LADY GRAGE.
EEN ROMAN
TAM
Mevrouw HENRY WOOD.
Uit het Engelsch.
27)
Charles wist, hoe boos de oude
man zich kon maken en bereidde zich
voor tot een warmen strijd. „Ik zie
niet in, waarom ik hier niet zou mo
gen komen," begon hij, toen opeens
de domheer, de sluizen van zijne ver
bolgenheid wagewijd openzettende,
hem het spreken belette.
Tot Charles' stomme verbazing, be
merkte hij dat alles hier bekend was.
De wissel voor juweelen, die gepro
testeerd was; de dame met geblan-
kette wangen, die aan zijn arm in
de coraedie was gekomen; de aan
stootgevende danseressen op zijn vloei-
blad geteekend. Dit laatste had de
Bisschop van Denham juist dien mid
dag aan Dr. Dynevor in vertrouwen
verteld.
Op zijn terugkeer stadwaarts den
Bisschop ontmoetende, had Dr. Dynevor
dezen, in het eerste vuur zijner gram
schap, nog het gedrag van Charles
in de comedie verteld, en, in ruil
daarvoor, het verhaal van de onstich
telijke penteekening gekregen.
„Dat jonge mensch gaat naar de
hmden slechten weg op," bromde
de domheer, die bij tijds nog inzag,
dat hij het eerste woord, dat hem
reeds op de lippen brandde, in deze
tegenwoordigheid niet goed bezigen
kon.
Charles stond sprakeloos, letterlijk
niet wetende hoe hij zich verdedigen
moest. „Het helpt me waarschijnlijk
niets of ik al die feilen ontken, mijn
heer?" vroeg hij in eene pauze ge
durende den storm.
„Ontkennen? Tegen mij! Neen,
maar dat zou ai te onbeschaamd zijn,
Charles Baumgarten 1"
„Het zou mij zeker niet passen,
wanneer het waar was. Maar och,
hoor me als 't u belieft, even aan,
Dr. Dynevor maar, het is onwaar.
Ik verklaar u plechtig, zoo plechtig
mogelijk, dat al wat er in de laatste
dagen van mij verteld is geworden,
volkomen leugenachtig is. Men heeft
een verkeerde voor."
Dr. Dynevor poogde hem, door zijn
bril heen, door en door te kijken.
„Ik heb geene juweelen gekocht,
en behoefde die dus ook niet te be
talen; ik heb op den bewusten avond
mijne kamers niet verlaten, en kon
dus niet in de comedie worden ge
zien; en ik begrijp mij in de verste
verte niet, wie de figuren op mijn
schrijftafel geteekend kan hebben. Ik
zag ze voor het eerst zelf, toen de
Bisschop bij mij was. Gelooft u mij
nu, mijnheer?"
„U gelooven! Ik geloof, dat gij
een losbol zijt, die in mijn huis niet
behoort te komen. Wees zoo goed,
onmiddellijk te vertrekken!"
De Domheer trok aan de schel.
„Laat mijnheer Baumgarten uit," ge
lastte hij den bediende.
Charles plaste, door dik en dun,
in den regen naar zijn eigen kwar
tier, zich afvragende, of het hem ooit
gelukken zou, zich van den op hem
geworpen blaam te zuiveren, en of
wellicht de politie, wanneer hij deze
in den arm nam, in staal zou zijn,
die geheimzinnige zaak lol klaarheid
te brengen.
HOOFDSTUK XIII.
Te Groot Whitton.
De boomen in Groot Whitton pronk
ten met het jeugdige lentegroen en
de heggen ontplooiden haar bladeren.
Gertrude Baumgarten wandelde lang
zaam door een der lanen naar Avon j
House en genoot de koelte van den
morgen. De zon scheen; de hemel
was blauw en wolkeloos, de lucht
bijna warm als in den zomer, en de
vogels lieten hunne zangen hooren
met eene opgewektheid, die ook den
mensch weldadig aan doet in dezen
tijd van een nieuw ontluikend natuur
leven.
