ADAM GRAINGER,
VAN
Miss H. WOOD.
Vit het Engelsck,
6)
,,'t Is met Mrs. Smith heel min
gesteld, mevrouw. Zij heeft zoo'n
hoofdpijn, dat het haar onmogelijk is
van middag school te houden, en
daarom heeft zij ze allen weêr naar
huis gezonden."
„Wat is dat vervelend I" sprak
Mrs. Grainger met zwakke stem.
„Zij heeft de komplimenten aan u
verzocht, mevrouw, en zjj hoopte dat
gij haar voor deze enkele maal ver
ontschuldigen zoudt, daar zij wer
kelijk te ziek was, om het geruis
der kinderen te kunnen uitstaan."
„Nu ja, kinderen zijn lastig, en
wanneer men ziek is, heeft men
er nog meer last van. Neem den
jongen meê naar de kinderkamer,
Sophy, en help de min, om de kin
deren wat bezig te houden. Algie,
lieve jongen, ik voel me te ongesteld,
om je hier te hebben."
Het jongsken verliet huppelend de
kamer, zich verheugende in het voor
uitzicht van met zijn zusjen Isabel
wat te spelen, of haar te plagen en
daarna volgde weêr een paar uur,
gedurende welke de lijderes weder
mijmerende en stil maar slapeloos
daar nederlag. De meiden kwamen
nu en dan bij haar binnen, om het
vuur te verzorgen, of om hare me
vrouw tot het gebruiken van het een
of ander te nopenen de eerste,
die deze stilte kwam afbreken, was
Mr. Grainger.
Hij zag er nog even voordeelig
uit als vroeger, en was even leven
lustig als zijn zoontjen en hij kwam
binnen met een vrolijken glimlach op
zijn gelaat, en met een opbeurend
woord. Geen woord kwam hem ooit
over de lippen of het was altijd opbeu
rend. Hij kwam naar de sofa toe,
en zich over zijne vrouw heen bui
gend, kuste hij haar herhaaldelijk.
„Adam," sprak zij hijgend'
ik voel me van middag zoo zwak
„Ik word zeker nooit weêr beter 1"
„Och wat, dwaas meisken 1 Ge zijt
anderhalve mijl vooruitgegaan op den
weg van beterschap, vergeleken bij
eene week geleden. Ik heb ook wat
nieuws voor je."
„Ja antwoordde zij op kwijnen
den toon.
„Ja, en wel het volgende. Ik heb
een bezoek afgelegt bij Dr. Rice,
toen ik me naar huis begaf, en hij
heeft me verzekerd, dat gij zulke
vorderingen maaktet op weg der be
terschap, als voor iemand, die ziek
geweest was als gij, maar mogelijk
was. En hij heeft ons tegen vandaag
over een maand te dineeren gevraagd
want hij staat er voor in, dat ge
dan aan die uitnoodiging zult kun
nen voldoen.
„Hoe dom van hem 1"
„Dat zult ge niet zeggen, als het
uitkomt, dat hij gelijk gehad heeft,
De kleine is toch niet binnen ge
weest, zoodat ge je daardoor ver
moeid voelt Of Algernon
„Neen, geen der kinderen."
„Dat is goed. Heeft de keuken
meid je de oesters bezorgd, en heb
ben ze je goed gesmaakt?"
„Zij heeft ze mij gebracht, maar
het heeft niets gebaat. Ik kan niet
eten."
„Maar ge moet eten, Margaret,"
antwoordde hij op ernstigen toon.
,,'tls niet goed, den eenen dag voor
en den anderen dag na maar te zeg
gen ik kan niet etenge moet eten
„Maar hoe kan ik dat doen Alles
blijft me als droge brokken in de
keel steken. Als mijn eetlust ooit
terugkeert
„Als! Och, Margaret, hoe kunt
ge zoo spreken? Die eetlust is al
bezig terug te komen. Eer we een
week verder zijn, zult ge dagelijks
om lamskarbonaden en port vragen."
Zij sprak niet verder tegen. Zij
zuchtte slechts, en nam zijn hand
in de hare, terwijl zij de oogen ge
sloten hield. Hij sloeg haar zwijgend
gade, en nu zij het niet zag, verdween
de hoopvolle uitdrukking van zijn
gelaat. Hij wist wel, dat haar toe
stand bedenkelijk was.
„George Little heeft iets prachtigs
ondernomen," sprak hij thans.
„Ja?"
„Mijnen in Corn wallis. Hij en
eenige anderen met hem gaan ze
exploiteeren. Ik verwacht, dat, wan
neer de zaak eenmaal goed op streek
is, Little duizenden ponden 'sjaars
verdienen zal. Ge zoudt je er over
verbazen, als ge hem hoordet ver
tellen van den rijkdom, waarop hij
uitzicht heeft. Ik heb me half voor
genomen, mijne spaarpenningen er
in te steken."
„Onzin, Adam!"
„Natuurlijk moet ik er eerst meer
van hooren, en geheel zeker zijn.
Ik heb met Little afgesproken, dat
ik na den maaltijd bij hem zou komen
om zijne plannen en stukken in te
zien."
