ADAM GRAINGER, VAN Miss H. WOOD. Uit het Engehch. 16) „Adam ik geloof niet, dat ge de dingen in het goede licht beschouwd. Indien we nog in dezelfde pozitie waren als vroeger, dan zouden onze leveranciers er niet zoo'n groot be zwaar in vinden, al moesten zij ook jaren op hun geld wachtenzij zou den wachten en ons niet manen. Maar het is de omstandigheid, dat ge te genwoordig buiten betrekking zijt, dat ge niets verdient, welke hen on gerust maakt. „Zij hebben het recht niet zich ongerust te maken. Zij zijn zeer on redelijk." „Maar „En, ik niets verdienenviel hij haar in de rede. „Hoe kunt ge zoo spreken, terwijl ge weet, dat het met de mijnontginning zeer voorspoedig gaat, al gaat het wat langzaam, en dat mij weldra duizenden ponden zullen toestroomen! Ik sta versteld over je, Margaret!" „Adam, het zou mij even veel genoegen doen als u, wanneer ik hen daarvan kon overtuigen. Maar zij willen zich niet laten over tuigen. Zij weten alles van de mij nen; er wordt veel over gesproken, gelijk me wel bekend is, en zij stellen er, naar het schijnt, weinig vertrou wen op. Een hunner heeft tegen de dienstboden gezegd „die mijnen zijn onzekere dingen de lui verspelen er even vaak hun geld meê, als zij er wat meê winnen." Indien „Houd je stil, Margaret!" viel hij haar driftig in de rede. „Ik meende, dat ge te hoog stond, om te luiste ren naar de dwaze praatjens van slachters en bakkers en kaarsenma kers! In allen gevalle moest ge 't beneden je achten, zulke praatjens te herhalen." Zij zuchtte, liep naar de tafel, en nam het werk, dat er oplag, in han den. Wanneer Adam in zulk een on redelijke stemming verkeerde, dan baatte het niets, of men al met hem redeneerde. Van ganscher harte wenschte zij, dat er spoedig een ein de mocht komen aan dezen treurigen tijd van spanning, en dat het geld der mijnen spoedig mocht komen. „Wat ik gedaan heb, heb ik met de beste bedoelingen gedaan, Mar garet; en, is het al wat lastig, zoo lang op de uitkomsten te moeten wachten, het zal alles uitmuntend terecht komen. Over zeer korten tijd zult ge dat moeten erkennen." Onder het spreken van deze laatste woorden verliet hij de kamer, en in de gang ontmoette hij eene der meiden. „Mr. Little is er, sir, en hij ver langt u te spreken. Ik heb hem in de eetkamer binnen gelaten." „Little! O, dat is uitmuntend: dat is juist de man, dien ik verlang de te spreken," riep hij vroolijk ver rast uit, want hij verkeerde in de meening, dat Little in Cornwallis was. En zoo Adam Grainger ver trouwen stelde op één levend mensch, meer dan op anderen, dan was het op hem. „Kom, zijt ge terug!" zoo klonk zijne begroeting, terwijl hij met den bezoeker een handdruk wisselde. George Little had zich, als naar ge woonte, op zijn gemak gezethij deed alsof hij thuis was, en liep naar den haard, om het vuur eens goed op te poken. „Ik ben gisteren avond terugge komen." „En hoe staan de zaken in Corn wallis „Nu, zij vorderen niet zoo hard als wij wel gaarne zouden zien," antwoordde George Little, met wat minder opgewonden vertrouwelijkheid don hij gewoonlijk sprak. Het staat er zóó meê, dat er aan het in ex ploitatie brengen van deze mijnen meer bezwaren verbonden zijn. dan iemand onzer verwacht heeft. Alles zag er in den beginne zoo veelbe lovend uit." „Ge wilt toch niet zeggen, dat het er nu niet veelbelovend uitziet vroeg Mr. Grainger, ietwat gramsto rig. Hoe wrevelig maakten hem deze herhaalde teleurstellingen „Alles is nog even veelbelovend als ooit," verzekerde George Little. „Maar de moeilijkheid bestaat maar in het verwezentlijken van dieschoone beloften. Het werk is gestaakt moe ten worden door gebrek aan geld." „Toch niet geheel gestaakt?" „Tot mijn spijt moet ik antwoor den, dat zulks het geval is." „Geheel gestaaktherhaalde Adam, en hij staarde zijn vriend met de grootste verbazing aan, als ware 't hem onmogelijk, het bericht, dat deze hem bracht, te gelooven. „Arbeiders, en de machines, alles staat stil Ze kunnen niet voortgaan zonder geld." „Child moet de zaak