LADY GRACE.
EES ROMAN
TAN
Mevrouw HENRY WOOD.
Uil het Engelsch.
13)
Maar wat de deken ook vroeg en
nogmaals vroeg, hij ontving nog zoo
dadelijk geene inlichting. Charley, zijn
hoofd over een kom heengebogen,
had de vraag niet verstaanboven
dien was altijd één droppel bloed
voldoende geweest, hem geheel van
streek te brengen. Cyras werd hoe lan
ger hoe koppiger dat was zoo zijn
aard en nu verkoos hij zijn mond
niet te openen, voor hij zelf, in
meer behoorlijken vorm, ter verant
woording geroepen werd.
„Cyras sloeg Charley's neus aan
'l bloeden, papa," zei de kleine Gertude,
onbewust Jaquets valsche beschuldi
ging bekrachtigende.
„Hoe durfde je hem te slaan?" riep
Lady Grace, zich tot Cyras wenden
de.
De knaap keek haar stijf in de
oogen, maar antwoordde steeds niets
tot zijne verdediging. Dit had veel
van tarten, en wond haar verder op.
„Een halve duivel wordt dat kind
en in hare dritl hiel zij de hand op
en gaf daarmede Cyras eenige krach
tige likken om de ooren. Dr. Baum-
garten, die wellicht meende, dat het
met de waardigheid van den Deken
van Denham streed, een zoo weinig
stichtelijk schouwspel, bloot als ge
tuige bovendien, bij te wonen, wendde
zich om, na zijn oudsten zoon gelast
te hebben, hem te volgen.
Maar hel was niet Cyras, doch
Lady Grace zelve, die den deken de
kamer uit volgde. Hij had zich naar
zijn studeervertrek begeven, zijn bar
rel afgezet en was nog bezig zich, dit
maal zonder de gewone hulp van
zijn bediende, van zijn kerkelijke over-
kleêren te ontdoen. Zijne vrouw
sloot de deur achter zich dicht.
„Ryle, waar moet dat heen?"
vroeg zij.
„Wat bedoelt ge, Grace?"
„Met Cyras, meen ikdat behoef ik
u niet nader uit te leggen De jon
gen wordt zoo'n baas, dal niemand
onzer hem meer aandurft. Laatst heeft
hij Gertrude ook al mishandeld."
„Zooals Jaquet tenminste vertelt,"
zei de deken. „Cyras gafhet kind slechts
een tikje op den arm. Maar, ook dat
mocht hij niet doen, om welke re
den ik hem dan ook gestraft heb."
„Ryle, ge wilt geen kwaad van
den jongen geloovenhij krijgt zoo
veel geld als hij verlangt.
„Wat zegt ge daar?" viel haar
man haar in de rede. „Maar Grace,
hoe komt gij daaraan?"
„Te veel althans," antwoordde zij.
„Tol nu toe heb ik er me weinig mede
bemoeid, omdat zoo licht een woord
daarover door u aan partijdigheid
zou kunnen worden toegeschreven,
aan jaloezie, omdat het mijn eigen
kind niet is. Maar nu verlang ik, dat
er maatregelen zullen genomen wor
den: als die jongen in huis moet
blijven en hier den baas spelen mag,
dan loop ik er uit. Ik wil niet ge-
doogen, dat hij Charles mishandelt,
dat wil ik niet, hoor!"
„Bedaar toch, Grace, bedaar toch,
vrouwBedenk welken dag we heb
ben."
„Dat zal ik niet vergeten. Maar
uw zoon heeft het gedaan, toen hij
Charles sloeg."
„Ik kan me niet voorstellen, dat
hij hem geslagen heeft op zulk
een ruwe wijze bovendien."
„En ge hebt met eigen oogen de
bewijzen kunnen zien," antwoordde
zjj driftig. „Ge zult het, hoop ik, toch
onderzoeken en hem een flinke straf
opleggen
„Zeker zal ik dat doen zoo ge
i mij slechts den tijd daartoe geeft,
Grace. Er is nog niets bij verloren."
