F
ADAM GRAINGER,
VAN
Miss H. WOOD.
Uit het JEngeUch.
18)
Donderdag-avond. Ik ben er
heen geweest. Ik ben niet geslaagd.
Zoo is het altijd. De tweede kom-
panjon, Snail, een man, die er vroe
ger trotsch op was, mijn hand te
mogen drukken, gaf mij op koelen
toon te kennen, dat zij liever iemand
in hunne dienst wilde nemen, die
grootgebracht was in een magazijn,
en duidelijk liet hg blijken, dat ik
zijns inziens te veel een „mijnheer"
was voor die betrekking. Toen ik
van avond huiswaarts keerde, leidde
mijn weg langs de Theems, en de
gedachte kwam toen bij me op, hoe
rustig men daar onder die wateren
zou liggen, als men daar maar on
gestoord voor altijd kon blijven liggen.
HOOFDSTUK II.
Hopelooze ellende.
(Vervolg van het Dagboek
van Adam Grainger.)
Maandagmorgen. Al wederom
is er eene week van smart en lijden
aangevangen. Gisteren om dezen tijd
heb ik tenminste een uur of wat
van rust en vrede gehad. Maar nu
begint de strijd weêr. Ik heb giste
ren avond in het boek Hiob zitten
lezen. Het verleidde mijne ziel bijna
tot hope. Wie was zoo bezocht als
hij En toch „de Heer zegende
Hiob's laatste meer dan zijn eerste."
Maar, heb ik Hiob's geest van
vrome lijdzaamheid Waartoe zou
ik me zeiven misleiden 1 Neen 1 In
dien ik, voordat deze droeve tegen
spoeden mij overvielen, zooals hij,
door een vreeselijk onheil mijne kin
deren verloren had, ik zou niet in on
derworpenheid mijn hoofd gebogen
hebben, maar ik zou geroepen heb
ben, zooals David riep, toen hij den
dood van Absalon vernam: „Och,
dat ik vóór u gestorven ware, mijn
kind, mijn kind!" Toch gevoel ik er
nu iets van, dat ik de hand zou kun
nen zegenen, die ze allen wegnam,
ze onttrok aan de stormen dezer
wereld, om hun eene veilige schuil
plaats te doen vinden aan den boezem
eens Vaders, die hen wil en beter
kan beschermen, dan waartoe ik bij
machte ben. Ware ik alleen, ik zou
me niet bekommeren om mijne tegen
spoeden. Ik zou allen, die me kenden,
ontvliedenik zou het land rond
zwerven, om werk te zoeken ik zou
steenen bikken op den weg het
geringste werk doen, om een korst-
jen brood te verdienen en ik zou
hopen en wachten op betere tijden.
Dinsdag. Ik moet het voornemen
ten uitvoer brengen, dat ik al zoo
lang in 't hoofd gehad heb, en me
tot Lewis wenden. We hebben in
onze kinderjaren met elkander ge
speeld; in onzen jongelingstijd waren
we onafscheidelijk, en toen we mannen
waren geworden, waren we vrienden.
Hij heeft het geheel in zijne macht
mij te helpen, en ik kan me niet
voorstellen, dat hij het niet zou wil
len doen. Een honderd pond zou
voor hem zoo goed als niets zijn;
en ik zou er geheel door gered
worden. Met zulk eene som in de
hand zou ik, geloof ik, alle ongele
genheden te boven kunnen komen.
Met een gedeelte ervan zou ik af
doen wat we schuldig zijn aan de
winkeliers in de buurt, en het overige
zou ik aanwenden, om er wat meê
te verdienen. Zooals de zaken nu
staan, wordt al mijn tijd in beslag
genomen door de pogingen, welke
ik moet aanwenden, om eene kost
winning te krijgen, welke het ons
mogelijk zal maken ons staande te
houden en in leven te blijven. We
moeten leven, maar we zouden ons
kunnen behelpen met schralen kost,
en vele ontberingen ons kunnen ge
troosten, als we anders maar rust
en vrede hadden. Moge ons de kracht
geschonken worden, om deze afmat
tende worsteling te boven te komen,
óm nog een tijdlang ons staande te
houden in onze afzondering, en dan
zal misschien mettertijd o, die
hoop, hoe komt zij weder het hart
binnen sluipen
„Onze tegenspoeden hebben me
één ding geleerd," merkte Margaret
op, toen we gisteren avond bij el
kander zaten, nadat de kinderen te
bed waren gegaan.
„Ik zou gedacht hebben, dat zij
je vele dingen geleerd hadden, Mar
garet! Wat is het?"
„Dat zij, die we meestal „armen"
noemen, niet de klasse van men-
schen zijn, die het meest behoefte
hebben aan hulp."
„O, bedoeldet ge dat!"