„Ge blijft toch niet laat uit, is
het zeide zjj op ietwat onrustigen
toon. „Ik voel me zoo naar, als ik
zoo'n heelen avond alleen moet door
brengen."
„Maak je maar niet ongerust, Mar
garet! Tegen acht uur ben ik weêr
thuis. Maar ge moet niet al dien tijd
opblijven."
't Was tien in plaats van acht uur,
toen Mr. Grainger thuis kwam. Het
hoofd was hem vol van het groot-
sche ontwerp om rijk te worden, dat
hem zoo pas door zijn vriend Little
was ontvouwd, en dat samenhing met
die onovertreffelijke mijnen in Corn-
wallis, de Groote Trebbedon. Hij
vergat echter alles, toen hij zijne
vrouw nog in den salon aantrof. Op
ietwat verstoorden toon vroeg hij
haar, hoe zij toch zoo onvoorzichtig
kon ziju.
„Ik heb op je zitten wachten,"
antwoordde zij, en zij was nu zoo
uitgeput, dat het haar bijna onmo
gelijk was te spreken. „En ik lig
al veel te veel te bed. Ik kom er
laat af, en ga er vroeg weêr op 1
Dat verzwakt me. Ik ben er van
overtuigd, dat het die uitwerking
heeft. Morgen ben ik van plan tijdig
genoeg op te staan, om mede te
kunnen ontbjjten."
„Margaret, hoe kunt ge zoo dwaas
spreken
„Ik ben stellig van plan het te
doenik wil het althans probeeren."
„Goed dan," sprak hij vriendelijk.
Hij wilde niet met haar redetwisten,
daar hij wel zag, dat zij op dit
oogenblik daartoe niet bij machte
was.
En den volgenden morgen stond
Mrs. Grainger wezenlijk bij tijds op.
Niet zoo vroeg, dat zij mede kon
aanzitten aan het ontbijt, maar slechts
even later. Omstreeks tien uur was zij
in den salon. Toen zij daar gedurende
een oogenblik voor het venster stond
en een blik wierp op de vrolijke
Londonsche straat, zag zij Sophy met
Algernon aan de hand de straat over
steken, naar het huis van de school-
matres. Een gedeelte van dat huis
was van hier zichtbaar, daar het de
tweede woning was van eene vlak
over de hare gelegen dwarsstraat.
„Wat een onordelijke boel!" riep
zij uit, zich naar hare sofa wendende,
„'t Is al tien uur, en nog is het kind
niet naar school gebrachtMen kan
wel zien, dat ik van den vloer ben, en
nergens orde en regel op stellen kan."
Zij ging op de sofa liggen, en
spoedig hoorde zij tot hare verbazing
de stem van Algernon op de trap,
pratend met eene der meiden. Sophy
kwam alleen binnen.
„Waarom komt ge weêr met hem
thuis vroeg hare mevrouw op iet
wat bitsen toon.
„Met uw welnemen, mevrouw
Mrs. Smith is dood."
Mrs. Grainger rees overeind, zag
de meid aan, en vertrouwde bijna
hare ooren niet.
„Wat zegt ge, Sophy?"
„Mrs. Smith is dood, mevrouw 1"
„Dood
„Dood, mevrouw Zij is van nacht
overleden. Haar man zegt, dat het ver
val van krachten was, en dat zij heel
goed wist, dat zij niet weêr beter
zou worden, maar dat zij tot op het
laatste toe zich ingespannen heeft,
om de kinderen op school te houden.
Ik vermoed, dat zij geen ander middel
van bestaan hadden, want hij kan maar
geen leerlingen krijgen voor zijn
onderwijs in vreemde talen. Hij is
er geheel onder verslagen, de arme
man, en hij zegt, niet geweten te
hebben, dat het einde zoo nabij was.
Zij was nog maar een en dertig jaar
oud, en hij ziet er uit alsof hij nog
jonger is."
Mrs. Grainger liet de babbelende
dienstmaagd het vertrek verlaten, en
ging weder op hare sofa liggen. Eene
bittere gedachte kwam bij haar op,
welke haar folterde als de beet van
een adder. DoodEn zij had in haar
hart geprutteld, omdat het kind voor
één middag weêr thuis kwam, om
dat zij vreesde, dat de kleine door
zijne drukte haar hinderlijk wezen
zou, terwijl die arme onderwijzeres
met den dood onder de leden zich nog
onder een hoop kinderen had moe
ten bewegen
HOOFDSTUK II.
De gouden eeuw.
George Little's intocht in het wor
stelperk der spekulatie is wel waard,
dat we er een afzonderlijk hoofdstuk
aan wijden.
Weinig menschen van eenigszins
gevorderden leeftijd kunnen het
jaar 1845 vergeten, met zijne vree-
selijke opgewondenheid, erger dan die
van eenige speeltafel, met zijne mis
leidende verwachtingen in de eerste
maanden, en den treurigen afloop,
waarvan het einde getuige was.
't Was het jaar van de spoorweg-ra-
zernij. Hoeveel spoorwegen Enge
land in den loop van dat jaar ont
worpen heeft, en hoeveel Engelschen
verwacht hebben fortuin te maken
door aandeelhouders in die spoor
wegen te worden, is niet te zeggen.