„Zoo ge eenig gevoel voor uwe an
dere kinderen hebt, behoort ge maat
regelen te nemen, dat zoo iets niet
weêr voorvallen kan; ik kan het
waarlijk niet aanzien!"
Lady Grace ging boos de kamer
uit; de deken trok aan de schel en
gelastte den bediende, die daaraan
gehoor gaf, den jongenheer Baum-
garten te roepen. Cyras had nog
nooit de bevelen van zijn vader weêr-
streefd, en vei scheen zoodra hij in
een meer toonbaren toestand was
gebracht geworden. Charley met
zijn blinkenden en gezwollen neus
doch voor het overige bedaard, kwam
achter hem aan de kamer binnen
sluipen.
„Nu, Cyras," begon de deken, „ik
ben verlangend eene uitlegging te
hoorenen als ge straf hebt ver
diend, zult ge dien ditmaal zeker
niet ontgaan. Wie had ooit kunnen
denken, dat mijn zoon een lafaard
was, en zijn jonger broertje zou kun
nen mishandelen?"
Een vurig rood vloog over Cyras'
wangen en in zijn oogen fonkelde
een vreemd licht. Doch hij bleef een
hardnekkig zwijgen bewaren.
„Kom eens hier, Charles. Zie je
dat gezicht, meneer?" vervolgde de
deken, hem het kleine ventje bij de
hand voorhoudende. „Schaamt ge
u niet, te moeten erkennen, dat gij
de oorzaak zijl van zijn verdriet en
van de pijn
„Papa," viel Charles hem dringend
in de rede, „het was Cyras niet die
mij sloeg, het waren de „snobbers."
„Het waren de wat?"
bracht de deken, in zijn waardig
heid geschokt door dat ongeijkte
woord, langzaam uit.
„De leerlingen van de Armen
school, de snobbers, zooals Frank
Dynevor altijd zegt en Cyras ook.
Ik was met de andere jongens in
den kloostertuin en toen hebben ze
ons aangevallen; er waren er wel
vijf of zes alleen tegen mij, papa;
ze sloegen me op mijn neus, en
zouden me zeker dood gemaakt heb
ben, als Cyras niet te hulp was ge
komen en me had gered. En toen
heeft hij me bij zich gehouden, en
voor me gezorgd, tot ik weer beko
men was, en zoo is dat bloed ook
aan zijn pak gekomen."
De deken keek van den een
naar den ander. „Was het dan
Cyras niet, die je geslagen heeft?
Ik begrijp er niets meer van."
s Cyras is veel te goed om mij
kwaad ie doen," riep Charley en
sloeg zijne mooie, diepliggende, brui
ne oogen, dezelfde van Cyras, dezelf
de van den deken ook, naar zijn
vader op. „Hij heeft mij al dien tijd
in de kloostergang in zijn armen ge
pakt; hij was zoo kwaad, dat ze
mij geslagen hadden en hij houdt
van mij het meest in de heele
wereld, en hij zal het dien eenen
grooten snobber wel afleeren, als
hij hem tegenkomt. Is het niet waar,
Cyras
Het kind wendde zich liefdevol
tot zijn broeder. Cyras was vuurrood
geworden, en stond „met de mond
vol tanden"hij zag niet gaarne zij
ne innigste gevoelens in het open
baar gelucht en weerde Charley van
zich. Doch thans trok Dr. Baumgar-
ten zijn oudsten zoon naar zich toe,
en streek hem de lokken van het
voorhoofd.
„Vertel me zelf nu eens, hoe het
gebeurd is, mijn jongen."
„Charley stond bij een troepje colle-
gianten, pa, en toen kwamen die ge-
meene snobbers
„Stop even. Wat zijn dat, „snob
bers"? Dat is een zeer onaanzien
lijke benaming, Cyras, die ge beter
doet, niet te bezigen. Waar spreek je
toch van?"
