LADY GRAGE.
EEN ROMAN
VAN
Mevrouw HEMEÏ WOOD.
Uil het Engelsch.
15)
„Beste vader!
„Ik schrijf dezen aan boord van
de Rising Star, een klipper A I.
bestemd naar Wellington. Ik weet,
dat u mij voor zorgeloos en on
verschillig houdt en meer dergelij
ke loffelijke eigenschappen toe
schrijft, maar geloof mij, als ik
u plechtig verklaar, dat het mijne
bedoeling is, u de verdere zorgen
omtrent mij te besparen. Ik zal
mijn weg wel weten te vinden.
Om te beginnen, krijg ik eene
plaatsing op Brice's cargadoor-kan
toor. Ik ben daar dadelijk terecht
volgens afspraak met Brice hier.
Maar misschien ga ik wel naar Mel
bourne door, om mijn geluk op de
goudgronden te beproeven. Ik wil u
geen cent meer kostenals lichtma
troos aangemonsterd, heb ik daar
door vrijen overtocht naar Australië.
Van u zou ik wel geen passagegeld
hebben kunnen krijgen, en misschien
zelfs niet eens hebben mogen gaan
dus vond ik het zóó maar de beste
wijze, om stilletjes weg te komen. Ik
heb de papieren van een jong matroos
overgenomen de vent had zijn
been gebroken en kon daardoor in
het eerste jaar niet van huis en
ging, opgetuigd met een blinken
den hoed en in een pijjakker,
naar het kantoor, waar ze mij op
goed vertrouwen voor de Rising
Star aannamen. Het schip is veer
tien honderd ton groot. Van Wel
lington zal ik dadelijk schrijven;
maar, zoo het me daar tegenvalt,
dan kom ik met hetzelfde schip
terug. Vele, vele groeten, waarde
papa, aan moeder, Charles en
Gertrude.
„Uw liefhebbende zoon
„Ctras."
Cyras keerde echter niet met dat
zelfde schip terug. De deken zond
hem naar Wellington eenig geld
over, doch Cyras stuurde dat, on
der geleide van eenen hartelijken
dankbrief, waarin hij betuigde, dat
het hem goed ging en hij geene
hulp noodig had, per omgaande te
rug. Sinds dien tijd hoorden ze
slechts bij tusschenpoozen van hem,
hetzij uit Australië, hetzij uit Nieuw
Zeeland. Volgens de berichten maak
te hij zaken. Eens zond hij een
gouden armband voor Gertrude en
een banknoot van twintig Pond voor
Charley.
Drie jaren waren sedert zijn ver
trek verloopen en thans was Cyras
terug. Het lag volstrekt niet in zijn
voornemen om t'huis te blijven, zoo
had hij dadelijk verteld: slechts door
het verlangen om zijne betrekkingen
en zijn land eens weêr te zien, was
hij naar Engeland gedreven. Char
les studeerde zooals ik reeds
meen verteld te hebben te Ox
ford, en de deken woonde met zijne
vrouw in Berkeley Square. Uit alles
bleek, dat Cyras over veel geld kon
beschikken. Daar ginds, in Welling
ton, had men hem werkelijk op het
kantoor van Brice en Jansen geno
men en nu was hij voor zes maan
den met verlof. Een en twintig jaar
oud geworden, was hij slechts wei
nig veranderd nog altijd even
vroolijk, druk, los in zijn spreken en
bijzonder knap van uiterlijk, juist als de
deken vóór hem was geweest. Slechts
in een enkel opzicht geleek hij zijn
vader niet, n.l. in gestalte; terwijl
de deken lang en gezet was, kwam
Cyras slechts weinig boven de mid
delbare grootte en was tenger.
„En wat hebt ge vandaag uitge
voerd, Cyras?" vroeg de deken aan
zijn zoon, die, zacht neurieënde, voor
het raam het plein over keek. „Ik
had u van morgen noodig, doch ge
waart nergens te vinden."
„Ik ben naar Norwood geweest
en heb Tante Charlotte bezocht,"
antwoordde Cyras. „Zij nam mij mede
naar het Kristallen Paleis en daar
hebben we gelunchd."
„Zoo, zoo. En hoe ging het haarP"
„Uitstekend," zeide Cyras. „Zij had
veel omtrent de Bi ices van Welling
ton te vragen."
„Dat spreekt," merkte de deken
op. „Haar manen Brice van Welling
ton zijn broeders."
„Zijn de Brices van Wellington
aardige menschen vroeg Lady
Grace.
„Erge goede lui. mama."
„Gefortuneerd P"
„Dat zal waar zijnWel, het
kantoor van Brice en Jansen is zoo
wat hel eerste in Wellington."
De lezer gelieve zich te herinneren,
dat Charlotte Dane, Ediths zuster,
met George Brice van Londen was
gehuwd. Zij had zijne kennis ge
maakt bij dokter Brice te Groot
Whitton aan huis. Door de fortuin
begunstigd, woonden zij nu in Nor
wood.