doorzetten." „Child wil niet. Ik ben zoo juist bij hem geweest, en hij was woedend van drift. Hij zegt, dat hij zijn han den geheel van de zaak aftrekt en hij wenschte, dat de mijnen in de hel waren geweest, voordat hij er ooit wat van gehoord had. Maar ik heb te Trebeddon hooren fluisteren, dat Child zijne vingers gebrand heeft aan een andere spekulatie, en dat hij dientengevolge geen geld meer kan voorschieten," liet George Little er op volgen „Ik geloof zeker, dat dat het geval is." „Kolonel Hartlebury moet de zaak verhelpen." „Hartlebury staat er al sedert eeni- gen tijd ook niet best voor. Men heeft hem op wachtgeld gezet!" Adam Grainger trommelde met zijne vingers op de tafel. „Hoeveel geld is er op 'toogenblik noodig vroeg hij. „Omstreeks twee duizend pond. We hebben berekend „Maar over drie maanden geleden heette het ook tweeduizend pond te zijn, en sedert hebt ge reeds het dubbele van die som gehadviel Adam hem in de rede. „'t Is het instroomen van het wa ter geweest, dat onze berekeningen heeft doen falen. Maar we gelooven nu, en naar we meenen met recht, dat twee duizend pond ons in staat zal stellen het erts aan de markt te brengen. Natuurlijk heeft iedere stap ons nader aan ons doel gebracht." „Wat moet er nu aan gedaan worden „Kunt gij ons niet nog wat hulp verschaffen, Grainger „Ge kunt even goed eene tafel om hulp vragen als mij. Die wissels, welke gij mij hebt laten teekenen, om aan geld te komen, zullen spoe dig vervallen, en ik heb geen duit om ze te voldoen, 't Is waarlijk ge lukkig, dat Mrs. Grainger niets van die wissels afweet; zij zou er zich dag en nacht over kwellen." „We verkeeren allen in denzelfden toestand," riep Little uit. „Neen, dat is niet waar," haastte Adam zich te antwoorden. „Ge hebt niet alle wissels geteekend. En ge kunt je er geen denkbeeld van ma ken, welk een dringende behoefte ik aan geld heb voor mijn persoonlijk gebruik," liet hij er op wat zachter toon op volgen. „Gedurende dit lange wachten op de opbrengst der mijnen ben ik verplicht geweest, bij mijne kennissen aan te kloppen en van hen kleine sommen te leenen, en ik wilde die zoo gaarne teruggeven. Ook daar van weet mijne vrouw niets af." George Little zette een treurig gezicht. Nooit was er iemand meer deelnemend geweest dan hij. Had hij geld in den zak gehad, hij zou het terstond aan Adam Grainger gege ven hebben. „Als we het erts niet spoedig aan de markt kunnen brengen, dan zijn we naar den Duivel," zeide hij. „Zoo veel weet ik er wel van." „We moeten zorgen, dat het aan de markt komt, Little?" „Dat zie ik ook wel in. Maar ik zie niet in, hoe we dat gedaan zul len krijgen, als we geen geld weten machtig te worden. Wij zeiven kun nen samen geen honderd pond aan brengen." Adam hield op met op de tafel te trommelen. „Hebt ge al eens met Green over de zaak gesproken?" „Neen, ik ben van plan bij hem aan te gaan, als ik naar de City te rugkeer. Maar Green kan niets doen." „Ik ga met je," sprak Mr. Grain ger. „We moeten hemel en aarde in beweging brengen voor deze zaak. 't Zou zijn om wanhopig te worden, als ze nu naar den kelder ging." „En als de gijzeling en het Hof der Bankroeten achteraan kwamen," zeide Little bevestigend. Adam Grainger kreeg eene kleur als vuur, en streek zich met den zak doek over het gloeiend gelaat. „Ik geloof, dat ik me liever zou opknoopen, dan dat te moeten on dervinden," voegde Little er bij, terwijl zij het huis verlieten. Van de eene plaats naar de an dere hier, daar en overal lie pen de beide mannen dien dag, in de hoop nieuwe kapitalen te zullen vinden voor de mijnen, wier ontgin ning gestaakt was ten gevolge van geldgebrek. Had de twijfel, het uitstel, de moeilijkheid, de weinige bereid vaardigheid van allen, wier bijstand zij inriepen, ja, hunne weigering deze uitwerking, dat Mr. Grainger de oogen geopend werden, en hij nu inzag, hoe het eigentlijk met de zaak stond? O neen nog niet. Indien hij over tienduizend pond te beschikken had gehad, hij zou ze nog weder in den gapenden afgrond