LADY GRACE. EEN SOMAN TAR Mevrouw HENRY WOOD. Uit het Engelseh. 28) ,0 ja! ik ben heel blijde," antwoordde Gertrude, aarzelend en opnieuw kleurende. „En mama en Oom Avon zullen ook met uw komst zeer ingenomen zijn." Een oogenblik van stilte volgde. Toen vatte Sir Everard hare hand weder, en boog zijn gelaat waarop ontroering te lezen stond, naar haar toe. „Zooals gij u nog wel herinneren zult, Gertrude, ben ik gewoon, rond uit te sprekenals sommige mannen lang met mooie woorden om een zaak heendraaien kan ik niet," zoo sprak hij. „Lieve Gertrude, mijne komst had heden een doel u te vragen, mijne vrouw te worden. 0, Gertrude, maak mij ditmaal door een weigering niet andermaal ongelukkig Door het buigen van naar hoold verborg zij hem haar gelaat, doch gaf geen antwoord. „Ben ik u onverschillig, Gertrude?" ging hij, met iets droevigs in zijn stem voort. Geeft gij niets om mij Door die laatste vraag verloor Ger trude Baumgarten het laatste restant harer zelfbeheersching en barstte in tranen los. Voor hem was dit nu juist geen ongunstig teeken. Althans hij ver trouwde op zijn zienersgave hierin, nam haar zonder verdere plichtple gingen in zijne armen en drukte haar zachtkens aan zijne borst. „Lieveling I" fluisterde hij hartstoch telijk. „O, ik zie, ge zendt mij niet van u weg." En Gertrude boog haar hoofd nog des te dieper voorover. „Misschien weel gij het nog niet? Mary Dynevor en Charles hun engagement is af," zei zij op zach- ten toon. Hij begreep hare bedoeling. „Gertrude, kent gij mij daarvoor nu nog niet genoeg?" vroeg hij. „Wist ge, zaagt ge dan in die dagen niet, dat ik slechts u liefhad Toen ge mij afgewezen, ja zelfs geweigerd hadt, mij aan te hooren, ging ik ja ik moet het nu wel erkennen uit spijt, mijn troost bij Mary zoeken. Waarom waart ge in die dagen ook zoo vreemd?" Zou ze hem dit ooit kunnen ver tellen Misschien later, maar nu nog niet. Aan zijne drukke bezoeken bij de ziekelijke dochter eener voorname dame in die plaats, vriendinnen van haar en van Lady Grace, had zij een verkeerde uitlegging gegeven. Een malle, domme, babbelachtige vrouw had Gertrude in het oor gefluisterd, hoe de heer Wilmot zoo vol oplet tendheden voor dat zieke jonge meisje was, dat een verloving niet kon uit blijven. Gertrude had dit geloofd, en was daardoor zoo jaloersch geworden, dat zij later, toen Wilmot op zijne gevoelens voor haar zinspeelde, hem bij het eerste woord reeds van zich wees. Neen, zij kon hem dat alles nu onmogelijk vertellen, en hem evenmin betuigen, hoe groot haar berouw daarover was geweest. Zij schoof nu naar het uiterste einde van de bank, zette behoorlijk haar hoed op het hoofd, en trachtte het gesprek op allerlei verschillende onderwerpen te brengenhet mooie weer, den geur der seringen, het gekweel der vogeltjes. „Ziet u die gouden regen wel?" vroeg zij, ter nauwernood wetende, wat zij praatte. „Dat is mijn geliefkoosde boom; ik ken haast geen mooier en ook haast geen sierlijker vorm van bloemen." „Ja," antwoordde hij,ik ben het bijna met u eens. Bij ons te lan de noemen de boeren het ook „gou den ketting," vervolgde hij glim lachende. „Bij u?" „Ja, in mijn graatschaphet mooi ste in het hart van Engeland. Waar heen ik u thans ook spoedig hoop heen te voeren, Gertrude. Liefste, mogen de ketenen, die ons toekomstig leven aaneen zullen hechten, van even mooi goud zijn, als die, uwer gelief koosde bloera." „Weet oom Henry, dat gij hier zijt?" vroeg zij opeens. „Ja, natuurlijk weet hij dat. Een half uur voor hij uitging, was ik nog bij hem." „Vreemd, dat hij het mij dan niet heeft gezegd." „Hij vond het zeker maar beter, dat ik dat zelf deed. Ik ontving van hem de beste wenschen, Gertrude; en van uwe moeder ook. Och, mijn lieve engel, thans hebt gij geen voor wendsel meer om te weigeren." Gertrude stond op. Met hare hand op zijn arm wandelden zij samen het pad door. Lady Grace zag hen, glimlachend, naderen, terwijl Sir Eve rard haar een blik van verstandhou ding toewierp. Oude herinneringen deden bij Lady Grace tranen in de oögen wellen. Ook zij had, in dienzelfden tuin, nu lange jaren geleden, bemind en naar woorden van liefde geluisterd. Ge