En juist terwijl Cyras nog sprak,
kwam dokter Brice zelf, de verwachte
gast, de kamet binnen. N» Lady Giace
en den deken te hebben gegroet,
keerde hij zich tot Cyras, dien hij,
op armslengte, bij de schouders ge
vat hield en nauwkeurig opnam. Hij
had dat jonge mensch in geen drie
jaren gezien.
„Welk eene gelijkenis. Dat heb ik
nog nooit zoo gezienVolkomen her
ken ik u daarin," sprak hij tegen
den deken. „Precies zooals gij er
uitzaagt op dien leeftijd."
Dr. Baumgarten lachte eens. „Op
dien leeftijd hebt ge mij toch niet
gekend, Brice. Pas een vijf, zes jaren
later- eerst."
„Maar 't is toch een treffende ge
lijkenis wat zegt u er van. Lady
Grace ging de geneesheer voort.
„Dat heb ik altijd beweerd," ant
woordde deze.
Hier trad Gertrude binnen: een zeer
mooi meisje met de fijne gelaatskleur
en de trotsche, blauwe oogen harer
moeder. Zij was een lief kind ge
weest, niet eigenzinnig, zooals Gra
ce in hare jeugd, maar zacht en be
minnelijk.
„Hoe vaart Lord Avon?" vroeg
dokter Brice.
„Heel goed," antwoordde Grace;
„hij is juist hier. Heel het vorige
jaar bracht hij op het Vasteland door,
maar ditmaal is hij eens t'huis ge
bleven
„Nog altijd dezelfde van vroeger
zeker
„Geheel dezelfde," zei Lady Gra
ce lachend.
Na tafel zaten ze hoogst gezellig
in het salon bijeen tot het negen
uur sloeg en dr. Brice te kennen
gaf, dat hij hen moest verlaten. Het
was om eene vergadering bij te wo
nen, ten huize van een beroemd
collega in Hanover Square, waar
eene pas gedane belangrijke ontdek
king besproken moest worden.
„Het zou mij een waar genoegen
zijn, zoo gij medegingt," zeide de
dokter tegen zijn gastheer. „Het is
wel de moeite waard, daar eens toe te
luisteren, en met Sir William Chant
moet ge noodzakelijk kennis maken.
De man is een werkelijk genie."
„Nu, ik ben tot uwe orders," zei
Dr. Baumgarten.
„Zou ik ook mede kunnen gaan
vroeg Cyras onmiddellijk.
„Wel zeker," stemde de heer Bri
ce toe. „Sluit u ook maar bij ons aan."
Dit bezoek zou onvermeld zijn
gebleven, had het niet zulke belangrijke
gevolgen gehad. Hel drietal bracht een
paar aangename en leerrijke uren door
bij Sir William Chant, voor wien de
deken vooral, bij die gelegenheid,
eene bijzondere hoogachting opvatte.
Tegen ongeveer elf uur ging de
vergadering uiteen. Bij het passeeren
eener zijstraat kwamen zij een stroom
van menschen legen; allerlei kreten
werden gehoord; men zag vlammen
uit een der vensters van een huis
naar buiten slaan. Cyras ijlde naar
de plaats van het onheil toe; de
dokter kwam kort achter hem aan;
Dr. Baumgarten alleen trachtte te
vergeefs hen te volgen. Er ontstond
een groot gedrang in de straat, daar
iedereen eene plaats zocht te berei
ken, waar de brand het beste te zien
zou zijn. Midden door de menschen-
massa heen, holde een brandspuit
met de brandweer den hoek om, en
dreef de toeschouwers rechts en links
uiteen.
Cyras, die eindelijk bedacht, dat
zijn vader en de oude dokter zich
mogelijk niet zoo snel een weg door
de menigte zouden hebben kunnen
banen, keek eens achter zich naar
hen om. Na eenig zoeken vond hij
den eerste op den stoep van een
huis. Daar scheen de deken neerge
zegen, ineen gezakt te zijn, alsof hij
zijn bewustzijn had verloren.
„Vader 1" riep Cyras. „Vader 1"
Meer nabij komende, merkte Cy
ras het doodsbleeke van zijn gelaat
op en een blauwen kring, die hem,
als 't ware, om den mond was ge
trokken. De deken snakte een paar
malen naar lucht en opende eindelijk
zijne oogen weêr.
„Ilebl u pijn, vader? Wat scheelt
er aan
Met behulp van Cyras stond Dr.
Baumgarten nu op. „Neen," zei hij.
„Pijn heb ik niet. Het is een soort
van flauwte, die me nu en dan over
valt maar toch niet dikwijls."
„Een flauwte!" herhaalde Cyras,
niet goed vattende, wat een flink,
goed gebouwd, kras man, als de de
ken, met flauwten kon hebben uil te
staan.
„Het overvalt mij zooOpeens kan
ik geen adem krijgen, gevoel me be
nauwd en val dan bijna in zwijm,"
vei volgde de deken, terwijl hij, op
den arm van Cyras steunende, verder
schreed.
Cyras had op zijne reizen wel eeni-
ge ervaring opgedaan. „Kan het ook
aan het hart liggen, vader P" vroeg hij.