gesmeten hebben. Maar hij had niet over tienduizend pond te beschikken. Neen, ook niet over tien pond! Ten langen leste gelukte het hun eenig geld machtig te worden, en het overige volgde. Alles te vergeefs, 't Zij het erts in de mijn was, 't zij het er niet in was, het wilde er maar niet uitkomen. Een kort tijdsverloop van koortsachtige opgewondenheid verliep, waarbij hoop en wanhoop elkander afwisselden, en toen kwam het einde. Lezer, herinnert ge u die twee merkwaardige plaatjens in „Martin Chuzzlewit?" De bewonderingswaar- dige stad Eden, zooals zij zich in afbeelding, en de bewonderingswaar- dige stad Eden, zooals zij zich in de werkelijkheid vertoonde Ge herinnert u Martin's verrukking; zijn omhoog geheven handen en zijne naar om hoog gerichte oogen, toen hij met eerbied en ontzag de publieke ge bouwen op de plaat beschouwde; zijne verontwaardiging over Mark Tapley's ietwat achterdochtige op merking „misschien zijn ze wel van zelf uit den grond gekomen." Hetzelfde wat de bloeiende stad Eden, op de plaat, voor het ver rukte gemoed van Martin Chuzzle wit was, dat waren de Groote Tre beddon Mijnen voor Adam Grainger geweest; en hetzelfde wat die be wonderenswaardige stad bleek te zijn, toen de twee zooveel van haar ver wachtende reizigers er aankwamen een koortsachtig moeras, een on geregelde bouwval dat waren de Groote Trebeddon Mijnen nu op weg te worden. De uitkomst bewees, dat de Groote Trebeddon Mijnen eene mislukte on derneming waren, precies geljjk vele andere mijnen vroeger gebleken waren te zijn. Of het veroorzaakt werd door gebrek aan koper of tin of van wat ander metaal de mij nen verondersteld werden het erts te bevatten dan wel door gebrek aan het noodige kapitaal om het te voor schijn te brengen, dat komt er hier minder op aan de onderneming was mislukt, en menigeen, die zich tot haar in betrekking gesteld had, werd er door ten val gebracht. Geheel en volslagen ten val gebracht werd daar door Adam Grainger. Kerstmis was rustig voorbijgegaan, en toen werd al de ellende op eens over hem uitgestort. De wissels, wel ke hij geakcepteerd had, vervielen, en hij werd er om vervolgd die om standigheid, en de val der Mijn-Maat schappij werden wijd en zijd rucht baar; zijn huisheer kwam hem een bezoek brengen, op de wijze aan huisheeren eigen, en al de leveran ciers kwamen tegelijkertijd op hem losstormen. Adam en zijn vrouw wer den uit hun eens zoo aangename woning gezet, om zich over te geven aan de genade eener hardvochtige wereld. Zeer kort daarop moest Mrs, Grain ger alleen den last harer beproevin gen torschen, zoo goed zij 't vermocht, want haar echtgenoot werd gevangen genomen, en aan zijn geestdrift voor de groote Trebeddon Mijnen werd gelegenheid gegeven zich te bekoelen in de gijzeling. Dat was in 't oog van Margaret de ergste slag van alle. En dit was dus het einde van dat wonderbare el doradodat al zijne begunstigers fortuin had moeten doen maken het einde ook van de schoone verwachtingen van Adam Grainger, van zijne vijfduizend pond 'sjaars. DERDE BOEK. HOODFSTUK I. Tot op den bodem. (Uittreksels uit het Dagboek van Adam Grainger). 20 April. Alweêr is een dag voorbijgegaan, en nog geen uitkomst! Wat zal hiervan het einde zijn? 't Hoofd loopt me om tengevolge van al mijn gepeins en getob, en soms gevoel ik me, alsof ik op weg ben om krankzinnig te worden, 't Hoofd loopt me om! Wauwelaars, die niet ge voelen wat zij zeggendichters, in hun fluisterend lied; minnaars, on der hun twijfel en angsten, bedienen zich van deze uitdrukking, die alle- daagsch mag heetenhet hoofd loopt me om, zeggen zij. Maar hoe weinig ervaren zij van 't geen, waarvan zij sprekenDe weinigen, wier hoofd indedaad in dezen betreurenswaar- digen toestand verkeerd heeft, spre ken er niet van. Wanneer ik zoo'n hevigen aanval achter den rug heb, dan trilt mijne geheele gestalte, en dan is mijn hart ziek. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJErf, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1893 | | pagina 6