„Mijne gedachten hielden zich toe
vallig veel bezig met de armen,"
hernam zij, „toen die vreeselijke te
genspoeden ons overkwamenen wan
neer een of ander treurig geval ter mij
ner kennis kwam, verheugde het mij
zeer, als ik eenigen bijstand kon
bieden. Maar, Adam, nooit is de ge
dachte toen bij me opgekomen, om
hulp te bieden aan hen, die in 't
verborgen moesten worstelen, om in
hun levensonderhoud te voorzien, en
om hun fatsoen op te houden,
menschen uit den fatsoenlijken stand,
die door tegenspoed zich hebben
moeten verminderen, zooals wij. Ik
heb nooit mijn aandacht gewijd aan
zulke gevallen; ja, ik geloof haast,
dat de gedachte nooit bij me is op
gekomen, dat er zulke slachtoffers
waren. Herinnert ge je die arme
Mrs. Smith, bij wie Ajgie 't eerst
heeft school gegaan?"
„Neen."
„O gij moet u haar herinneren
zij woonden bijna vlak tegenover
ons. Haar man was een taalmeester,
en had, geloof ik, niets te doen."
„Ja, nu herinner ik me. Een lange,
magere vent. Zij is toen overleden."
„Juist; en luister nu eens! Sophy
zeide me dikwijls, wanneer zij Al
gernon van school gehaald had
„Wacht eens even, Margaret
wie was Sophy?"
„Adam, hoe kunt ge alles zoo
vergeten 1 Zij was de tweede kinder
meid, die onder Jemima stond. Sophy
zeide me dikwijls, dat Mrs. Smith
ziek was. Maar ik dacht nooit, dat
zij ernstig ziek wasik gaf me zelve
geene moeite om er over te denken,
hoewel ik nu en dan, meer uit ge
woonte dan uit eenige andere be
weegreden, naar die onderwijzeres
vroeg: zij zou wel hoofdpijn krijgen
door het gedruisch van de kinderen,
en misschien zou het haar wel moeite
kosten, het hoofd er bij te houden.
Meer dacht ik er niet over na. Doch
op zekeren morgen, toen Sophy als
naar gewoonte Algernon naar school
was gaan brengen, kwam zij met
hem terug, en bracht zij mij de
boodschap, dat Mrs. Smith overleden
was."
„Ja, nu herinner ik me wel, dat
ik er toen over heb, hooren spreken."
„Adam, ik kan je onmogelijk be
schrijven, hoe dat bericht me toen
geschokt heeft. Ik geloof zeker, dat
het weken lang mijn herstel ver
traagd heeft. -Dood! Eene jeugdige
en voor het uiterlijke vrij gezonde
vrouwIk vroeg, waaraan zij ge
storven was. Aan de vliegende tering;
en haar einde was ongetwijfeld ver
haast, doordat het haar ontbroken
had aan de noodige verkwikkingen.
Wat bittere verwijtingen richtte ik
nu tot mijzelveIk werd toen ge
rekend in levensgevaar te verkeeren,
en reeds gedurende eenigen tijd had
ik in dien bedenkelijken toestand
verkeerdmaar ik was door allerlei
weelde omringd: lekkernijen, welke
ik niet kon etenwijn dien ik niet
kon drinkenbekwame geneesheeren,
zorgvuldige ziekenverpleegsters, op
lettende dienstboden. Een tiende ge
deelte daarvan zou misschien baar
leven gered hebben, en ik had haar
niets gestuurdToch wist ik, maar
ik had er niet over nagedacht, dat
hij niets verdiende, en gemakkelijk
had ik kunnen berekenen, hoeveel
haar schooltjen opbracht een dozijn
kinderen, tegen een shilling 's weeks
ieder 1 Misschien heeft die arme on
derwijzeres, terwijl zij zich zoo zwak
voelde, wel eens gehunkerd naar
een weinig van het voedsel, 't welk
zij wist, dat ten onzent in overvloed
was, en dat haar zou hebben ver
kwikt! En zij kon daar maar voor
haar sober venster zitten turen op
onze ramen, die schitterden van
vroolijkheid, koesterende warmte en
licht! Ik heb vele tranen gestort
over mijne onverschilligheidmaar
die tranen konden haar niet weder
in het leven terugroepen
„Al hadt ge haar in het leven
kunnen terugroepen, dan zou het nog
eene groote dwaasheid van je geweest
Zijn, als ge 't gedaan hadt, Margaret!"
„De omstandigheden van het geval
stonden me zoo levendig en in al
haar afgrijselijkheid voor den geest.
Die vrouw lag daar dood, vlak bij
de deur mijner woning; zij was ge
storven van gebrek. Terwijl zij ziek
was, en hare krachten uitgeput waren,
had zij haar tijd nog besteed, om
onderwijs te geven aan mijn kind
en zijne kleine kameraden, en, zon
der dat iemand er acht op gegeven
had, was zij overgegaan van het le
ven in den dood. Ik zal het me zel-
v.e altijd verwijten!"
„Zijn er nog meer dingen, die ge
u zelve te verwijten hebt, Margaret?"