Gertrude was, van het dorp komen
de, op weg naar huis. Zij zag er lief
en beminnelijk uil, als wel ooit vroeger.
Zij was lieftallig, zooals hare moeder
nooit was geweest. Laatstgenoemde
had een stroef trotsche trek, die hare
dochter ten eenenmale miste. vVas in
den laatsten tijd iets duidelijk op
haar gelaat te lezen, dan kon dit
slechts droefheid zijn: het jonge
meisje gevoelde zich niet gelukkig.
Leunende over het kleine hek, dat
zich naast den hoofdingang naar het
park van Avon House bevond, stond
Lord Avon en zag haar van verre
naderen. Hij had nu heel het voor
jaar op zijn landgoed gewoond en
zijne zuster, Lady Grace was met ha
re dochter Gertrude de laatste weken
bij hem. De Graaf was nog dezelfde
goedhartige man van vroeger en toon
de slechts weinig sporen van den
naderenden ouderdom. Zijn haar was
wat dunner geworden, en enkele zd-
veren draden liepen daar doorheen,
doch in alle andere opzichten was de
verandering niet groot.
„Zoo, zijt ge daar eindelijk, Ger
trude!"
„Eindelijk herhaalde zij. „Hoe
dal? Hebt u mij noodig gehad, Oom
Avon
„Och neen. Maar ik heb eene eeuw
op u gewacht. Wat zit daar in dat
kleine pakje?,'
„Dat zijn dingen, waarvan u toch
geen verstand hebt, Oom," antwoord
de Gertrude lachend. „Ik heb eenige
strengen zijde voor mijn borduur
werk, in het dorp moeten uitzoeken,
en dat hield lang op, want ik had
van velerlei kleur noodig. Vandaar
ben ik de oude juffrouw Whittaker
gaan opzoeken, die met den dag meer
doof en krukkerig wordt."
Lord Avon ontsloot nu het hek
voor Gertrude, en deze kwam binnen.
Thans stond zij naast hem, terwijl
hij, voorover leunenden als te voren,
zijn blik op een verafgelegen punt
scheen gevestigd te houden.
„Verwacht u nog iemand anders,
Oom Henry?"
„Neen," antwoorde Lord Avon„ik
was slechts aan het denken, hoe ik
zou doen Gertrude. Ik moet straks
naar de pastorie; uwe moeder ver
langt, dal ik de lamilie daar te eten
zal vragen."
„0, dat is goed," riep Gertrude.
„Dat zal voor hen wat vroolijkheid
geven, en voor ons.Ik zou gaar
ne iets van u willen welen," ver
volgde zij na een poos.
„Welnu? Wat verlangt ge van mij
te hooren vroeg hij, zeker raeenen-
de te weten, wat er komen zou.
„Den brief van morgen aan de
ontbijttafel door u gelezen, toe
vallig meende ik hel handschrift van
Charles te herkennen, weet u nog
wel? hebt u zoo overhaast weg
gestopt, zeggende, dat ik te veel zag
en te bij-de-hand was. Die briel was
van Charles niet waar?"
„Ja, ge hadt goed gezien."
„Waarom hebt u dien brief dan
zoo haastig weggemoffeld, en beweerd,
dat ik mij vergiste, Oom Henry?"
„Omdat ik uw moeders aandacht
daarvan wilde afleiden. Ik begreep
zijne mededeeling nog niet heel goed,
en moest dit schrijven alleen en op
mijn gemak nog eens overlezen. Char
les zit in moeilijkheden."
„Van welken aard" vroeg Gertrude.
„Van allerlei soort," antwoordde
zijn lordschap. „Hij is op een avond
in slecht gezelschap in de comedie
gezien. Dan heeft de oude Bisschop
van Denham, die hem op zijne kamers
kwam bezoeken, eenige weinig or
thodoxe penteekeningen op zijn schrijf
tafel gevonden. Charley heeft het
daarmede erg bij den Bisschop ver
korven, en een mooi zaakje, dat de
ze hem wilde laten in orde brengen,
is hem daardoor ontgaan. Ik zou het
gezicht van dien goeden man wel
eens gezien willen hebben," zei hij
daarop lachende.