„Och, u weet toch wel van die
groote Armenschool" papa? nu, die
klompenjongens hebben het altijd
tegen de collegeschool, en van avond
kwamen ze, om te vechten, bij de
kloosters. Charley, die er onschuldig
bij was gaan staan, kreeg meé uil de
pan, en toen heb ik hem moeten ont
zetten. Anders niets."
„Waarom heb je dat straks niet
aan je mama verteld, in de kinder
kamer? Zonder reden heb je haar
boos gemaakt."
Cyras wierp, met iets uitdagends in
zijne houding, zijn hoofd in den nek.
„Mama is zoo dikwijls onredelijk
boos op me. En nu geef ik er niets
meer om. En Jaquet," vervolgde hij,
zonder acht te slaan op een waar
schuwenden wenk van zijn vader,
„en Jaquet verzint maar van alles
tegen mij."
„Wat is dat: „ik geef er niet meer
om," Cyras? Het komt niet te pas
om zoo onverschillig te zijn, zulke
dingen te zeggen."
„Ik bedoel er niets meê, papa,"
verklaarde de jongen lachend. „Maar
voor Jaquet ben ik niemendal bang.
Die sta ik wel. Wat heeft zij zich
met mij te bemoeien, als ze zoo'n
hekel aan me heeft; laat ze bij
Charles en Gertrude blijven I"
De deken liet thans de knapen al
leen, om zijne vrouw te roepen.
Deze was naar haar eigen kamer ge
gaan, waar zij hoed en mantel afge
legd had en reeds weer in hare ge
wone kleeding stond.
„Grace," begon hij, op haar toe
tredende, „er is hier een misver
stand geweest; ik kom u uit den
droom helpen. Ze hebben Charley
mishandeld bij een vechtpartij met
straatjongens (het geval zelf, stel ik
mij voor, nog eens nader uit te
pluizen) en. Cyras heeft hem tegen
de overmacht beschermd hij is
er als een jonge leeuw op ingeloopen
dat kereltje schijnt te durven
ja, wel wat al te veel naar mijn
zin I Dus we hebben hem nu ten
onrechte verdacht, de schuldige ge
weest te zijn."
Lady Grace sloeg hare oogen tot
haren echtgenoot op. Ze kende hem
als eerlijk man (nog daargelaten, dat
zijn plicht als geestelijke, als Deken,
hem dit gebood); zij wist, dat hij
falende, dit slechts te goeder trouw
kon doen.
„Bedoelt ge, dat het Cyras niet
was, die Charley heeft geslagen?"
„Integendeel: hij heeft hem tegen
anderen beschermd."
„Waarom heeft Cyras dat mij dan
niet dadelijk gezegd?"
„Koppigheid slechts. Hij was te
trolsch, zich tegen een onrechtvaar
dig verwijt te verdedigen," antwoord
de de deken. (Maar, helaas! hier ver
giste de vader zich in het karakter van
den zoon: Cyras was te onverschil
lig voor het oordeel van anderen.)
„Ik heb hem toen bij me ontboden,
en nam hem in hel verhoor. Char
ley, die met hem mee was gekomen,
heeft het woord gevoerd en mij uit
gelegd, hoe zijn broeder voor hem,
in plaats van tegen hem heeft ge
vochten. Ge hadt dat kind eens moeten
hooren, Grace; zoo aandoenlgk be
schreef hij, hoe Cyras hem op zijn
school nam en liefkoosde in de
kloosterganghoe hij hem kuste en hel
bloed afveegde; hoe hij vertelde, dat
hij hem het liefst was in de wereld.
Grace, die twee zullen hartelijk liefheb
bende broeders zijn, indien wij hun dit
niet beletten."
Lady Grace gevoelde thans, hoe
onrechtvaardig zij Cyras bestraft had
en hoe onvrouwelijk, in hel geheel
genomen, hare handeling was ge
weest, en misschien had zij daarover
op dat oogenblik zelfs meer berouw
nog dan het gewicht van de zaak
wel vorderde.
„Hoe zou ik dat kunnen beletten
stamelde zij.