Te zeggen, dat de helft van het volk
krankzinnig was krankzinnig op
dit eene .punt het is nog te zacht
uitgedrukt. Hoe laat het zich an
ders verklaren, dat verstandige en
ontwikkelde eerlijke mannen zich met
lichaam en ziel lieten meesleepen in
die draaikolk van waanzinnige spe
kulatie 't Was eene mooie zaak
voor avonturiers, voor insoliede schur
ken en schacheraars, die leefden van
hun handige zetten, zich er geheel
in te steken. Zij hadden niets te
verliezen, noch kapitaal, noch ka
rakter wonnen zij niets, zij waagden
ook niets, en 't was indedaad in het
leven derzulken eene gouden eeuw.
Och ja! Menig man, die zijn gelaat
nauwelijks dorst vertoonen in de we
reld, nam des morgens de Times in
handen, las de opgeschroefde aan
kondiging van een of andere nieuw
ontworpen lijn, bediende zich van een
of ander adres, of ook wel van een
naam, die een goeden klank hadden,
en verzond een brief aan den Direk-
teuren met het verzoek, hem aandee-
len te doen geworden. Als zij ze
kreeg en dat gebeurde vaakj
dan verkocht hij ze, en stak de gou
den winst in zijn zak. Een dag was,
om zoo te zeggen, voldoende om for
tuin te maken. Kolossale rijkdommen
werden het deel van hen, wien het
geluk diende. En zoo was het, alles
te zamen genomen, misschien niet te
verwonderen, dat mannen uit alle
klassen, voornamen en geringen,
armen en rijken, achtingswaardigen
en niet achtingswaardigen, den lust
niet konden bedwingen, om ook een
kansjen te wagen.
Pairs gaven zich af met deze spe
kulatie. Evenzeer ambtenarendok
ters, rechtsgeleerden, geestelijken
maar dit laatste woord worde slechts
fluisterend gelezen konden er zich
niet aan onthouden, 't Was indedaad
een tijd van onstuimige opgewonden
heid, gedurende welken de wereld
in dit geval vertegenwoordigd door
dat eene kleine plekjen van haar,
Groot Britannië zich verdrong,
om te zien, wie het eerst rijk mocht
worden.
Onder de velen, die hun verstand
verloren hadden, bevond zich een
zekere Dr. Leicester, een eerlijk man
en met roem bekend geneesheer.
Zijn neef, George Little, die onder
zijne bescherming zijne loopbaan was
begonnen, werd zoo hevig aangetast
door de algemeen heerschende razer
nij, dat hij de geneeskunde liet varen
voor de geldmarkt. George was toen
nog zeer jong nog maar even over
de twintig, en 't was in zijn oog
eene fraaie en grootsche zaak, eene
zee van geld te verdienen, zonder
er voor te moeten werken. Daarom
schoof hij zijne geneeskundige boeken
en diktaten, en al wat de apotheek
behoorde, aan kant, en schreef hij
om spoorwegaandeelen.
Er was iets lachwekkends in, als
men Little de geschiedenis hoorde
verhalen van dat merkwaardige jaar,
toen hij met zijn oom geassocieerd
was in het geld winnen. Hij kon
daarvan vertellen op zulk een half
droefgeestigen, half grappigen toon,
dat zijn hoorders wel in lachen moes
ten uitbarsten. Het volgende is de
hoofdinhoud van zijn verhaal.
In de maand Maart waren de ver
nuftige ontwerpers van spoorwegplan
nen druk aan 't werk, zoodat dage
lijks de kranten overstroomd werden
met aankondigingen van nieuwe lij
nen. De razernij had misschien nog
niet haar toppunt bereikt, maar zij
was hard op weg er heen.
Op een der onstuimige dagen dier
maand reed Dr. Leicester's rijtuig,
waarin hij zelf en George Little ge
zeten waren, met snelle vaart naar
de City. In de nabijheid der beurs
gekomen, vertraagde het zijn vaart,
en bleef stilstaan bij Bartholomew-
Lane en de Dokter en zijn neef
sprongen er uit, blijkbaar n zeer
gejaagde en ongeduldige stemming.
„Hoe staan ze?' riep de Dokter
buiten adem uit, een bekend makelaar
aansprekend.
„Welke lijn, sir? Er zijn er van
morgen twee aan de markt gebracht."
„De Great Irish Bog Junction. Ik
heb toezegging van aandeelen in die
lijn."
„Ze staan op vier pond," ant
woordde de zaakwaarnemer, wiens
naam die eenigszins zijne per
soonlijkheid weergaf Fox was.
„Neem het bewijs van toezegging,
en verkoop het voor me," hernam
de Dokter, „Ge zult vijf pond voor
je moeite hebben."
„Hoeveel, aandeelen zjjn het
vroeg Fox, gretig de hand uitste
kend naar het bewijs.
„Vijf en twintig. Ik heb om hon
derd geschreven. Wat andere lijn
is van morgen aan de markt ge
bracht
„De Great Southampton and Dun
dee Direct."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.