„Neen, dat geloof ik niet," ant
woordde Dr. Baumgarten. „Maar mis
schien heb ik mij met de Denham-,
de Groot Whitton- en mijne particu
liere zaken wat overwerkt. Dikwijls
gevoel ik aan rust behoefte het is
anders niet, Cyras."
„Dan zou ik rust nemen," merkte
Cyras op.
„Gemakkelijker gezegd, dan gedaan,
mijn jongen."
„Zie eens hier, vaderhang het
dekenschap en die andere beslomme
ringen eens een maand aan den kap
stok, en breng mij naar Nieuw Zee
land terug. Dat zou een heele op
knapper voor u wezenik zou u dan
weer afleveren, sterker dan eenig
predikant in het heele Denham sticht."
„Stil!" zei de deken, haastig zijn
arm uit dien van Cyras terugtrek
kende. „Daar is Brice!"
Dokter Brice, eindelijk aan het
gedrang ontkomen, stond aan het
einde van de verder op zooveel rus
tiger straat zijn gezelschap in te
wachten.
„Het is een leelijke brand," merk
te hij op, niets vreemds aan hen be
speurende, „maar wij kunnen er toch
niets aan doen en loopen maar in
den weg. En nu moet ik u vaarwel
zeggen; ik moet daar heen, en uw
weg is gindsche straat in."
„Gij komt ons toch in Berkeley
Square nog wel eens bezoeken vroeg
de deken, terwijl hij de hand van
zijn vriend in de zijne hield. I
„Onmogelijk," antwoordde dokter
Brice. „Morgen ochtend heb ik be
loofd, bij George en Charlotte te
Norwood te komen, en morgen avond
moet ik weêr naar huis. Het heeft
mij heel wat moeite gekost, er voor
zoolang uit te breken. Nu, Cyras, ge
zult niet vergelen, bij uwe terug
komst in Wellington, die boodschap
pen aan mijn neef en de anderen
over te brengen?"
„Ik beloof het u stellig."
„Vader," begon Cyras den volgen
den morgen, toen het toeval wilde,
dat zij na het ontbijt eenige minu
ten alleen waren: „wat zoudt u er
van denken, eens een kundig dokter
te raadplegen?"
Dit was juist iets, waarover ook
de deken had nagedacht, maar dat
hij daarom nog niet wilde erkennen.
„Och wat," antwoordde hij op on
verschilligen toon.
„Waarom hebt u et Brice niet
gisteren avond al over gesproken?"
vroeg Cyras weêr.
„Hel is een mooi onderwerp van
gesprek voor behandeling op de open
bare straat!" vond de deken.
Doch in weerwil van zijn eerste
bedenking begaf hij zich, een poos
je vóór één ure, reeds op weg naar
Sir William Chant. Hij hield dit voor
een geschikt oogenblik om hem t'huis
te treffen na het bezoek zijner mor-
genpatienlen. Zonderlinge inval van
den lijder, om liever met een vreem
deling, met Sir William, over zijne
kwaal te spreken, dan zich onder de
behandeling te stellen van den ge
neesheer, die hem zoolang reeds ken
de! Maar merkt men niet dikwijls bij
zieken die eigenaardigheid op?
Sir William zou over een paar
minuten vrij zijn, had zijn knecht
gezegdde laatste patient was reeds
bij hem binnen. Dr. Baumgarten gaf
een kaartje over „De Deken van
Denham" met verzoek, dit eerst
den beroemden medicus ter hand
te stellen, wanneer hij zich alleen
bevond.
„Het verheugt me u te zien, Mijn
heer de Deken, ik ben zeer vereerd
door uw bezoek," waren de harte
lijke woorden, waarmede Sir William
den defligen geestelijke ontving.
„En nog wel als patient kom ik
tot u!" antwoordde de deken.
„Het is toch niet waar?"
„Ja werkelijk. Dat is ik heb
heb ik heb eens of twee malen
eene kleine verstoring ondervonden,
waarover ik mij verplicht reken, u
te raadplegen," vervolgde de deken,
iets vlugger toen hij over zijne tijde
lijke aarzeling heen was. „Maar mis
schien heeft het ook niets te betee-
kenen."
„Aan uw uitzicht althans, zou ik
niet zeggen, dat er iets ernstigs op
te biechten kan zijn," zei Sir William
glimlachend. „Wilt u zoo goed zijn,
maar eens hier te gaan zitten
De stoel, dien hij zijn bezoeker
aanwees, stond zoo, dat men, daarop
gezeten, in het licht kijken moest.
Zijn eigen gelaat was dus in de scha
duw.
„Voor ik over de zaak begin, Sir
William," begon de deken, plaats
nemende, „zou ik eene belofte van
u willen vergen. Ik verzoek u name
lijk, om ronduit met mij te willen
spreken. Mocht er door u iets ont
dekt worden van min of meer ern-
stigen aard, zeg het mij dan eerlijk 1"
„Wat zou het kunnen zijn?" dacht
Sir William. Iets moet er niet in or
de wezen. „Vermoedt u dan zelf eene
kwaal?" vroeg hij nu.
„Ja, op een enkel punt ben ik
niet volkomen gerust."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.