LADY GRACE.
v,'- Ml MMfl
EEN ROMAN
TAK
Mevrouw HENRY WOOD.
Uit het Engelsch.
18)
Lord Avon zette groole oogen op,
en haastte zich thans naar buiten.
Reeds maakte een jongmensch eene
ongepaste toespeling op Lady Grace's
naam.
„Houd u toch stil," voegde een
ouder heer hem berispend toe. „Weet
ge dan niet, dat Lady Grace zijne zuster
en de vrouw van den Deken van
Denham is?"
„A zoo!" zei het jonge mensch,
thans beschaamd vóór zich kijkende.
„Wel, Grace, wat komt gij hier
doen?" riep Lord Avon, toen hij
bij de cab was gekomen. „Staat
Berkeley Square in brand? Of heeft
men Ëaumgarten Aartsbisschop van
Engeland gemaakt?"
„Kom bij me zitten, Henry, voor
een oogenblikje maar; ik moet u
allernoodzakelijkst spreken. Mijn man
is in hechtenis genomen voor eene
schuld van vijf duizend Pond."
„Och kom?" vroeg Lord Avon
leukweg. „Dan is het knap van hem,
dat hij zoolang vrij heeft kunnen
loopen. Voor zoo iets dient men wel
Deken te zijn."
„En gij moet het geld voor hem
bijeen zien te brengen."
„Anders nog iets van uwe orders
vroeg Lord Avon.
„Gij zult het bijeenbrengen: hel
moetl"
„Zie eens hier, Grace," sprak de
Graaf. „Ik heb de duizenden zoo
maar niet voor het opscheppenmaar
veronderstel een oogenblik, dat ik ze
had, en met dat bedrag nog heden
avond naar de schuldenaars gevangenis
ging, om te betalen, dan zou ik
morgen weêr van voren al'aan kun
nen beginnen, en overmorgen nog
maals."
„O neen, volstrekt niet doch
dat kan ik u thans niet uitleggen. Waar
zoudt ge dat geld brengen, zeidet
gij zoo even?"
„Wel, waar men uw man naar
toe heeft gebracht."
„Hij is nog te huis. Men is voor
hem van den gewonen weg afgewe
ken, en heeft hem voor dezen nacht
vergund, in zijn eigen woning te
blijvende politie bewaakt hem daar,
maar morgen ochtend moet hij mede.
Henry, dat kan immers nietl Gij
moet hem bijspringen."
„Wat ik nog zou kunnen doen,
zal hem, vrees ik, niet veel baten. Ik
weet meer van Baumgartens zaken
dan gijja, ik heb hem zelfs al een
paar keeren uit dergelijke moeilijk
heden gered; ofschoon men natuurlijk
die dingen voor u heeft verzwegen."
„En dat terwijl ik misschien de
hoofdschuldige ben geweest. Hel zijn
mijne buitensporigheden, die dit heb
ben teweeggebracht, en niet de zijne.
Denk maar eens aan, Henry! Van
middag hebben we nog een diner
aan een massa oude bisschoppen
gegeven, en Ryle zat aan tafel, zoo
heel gewoon, alsof er niets was ge
beurd, terwijl hij wist, dat hij een
gevangene was, en die akelige kerel,
die hem in arrest kwam nemen, in
zijne kamer op hem wachtte 1"
„'tls een mooie boel 1"
„Gij moet hem helpen. De Deken
van Denham kan toch niet gevangen
worden gezet; zoo'n schandaal is
nog nooit voorgevallen. Henry, ik
blijf heel den nacht bij je, tot ik
het geld ontvangen heb."
„En waar moet ik dat vandaan
halen?" vroeg de Graaf heel kalm.
„Zullen de vogeltjes het mij bren
gen
„Onzin. Gij hebt geld genoeg in
^e Bank, niet waar?"
„Maar niet in mijn zak. Wat deedt
gij ook met zoo'n armen geestelijke
te trouwen Baumgarten was in stand
beneden.
„Zwijg toch," viel Lady Grace hem
in de tede. „Hij strekt zijne familie
tot eer: ik weet, dal hij, boven zijne
middelen levende, dit om mijnent
wille deed. Ga met mij mede naar
huis, dan kunnen wij met ons drieën
overleggen."
„Neen," zeide de Graaf; „van avond
kan ik met geene mogelijkheid. Ik
heb een heel verraoeienden dag gehad
ik ben dood-op. Maar morgen och
tend, zoo vroeg mogelijk, zal ik in
Berkeley Square zijn, en zien wat
er aan te doen is."
„Hoe laat? Negen uur? Dan is
het misschien geen tijd meer."
„Ik zal om acht uur tegenwoor
dig zijn."
„Zonder missen, Henry?" vroeg
zij op smeekenden toon.
„Zonder missen, Grace. Ik zal
beproeven Baumgarten te helpen,
want, gij weet het, ik mag hem
gaarne. Nu goeden avond; tot mor
gen dan!"
Lady Grace keerde naar huis terug.
