens
weggeloopen zouden zijn; zoo iets
had Cyras alleen zelfs nooit durven
bestaan.
Moore, Jaquet en nog eene der
dienstboden werden, om te zoeken,
uitgezondendoch ook in den naasten
omtrek vond men niets. Toen de
ontsteltenis het grootst was gewor
den, kwam juist de heer Baumgarten
t'huis.
„Wel, wat is hier gaande?" riep
hij, al die verschrikte gezichten aan
het hek ziende.
„De kinderen zijn weg," antwoordde
Lady Grace.
„Weg! De kinderen! Och, kom,"
zei de heer Baumgarten.
Het laatst waren ze gezien geworden,
toen Moore den wijn met toebehoo-
ren naar binnen had gebracht Lady
Grace wist zich niet meer te herin
neren, hoe spoedig zij daarop de
kamer uit waren gegaanal heel
gauw misschien. Ofschoon ze slechts
een paar minuten vóór Moore waren
gekomen, hadden ze niet eens in de
kamer gewacht, tot er een gebakje
gepresenteerd was geworden.
„Hoe laat was dal ongeveer?"
vroeg de heer Baumgarten.
Moore meende, dat het kwart vóór
vieren was, toen hij een en ander
had binnen gebracht.
Op dit oogenblik kwam een jon
gen, die voor een week bij den
tuinman in dienst genomen was,
lot het helpen verbedden van eenige
planten, naar den heer Baumgarten
toe en bleef met zijn pet in de hand
staan, blijkbaar iets willende vertel
len.
„Wat is er, Joe?"
„Ekscuseer, meneerik heb van mid
dag de twee jongeheeren het hek uit,
den weg op zien gaan. Dat zal om even
over vieren zijn geweest. Ze liepen
zoo hard zij maar konden de laan
af, alsof ze bang waren achterna gezet
te worden. Jongeheer Cyras hield den
kleinste bij de hand."
„Waarom heb je ze niet tegen ge
houden?" was de eerste vraag, die
hem de rector deed tot antwoord,
waarop Joe slechts heele groote oogen
kon opzetten.
„Ikke, meneer! Dat durfde ik uit
mijn eigen niet doen."
„Ze zullen zeker de kermis opge-
loopen zijn," zei de heer Baumgarten
tegen zijne vrouw. „En dat komt dan
juist, omdat wij, in hunne tegen
woordigheid, aan uwe moeder hebben
beloofd, hun daartoe geene vergun
ning te zullen geven."
„Zeker een verzinsel van Cyras,"
antwoordde zij. „Charles zou er niet
aan denken, iets dergelijks te doen."
„Natuurlijk niet, zoo'n kleine jon
gen!"
„Zou er kwaad bij zijn, denkt ge,
Ryle
„Die apen van jongens!" riep hij,zich
half vroolijk opmakende om hen ach
terna te gaan. „Kwaad? Neen; wees
gerust, Grace, ik zal ze wel spoedig
vinden."
De spellen en kramen waren op
Whitton Common opgericht, aan den
grens der gemeente Klein Whitton.
Daarheen liep ook een andere weg,
half over land, half door lommerrijke
lanen, dien Lady Grace, ten over
vloede, door Moore liet nemen, al
bestond er nog zoo weinig kans, dat
de kinderen die richting uit zouden
zijn gegaan.
Verwonderlijk hoe de tijd, wan
neer men in spanning verkeert, met
looden vleugels schijnt voort te gaan 1
Toen men weêr een uur verder was,
en de jeugdige boosdoeners niet
kwamen opdagen, begon Lady Grace
van voren af aan angstig te worden. Zij
had rust noch duur, zette haren hoed
op en liep de laan af lot aan den grooten
weg, om vandaar uit te kijken. Alle
voorbijgangers spoedden zich naai
de kermisniemand kwam, ongeluk
kig, van dien kant terug.
„Natuurlijk niet!" riep zij steeds
ongeduldiger uit. „Het is juist ook de
tijd, waarop de menschen van hun
werk komen," en teleurgesteld keerde
ze weer huiswaarts. Tot twee, drie
maal toe werd die tocht door haar
hervat.
Wordt vervolgd)
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.