„Is dal alles vroeg Gertrude.
„Hel komt mij zoo erg vreeselijk
niet voor, wanneer daar niet meer
achter zit."
„Het schijnt lot zooverre echt, „veel
geschreeuw om weinig wol," erken
de de Graaf. „Doch er is nog meer.
Charles schijnt een grooten inslag
van diamanten gedaan te hebben en
kan, of wil er niet voor betalen."
„Dat is nu in het geheel niets voor
Charles," zei Gertrude.
„Het vreemdste van dat alles is,
dat Charles een en ander ontkent."
ging Lord Avon voort. „Hij verze
kert mij, dal hij van al die dingen
valschelijk beschuldigd wordt, en denkt
nu dal een ander zich, hetzij uit
gekheid, hetzij uit schurkerij, voor
hem uitgegeven heeft."
„Is het voor een groote som aan
juweelen, dat hij aangesproken
wordt?"
„Voor een kleine honderd Pond."
„Honderd Pond!" riep Gertru
de uit. „Dal kan ik niet gelooven.
Wat dunkt u, Oom Henry? Denkt
u, dat Charley dal alles heeft ge
daan, of dat een ander zich
zooals hij zegt voor hem heeft
uitgegeven
„Ik zou liever in dat vraagstuk
niet al te diep doordringen," zei zijn
lordschap heel luchtig. „Geen oogen-
blik zou ik voor mijzelven hier twij
felen, ware het niet om ééne reden
Charley is altijd een toonbeeld van
waarheidsliefde en eerlijkheid ge
weest."
„Dat is hij zeker, dat is hij altijd
geweest en zal hij altijd wel blijven,"
zei Gertrude met vuur. „Hij zal nu
daarin niet licht meer veranderen.
Ik weet zeker, Oom Avon, dat Char
les nooit juweelen zou koopen, als hij
het geld er niet voor bezat. Wat de
comedie belrell ze bedoelen zeker,
dat hij daar met eenige opgewon
den jongelui is heengegaan mis
schien wel na afloop van een diner.
Het zal ook wel buiten zijne schuld
zijn geweest."
„Daar zit het hem juist," zei Lord
Avon. „Het is voor jongelui, die in
Londen wonen, zoo uiterst gemakke
lijk om in schulden en allerlei soort
van ongelegenheid te raken. Ziet
ge gindschen heuvel?" vroeg hij,
een weinig linksaf wijzende.
„Whitton Baak? Ja. Maar, wat
heeft die met Charles te maken?"
„Toen ik nog een jongen was,
placht ik met andere bengels daar
bovenop te klimmen, voor het ge
noegen ons weer at te laten glijden.
Eens in beweging, was er geen hou
den aan, vóór we beneden waren
aangeland. Zoo gaat het dikwijls met
jongelui zooals Charles: eens in schuld
geraakt, is het haast onmogelijk, er
weer uit te komen. Hier, b.v.b. zal
hij kettingen en ringen of zoo iets
op verschillende tijdstippen hebben
gekocht, zonder vroeg genoeg be
dacht te hebben, dal het eindje den
last moest dragen."
„Vraagt hij u om geld? Was dat
soms de strekking van zijn schrijven
„In het geheel niet. Hij werpt dat
zelfs zoover mogelijk van zich afniet
alleen verkiest bij die rekening niet
te betalen, maar hij wil ook niet dat
een ander het voor hem doet. Alleen
meende hij te weten, dat Dr. Dyne
vor van plan was, mij al die zaken
te melden, en nu wenschte hij hem
slechts vóór te zijn. Een van de ge
volgen van die treurige geschiedenis,
is het afraken van zijn engagement
met Mary."