De deken omarmde zijne vrouw,
vóór hij hierop antwoord gaf. „Grace,
zoudt gij niet weten, wat er in uw
hart omging? Of gij al of niet tegen
Cyras zijt vooringenomen? Ik geloof
van ja, ik geloof, dat gij daardoor wel
eens onrechtvaardig tegen hem zijt.
Als ge dat niet vermijdt, Grace, dan
zaait ge nog tweedracht tusschen de
beide kinderen."
Grace Baumgarten barstte in tranen
uit, en legde haar hoofd liefkozend
haren man tegen de borstzij had
hem nog even hartstochtelijk lief als
ooit te voren. „Ryle," fluisterde ze
hem in, „als er zoo'n gevoel bij mij
bestaat, dan komt dit uit liefde voor
u."
Hij glimlachte dankbaar. „Ik weet
"het, vrouwtjelief; ik weet, dat gij er
telkens aan denkt, dat hij ons bei
der kind niet isdoch is daarom dat
gevoel wel verschoonbaar?"
„0, maar gij vergist u toch," riep
zij, nu hel hoofd weer opheffende.
„Ryle, ik ben heusch niet tegen
Cyras vooringenomen. Ik heb hem
wel niet lief, zooals ik Charles lief
heb hoe zou ik dat kunnen
Hij is ook zoo lastig; hij verbittert
mij het leven. Er zijn jongens, die
tienmaal zoo onhandelbaar zijn als
andere kinderen en het geduld hun
ner moeders soms heel zwaar beproe
ven."
Cyras was een lastige knaapal
tijd bewegelijk, altijd op katlekwaad
uit. De deken stemde dit toe.
nGrace, hoor eens. Ik geloof, dat
de jongen erger gemaakt wordt dan
hij uit zich zeiven zou zijnhij heeft
het altijd met u of met Jaquet ver-
-korven."
„Ik laat toch nooit toe, dat Jaquet
onrechtvaardig tegen hem is."
„Is zij dan wel ooit rechtvaardig
tegen hem?" antwoordde de deken.
„Brengt zij niet altijd allerlei dingen
van hem aan Maakt zij geen bergen
van molshoopeD, alleen om hem bij
u in ongenade te houden? Vrouwtje
lief, zoo gaat het."
„Wanneer ik dat van haar den
ken moest, ontsloeg ik haar op
staanden voet uit mijn dienst," sprak
Lady Grace, trotsch en verontwaar
digd.
„Vandaag niet; vandaag is het
Zondag," zei de deken glimlachende.
„Ik zal opletten," verklaarde nu
Lady Grace. „Maar Ryle, gij zijt het
daarentegen, die Cyras te veel toe
geeft; dal deedt gij altijd. Misschien
onbewust. Ouders, die zwak voor hun
kinderen zijn, welen dit in den regel
zeiven niet. En de eene jongen moei
heel anders dan de andere behandeld
worden. Voor Charles kunnen we ge
rust wat toegeeflijk zijn, dien zal het
niet schaden; doch voor zoo'n ei
genzinnig kind als Cyras kan het
niet anders dan kwaad."
Lady Grace had hierin geen on
gelijk. Doch hierbij bleef de zaak
voor 't oogenblik rusten: op de trap
hoorde men het voetengestommel
van de jongens, die nu ook binnen
traden.
„Kom hier, Cyrasu moet ik juist
hebben," zei ze, hem zachtkens naar
zich toetrekkende. „Uw pa heelt
me verteld, dat gij het niet geweest
zijt, die Charles' neus aan 't bloeden
heeft geslagen."
„Natuurlijk niet hoe zou ik dat
hebben kunnen doen?" riep Cyras, van
nieuws af opvlammende uit.
„Maar waarom dal dan niet dade
lijk gezegd?"
„Wat gaf dat?" zei de jongen.
„Zeker gaf dat iets. Nu heb ik
u gestraft, in de meening dat ge het
verdiend hadt. Het spijt me nu wel,
Cyras, maar daardoor deed ik het
buiten mijne schuld. Ge hadt de
waarheid moeten zeggen."
Wordt vervolgd).
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.