Juist wilde zij hel salon binnentreden,
toen Moore, haar te gemoet, naar
builen kwam en op eene schijnbaar
zeer vrijpostige wijze, door het slui
ten der deur, den toegang belette.
Zijn anders zoo blozend gelaat zag
thans geel, en in zijne verwarring
vergat hij bijna, dat het zijne mees
teres was, die voor hem stond.
„O raylady niet binnen komen,
als 't u belieft niet."
Lady Grace vreesde een oogen
blik, dat haar getrouwe Moore zich
aan den wijn had Ie buiten gegaan.
„Doe de deur open," zei zij heel
kalm. „Is de deken nog binnen
Doch Moore liet de kruk van de
deur niet los. „Neem me niet kwa
lijk, mylady, maar u moet niet bin
nengaan."
Nu ontstelde ze toch: 's mans
gejaagdheid scheen een dieperen grond
te hebben. „Mylady, de deken is
onwel geworden," vervolgde hij nu,
„dat is de zaak. Ik geloof, dat het
beter is, wanneer u niet bij hem
binnengaat."
Gewoon, haren wil geëerbiedigd
te zien, wenkte zij hem thans op
zijde te gaan; langer kon hij haar
niet tegenhouden. Doch juist op dat
zelfde oogenblik werd de deur van
den binnenkant geopend, en kwam
Cyras naar buiten. Hij was pas van
Oxford terug, en had den deken in
bewusleloozen toestand gevonden.
„Ik ga om een dokter, mama,"
fluisterde Cyras en snelde daarop
haastig weg. Lady Grace Irad thans,
door Moore gevolgd, de kamer binnen.
Bijna in zijne volle lengte, met het
hoofd slechts iets hooger op, lag de
deken achterover in een lagen, ge-
makkelijken stoel. Zijn gelaal was
wit, zijn mond geopend, doch de
oogen waren, als in kalmen slaap,
gesloten. Toch was er in dat gezicht
iets, dat haar hel ergste deed vree
zen. Den ouden, getrouwen dienaar
bij den arm grijpende, begon zij
luid te schreien.
„Ja, mylady," fluisterde hij, hare
vrees deelende, „ik geloof, dat hij
dood is."
Lady Grace knielde neer en sloeg
de armen om haar echtgenoot. Aan
wien zou zij zich storen in dat oogen
blik van smart Zij noemde hem
bij allerlei hartelijke benamingen,
kuste hem de koude wangen, bezwoer
hem, haar toe te spreken. Doch van
zijne lippen klonk geen antwoord, en
zij gevoelde reeds, dat ze zijne stem
nimmer weder zou hooien.
Nimmer weder in deze wereld.
Gyras kwam met een dokter terug
het toeval wilde, dal het Sir William
Chant zou zijn, door hem ontmoet,
huiswaarts keerende van een partij
tje met eenige vrienden.
Sir William kon al dadelijk de
oorzaak van den dood verklaren
verdere lijkschouwing was hier over
bodig.
De deken was aan zijne hartkwaal
gestorven; de schrik en de zelfbe-
heersching van dien avond hadden
hem een nieuwen aanval bezorgd. Den
volgenden morgen, werd het nieuws
besproken, dat de hoogeerwaarde
heer Ryle Baumgarten overleden was,
en de rijke post, door hem in Den
ham bekleed, destijds veel voordeeliger
dan in deze dagen, een nieuwen
titularis vorderde.
HOOFDSTUK IX.
Miss Dynevor en hare
nichtjes.
Het was geene gewone verloving;
neen, integendeel, juist iets heel bij
zonders; doch Mary Dynevor was
ook een heel bijzonder meisje. Niet
echter op het punt van vrouwelijk
schoon: daarin kon zij noch met
hare zuster Grace, noch met hare
bekoorlijke vriendin Gertrude Baum
garten naar den prijs dingen. Maar
toch trok zij altijd dadelijk de op
merkzaamheid, met haar bleeke, kal
me gelaat, het meest gelijkende op
hare zuster Cyrilla, die ongelukkig
in de liefde was geweestzij had
prachtig donkerbruin haar en violet-
blauwe oogen; zij was kalm in hare
bewegingen en kalm in haar spre
ken. Was dal wel hel beste wat
van haar te zeggen viel, toch had
Mary Dynevor iets buitengewoon
aantrekkelijks.
Mary had in hel afgeloopen jaar
met Lady Grace Baumgarten een
tijdlang buiten 's lands doorgebracht,
en toen kennis gemaakt met Everard
Wilmot, een attaché aan een der
ambassades, en de zoon van Sir John
Wilmot. Niemand kon verbaasder
opgekeken hebben dan zij zelve, toen
hij haar ten huwelijk vroeg. Onder
den verschen indruk daarvan begaf
zij zich dan ook met den brief hij
had zijn aanzoek schriftelijk gedaan
naar Lady Grace.
„Wat moet ik doen vroeg zij.