luisterd, geliefd, en gehoord naar de hartstochtelijke betuigingen van den man, die haar het leven tot een he mel had gemaakt Gertrude's va der, Ryle Baumgarten. HOOFDSTUK XIV. Verrassende ontdekkingen. Hand in hand stonden zij daar in de avondschemering op zijn kamers in Pump Court en keken elkaar in de oogen Cyras en Charles Baum garten. Het was 's avonds, nadat Dr. Dy nevor Charles op zoo weinig eervol le wijze zijn huis had ontzegd. Char les had het druk gehad dien dag; hij had eene zitting van het Hof, als jongste advocaat in eene weinig be- teekende strafzaak, bijgewoond; hij had eene bijeenkomst in Lincoln's Inn gehad, en nog allerlei andere zaken gedaan. Voor zich zeiven had hij alleen den bewusten brief aan Lord Avon kunnen schrijven, waar van de hoofdinhoud reeds in het vo rig chapiter behandeld werd. En thans, nu zijn dienst voor heden was afgedaan en zijn diner verorberd, begon hij juist ie overleggen, wat beter zou zijn, reeds dadelijk de po litie in den arm te nemen over de vreemdsoortige moeielijkheid, waarin hij zich bevond, dan wel daarmede te wachten toen hij van buiten een bezoeker hoorde naderen. Een mijnheer met vrije, losse ma nieren was de trap opgekomen naar de deur, waarop een plaatje „Mr. Charles Baumgarten," vermeldde. Met den zilveren knop van zijn zeer sierlijken wandelstok had hij geklopt en stond nu een deuntje te neuriën, in afwachting dat Joe hem openen zou. „Meneer t'huis?" riep hij lustig en stapte door, zonder daartoe ver gunning te wachten, wel een bewijs, dat hij zich op die kamers niet als vreemde beschouwde. De jongen keek hem in stomme verbazing na: zoo'n gelijkenis als lusschen dezen heer en zijn meester had hij nog nooit bij gewoond. „Wel, Charley, kerel 1" klonk het Joe van binnen tegen. De gelijkenis was inderdaad groot. In lengte, in figuur, in gelaatstrekken, ja in slem zelts kwamen zij volmaakt overeen. Slechts in de uitdrukking van het gezicht viel eenig verschil op te merken. Dat van Cyras toonde een vroolijk, opgewekt karakter aan: hij had zich nooit de zorgen des levens aangetrokken. Charles daarentegen zag er ernstig, thans zelfs mistroos tig uit. En beider overeenkomst met wijlen hunnen vader, den Deken van Denham, was al even groot. „Kent ge mij niet meer, Charley Charles stond verbaasd te kijken. „Ja zeker ken ik u Cyras, broeder; maar ik wil nog niet gelooven, dat gij het zijt." „De gelijkenis laat geene vergis sing toe, wel?" riep Cyras vroolijk. „Kijk eerst in den spiegel en dan naar mij. Zouden de menschen niet zweren, dat we tweelingen waren? Ben je er nog niet van bekomen, Charley?" „Ik ben meer dan verbaasdik ben verbijsterd. Ga zitten. Sedert wan neer ben je in Engeland terug?" „Al een paar weken in Europa. Doch den meesten tijd bracht ik in Parijs daaivan door. Ik heb lang ach tereen als een os moeten werken, kerel! en had eerlijk een beetje va- cantie verdient. En alleen om u allen eens weder te zien, ben ik overge komen. Doch hier trof ik niemand te huis: gij waart op reis, en ook in Berkeley Square was de boel ge sloten." „Moeder en Gertrude zijn op Groot Whitton bij oom Avon gelogeerd. Gij hadt ons ook wel eens door een brief kunnen voorbereiden, Cyras." „Dat kon ik juist niet. Ik ben van Wellington weggestoorad op denzelf den dag, dat ik het in mijn hoofd kreeg om hierheen te gaan. De zaak is, Charley, ik maar ja, dat zal ik je later wel vertellen," voegde Cyras er bij. „Hoe maakt mamatjehet?" „Heel wel." „En Truus? Ziet ze er nog zoo goed uit? Is ze nog steeds niet aan den haak geslagen „Kom houd die koloniale uitdruk kingen maar ginds. „Aan den haak geslagen" 1" „Ook goed," antwoorde Cyras da delijk. „Bestaan er ook nog vooruit zichten, dat de schoone juffrouw Baum garten eerstdaags naar hel huwelijks altaar zal worden geleid?" Charles stopte zijne ooren toe. „Neen, dat is nog een graadje afschu welijker, Cyras 1" En beiden lachten nu. „Antwoord op mijne vraag, als 't u blieft, Charley. Wat is er van Ger trude „Nu, ja ik kan niets zekers zeggen," kwam er bij Charley met zekere aarzeling uit. „Maar het zou mij zeer verwonderen, als' wij niet eerlang van een huwelijk hoorden." Cyras werd ernstig. De