„Wat zegt u, oom," riep Gertru
de, hevig ontsteld. „Wat een teleur
stelling voor beiden! En van wien
is dat uitgegaan
„Dr. Dynevor maakte er een ein
de aan, en juist op grond van hel
gebeurde. Het spijt me voor Charley,
en ik zal zien wat ik voor hem kan
doen," besloot de Graaf, terwijl hij
eindelijk door het hek naar buiten
trad. „Mocht ik ontdekken, dat hij
me met zijne verdrukte onschuld
beet heeft genomen, dan zal ik zoo
boos op hem zijn, als ik van mijn
leven nog niet ben geweest. Zeg nog
maar niets aan je moeder, Ger
trude. Maar nu moet ik toch naar
de pastorie, dag, kind 1"
Hij slapte heen. Gertrude wandel
de langzaam den tuin in, tot waai
de van boven samengroeiende boomen
een natuurlijk prieel vormden, en
zette zich neer op een bank in de
schaduw der bloeiende seringen en
afhangende gouden regen lakken.
Den strooien hoed van hel hoofd
nemende, hing zij dien bij de lan
ge, blauwe linten aan haar arm, en
bleef zij aan Charles denken. Zoo
gaarne had ze Lord Avon's brief
eens geziendoch deze had hem niet
willen afstaan.
Een zwak stemmengegons drong
thans door het openstaande raam
van het zijvertrek tot haar door;
hare moeder scheen zich met een
bezoeker te onderhouden.
„Misschien is het mijnheer Brice
wel," dacht Gertrude, den ouden
dokter bedoelende, die Lady Grace be
handelde, „Die moet al van Londen
terug zijn, waar hij slechts een paar
uren dacht te blijven." Doch het was
zoomin de heer Brice als eenig ander
bezoeker, waarmede Gertrude zich in
gedachten lang bezig hield. Zij was
daartoe te vervuld van Charles' moei
lijkheden, en van de mogelijke ge
volgen daarvan.
„Wanneer het nu voor goed lus-
schen Mary en Charles was afgebro
ken, zou Everard dan misschien weer
werk van haar maken vroeg Ger
trude zich in stille, en met verhoogde
kleur op hare wangen af. „Hij zei-
de nog Wat wie is dat?"
„Verwonderd was zij half opge
sprongen. Langs het breede pad, dat
naar het huis voerde, kwam in eigen
persoon Sir Everard Wilmot nader.
Zou hij het waarlijk zijn? Gertrude
meende te droomen.
Hij liep door tot aan het kleine
hekwaar zij zoo pas nog met Lord
Avon had gestaan, keek eene minuut
lang naar builen uil, om terug te
keeren. Niet ver van het prieel, waar
Gertrude zat, viel hem een netel-
doeksch japonnetje tusschen het ge
boomte in het oog, waarop hij af
ging. Gertrude gevoelde zich weinig
op haar gemak. Sir Everard nam den
koristen weg over het gras naar haar
toe, en stak de hand vooruit.
„Dal had ik niet gedacht," zei zij,
die hand aannemende, terwijl een ro-
zeroode kleur over hare wangen gleed.
„Ik wist niet, dat gij hier verwacht
werd."
„Ik ben pas sedert van morgen
uit Londen terug," antwoordde hij,
naast haar plaats nemende. „Toen
Avon onlangs in de stad was, noo-
digde hij mij voor een paar dagen
hier. Niets beters te doen hebbende,
vond ik de gelegenheid Ie mooi, om
die voorbij te laten gaan."
Hij zweeg en keek Gertrude ern
stig aan; en onder dien blik nam
hare zenuwachtigheid toe.
„Het spijt u toch niet, mij te zien,
juffrouw Baumgarten?"
„0, neen, waarom zou dat mij spij
ten?" zei Gertrude zacht voor zich
uit. „Het is een waar genoegen voor
ons allen, u hier te zienwant we
hebben wel eens wat afleiding noodig."
„Zijt gij verheugd, mij terug te
zien?" vroeg hij nader aandringend.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.