„Zoo'n gelukkig meisje!" riep
Lady Grace, toen zij op de hoogte
was gebracht. „Hij is de oudste
zoon, zooals ge weet, en Papa Sir
John wordt op minstens twintig dui
zend 's jaars geschat. Wat zal uw va
der hiervan ophooren."
„Meent u dan dat dat
ik hem aannemen moet?" bracht
Mary Dynevor uit."
„Hem nemen 1" herhaalde Lady
Grace„wel wat zoudt ge anders kun
nen doen?"
„Ik weet het niet; ik heb nooit
over zooiets gedacht."
„Wel, wat een vreemd kind! Ge
hebt toch niemand anders op het
oog?"
„Och, Heere neen," antwoordde
Mary; „hoe komt u daaraanToch
was die laatste vraag voldoende ge
weest om haar het bloed naar de
wangen te jagen. Lady Grace Baum
garten maakte daar al dadelijk hare
gevolgtrekking uit.
„Maar vóór ik zoo'n gewich
tige vraag toestemmend beantwoord
de, meende ik, dat het noodzake
lijk althans gebruikelijk was om
om Hier bleef Mary steken.
Lady Grace viel hartelijk lachende
uit. „Gij dacht, dat het in de eerste
plaats noodzakelijk was, om voor
zoo iemand liefde te gevoelen. Ja,
ik begrijp dat wel. Somtijds gebeurt
het ook, Mary, maar dat is juist niet
het voornaamste. Ik dacht al lang,
dat er zoo iets in de lucht hing, want
Everard was in den laalsten tijd onze
trouwste bezoeker."
ïMaar, nooit heb ik me voorge
steld, dat het om mij was, dat hij
hier kwam."
„Och kom?" zei Lady Grace, die
thans ook maar liever verzweeg, dat
zij zelve op dat punt andere ver
wachtingen had gehad. „Voor wie
dacht ge dan, datThij zich zoo dik
wijls vertoonde?"
Eene nieuwe verhooging van kleur,
een eenigszins ontwijkend antwoord:
„voor niemand natuurlijk; ik heb
er eigenlijk niet ernstig over nage
dacht."
„Zeg me één ding, Mary. Hebt ge
iets tegen den heer Wilmot
„0, neen: ik mag hem heel graag;
en ik heb zeer veel achting voor hem."
„En toch komt ge naar mij toe
om heel stemmig te vragen: „Wat
raadt ge me om te doen?" „Kom,
loop heen, malle meid."
En zoo had Mary den heer Wil
mot aangenomen. Maar toch pijnig
de haar daarbij de gedachte, dat,
zoo zij eerlijk in haar hart had durven
lezen, duidelijk gebleken zou zijn,
dat Charles Baumgarten daarin de
eerste plaats vervulde.
Ettelijke jaren zijn over den dood
van den Deken van Denham heen
gegaan. Hel was een harde slag ge
weest voor zijne vrouw en kinderen.
Door de hulp van den Graaf van
Avon waren zijne zaken in orde
gebracht; ook Cyras en Charles had
den daartoe medegewerkt. Een klein
kapitaal, aan de jongens door een
bloedverwant nagelaten, maar waar
van de deken gedurende zijn leven
het vruchtgebruik genoot, was daar
toe door hen ten offer gebracht.
Cyras was naar Nieuw Zeeland terug.
Nog altijd bevond hij zich op het
cargadoorskantoor van Brice en Jan
sen, waar hij goed aangeschreven
stond. Hij was niet weer naar Enge
land teruggekomen, maar schreel vrij
geregeld aan zijne familie. Af en toe
zond hij per brief een wissel voor
Charles of voor zijne zuster.
Charles had in Oxford goed en niet
langer dan noodig gestudeerd. Thans
was hij Meester in de Rechten en Advo
caat, en woonde zuinigheidshalve op
kamers in Pump Court, slechts nu
en dan een paar dagen bij zijne moe
der, in Berqueley Square, doorbren
gende, Lady Grace moest zelve ook
zeer stil leven. Haar inkomen, dat,
na haren dood, in twee gelijke deelen
op Charles en Gertrude zou over
gaan, bedroeg nog geen twee dui
zend pond; doch Lord Avon, die
zich voor haar altijd een goed broe
der toonde, sprong haar op milde
wijze bij. Charles begon reeds eenige
praktijk te krijgen en zou spoedig
finantieel op eigen beenen kunnen
staan.
De Almanak gaf Febiuari aan;
doch, naar den wind te oordeelen,
zou men zich Maart gedacht hebben
zoo woei het zand door de straten
en kletterden de ramen. In Miss
Dynevor's salon, in Eaton Place,
brandde een vuurtje in den haard
en gaf de lichtkroon een groote
gezelligheid. Haar broeder, Dr. Dyne
vor, eigenlijk Maude Dynevor geheelen,
omdat hij bij het huwelijk met zijne
thans reeds jaren overleden vrouw
haar geslachtsnaam bij den zijnen had
gevoegd, sprak wel dikwijls van „Zijn
huis in de stad," maar die woning
behoorde geheel aan zijne zuster.
Wordt vervolgdi
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.