belangstel ling in zijne zuster, die hij altijd eene groote genegenheid had toegedragen, was opgewekt. „En wat goeds, Charley?" „In alle opzichten, als er iets van komt. Veel geld en een uitmuntend man. Hij houdt veel van haar, en zij zoo mogelijk nog meer van hem. Het is Everard Wilmot." „Everard Wilmot," herhaalde Cyras verrast. „Een attaché van de Am bassade in Parijs?" „Dezelfde." „Dan ken ik hem. Dat is een goe de partij." „Waar vandaan kent ge hem?" vroeg Charley. „Hij is slechts heel kort in Parijs geweest en dal is zoo vele jaren geledentoen gij nog pas zeventien waart." „Neen, Charley, zóó jong toch niet. Ik heb eens, zonder verlof, vliegens, een uitstapje naar Parijs gemaakt met John Sherronmijn goede vader" hier kreeg hij een kleur en sprak op zachlen toon en met veel gevoel „daardoor erg ontstemmende. Gij wist daar niets van, omdat ge op Eton waart; maar Gertrude en Lady Grace wel. In Parijs zag ik toen Wilmot, doch zonder met hem in kennis te komen." „0, dan weel ge ook niet veel van hem." „Wacht even. Veel niet, dat is waar. Maar daarna later kwam Wilmot in Wellington over; en dóar leerde ik hem kennen. Wat meer zegt, ik bewees hem daar een dienst, dien ik zeker weet, dat hij op den huidigen oogenblik nog niet vergeten zal zijn." „Wat was dat?" „Vraag er maar niet naar, Char ley; ik kan het je onmogelijk ver tellen. Ik beloofde hem toen, dat ik er nooit van zou spreken, en dat zal ik ook niet. Niet, dat er iets onbe hoorlijks in de zaak stak, neen, het tegendeel. Als Gertrude hem krijgt, dan is ze goedaf." „De zaak is nog niet beklonken, voorzoover ik weet. Doch een ge rucht is mij ter ooren gekomen Cyras," viel Charles, door een in vallende gedachte getroffen, uit, „gij zijt het die eergisteren avond mijne kamers hier met een bezoek hebt vereerd! Gij hebt daartoe mijne juf frouw den sleutel afhandig gemaakt." Cyras knikte. „Ik nam haar den sleutel af en ging toen binnen. Het mensch zag mij voor u aantoen ik dat bemerkte wilde ik er een grap van hebben. Binnengekomen, vond ik echter niemand te huis om mij te verwelkomen." En was dat nu een voldoende re den, om hier de laadjes van mijn schrijftafel onderste boven te halen en allerlei penteekeningen achter te laten Gij hebt mij zoodoende de vrome verontwaardiging van den Bis schop van Denham op den hals ge haald en mij een mal figuur laten maken." „0, op het onderlegblad 1 Ja, bij wijze van visitekaartje: ik had er juist geen bij mij," verklaarde Cyras lachende. „En wat de laden betreft, dat was uit louter nieuwsgierigheid, Charles?" „Ge kent den Bisschop van Den ham?" „Of ik. Predicaties van een uur lang heb ik in overvloed van hem genoten? Ik weel nog goed, dat hij vader eens aanraadde, wat strenger de hand aan mij te houden." „Nu, den volgenden morgen kwam hij hier, en in alle onschuld liet ik hem voor de schrijftafel plaats ne men. Gij kunt dus nagaan, hoe hij keek, toen hem die zondige schetsen in hel oog vielen." Charles dacht, dat er aan het lachen van zjjn broeder nooit meer een einde kwam. Zoo'n aardige „ui," had hij in langen tijd niet gehoord. „Maar er zijn nog andere dingen gebeurd, Cyras," hervatte Charles, „en dat zijn nu juist niet zulke kleinig heden geweest. Ge hebt mijne hand- teekening onder een wissel gebruikt." De vroolijkheid van een der broe ders maakte eensklaps voor verwon dering plaats. „Uw naam gezet 1" riep hij uit. „Hoe dat zoo?" „Ik bedoel, wat ik zeg," antwoordde Charles. „Met den grootsten ernst, verklaar ik u, dat ik mij nooit aan zoo iets heb schuldig gemaakt, Charley. Ge kunt van allerlei dwaasheden van me denken; maar een valsche hand- teekeningl Je droomt, jongen." „Ge hebt van eenen White een 'massa gouden voorwerpen en byou- terieën gekocht," ging Charles voort, voor wien thans een licht was op gegaan omtrent den persoon, dien men op zoo verschillende plaatsen voor hem had aangezien; „en hem betaald met een wissel op mijnen naam „Maar die wissel is toch nog niet vervallen viel Cyras hem gejaagd in de rede. „Hij is mij een paar dagen geleden, als vervallen aangeboden, en Wordt vervolgd). Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1893 | | pagina 6