„In overvloed, als gij ze wilt oan-
hooren. Ge hebt zeker niet die arme
Mrs. Hugues vergeten, die
Margaret werd op eens genood
zaakt een einde te maken aan haar
verhaal. Ofschoon het reeds laat was,
kwam er nog een man me om geld
manenen hij overlaadde me met
scheldwoorden, omdat ik hem niet
kon betalen.
Donderdag-morgen. Mijn lieve
kleine Algernon kwam zooëven bij
me en zeide: „Papa, zie mijn schoe
nen eens! Al de toonen komen er
door. Ik kan zoo niet naar school
gaande jongens hebben me giste
ren uitgelachen, en gevraagd, waar
om ik zulke vodden droeg."
„Die schoenen moeten gelapt wor
den, Algie."
„Maar ze kunnen niet gelapt wor
den. Op zijde zijn ze vol gaten, en
de hakken zijn geheel afgesleten
Mama zegt, dat ze niet meer gelapt
kunnen worden. En ik schaam me
over mijne kleéren; al de jongens
kijken er zoo naar."
Ik Kan vandaag onmogelijk schoe
nen voor den jongen koopen. Mis
schien heb ik van avond wel een
of ander buitenkansjen. Ik heb hem
gezegd, dat hij maar thuis moest
blijven. Slordig in de kleêren, en
zonder schoenen, uitgelachen door
zijn kameradenMijn arme jongen,
op wien eenmaal al mijn hoop ge
vestigd was, en dien ik voor Eton
bestemd had!
In een advertentie in de ochtend
edities der nieuwsbladen van van
daag wordt iemand gevraagd, die
zich belasten wil met het overschrij
ven van akten, te huis, tegen zoo
veel per blad. Ik zal me haasten
daarvan werk te maken.
Donderdag-avond. Wederom
geen geldEen paar shillings, om
in de allernoodigste behoefte van het
eerstvolgende uur te voorzien
dat is alles. Algernon moet nog
steeds thuis blijven. Daar wordt
weêr aangescheld. Och, wat jaagt
dat aanschellen me telkens een schrik
aanO de schoolmeester laat
zijn kompliment doen, en zou gaarne
weten, waarom de jongeheer Grain
ger niet op school geweest is. Er
moet een of andere verontschuldiging
verzonnen worden.
Ik ben werk gaan maken van de
advertentie, maar alweêr met het
zelfde ongelukkige gevolg, als waar
aan ik reeds gewoon begin te raken.
Zij hadden al een overeenkomst ge
troffen, en konden me niet gebruiken.
Margaret zegt, dat zij een ellen-
digen dag heeft gehad. Een of twee
dringende schuldeischers hebben zich
aangemeld, en moeten vrij wat op
hun poot gespeeld hebben Algernon,
zooals jongens zijn kunnen, was druk
en lastig geweest, en Jemima, de
oude dienstmaagd, die ons getrouw
is gebleven onder al onzen tegen
spoed, gedeeltelijk uit genegenheid,
gedeeltelijk omdat we niet bij machte
zijn geweest, om haar haar loon te
betalen, heeft een harer knorrige
buien gehad, op alles aanmerkingen
gemaakt, en aan Margaret verweten,
dat zij haar loon niet kreeg. Die
arme JemimaZij doet het werkde
wasch en al het overige rust op
hare schoudersen in hare goede
buien vraagt zij, of ik denk, dat zij
haar arme mevrouw maar zoo in den
steek zal latenmaar als zij uit haar
humeur geraakt, dan is er geen huis
meê te houden. Geen vrede binnens
huis, geen vrede er buitenwat
een ellendig leven leiden we!
Dinsdag-avond. Twee gebeur
tenissen als zij dien naam ver
dienen hebben er plaats gehad. In
de minuut of wat, gedurende ik een
kijkjen kon nemen in de Times, zag
ik daar het overlijden vermeld van
Charles Anderson. Hij is in zijne
pastorie overleden, volgens het bericht
na eene langdurige ongesteldheid.
Arme kerel! Ik had hem nog wel
eens willen zien. We zijn vroeger
goede vrienden geweest. Maar hij was
een dergenen, van wie ik, tijdens
mijn opgewonden dwaasheid, geld ge
leend heb, toen het ontwerp der
Groote Trebeddon Mijnen hangende
was, en ik ben later nooit bij machte
geweest het terug te geven, 't Was
juist niet zoo'n heel groote som
vijftien pond doch het was veel
voor hem. Aan zijn oog, gelijk aan
dat van vele anderen, ben ik om
dezelfde reden verplicht geweest mij
vol schaamte te onttrekken. Wat zal
Mary Anderson nu doen? Zij kun
nen geen geld overgespaard hebben,
en zij heeft geen ander te huis. O,
verkeerde ik maar in ruime omstan
digheden, zooals vroeger het geval
was, hoe gaarne zou ik een helpende
hand toesteken aan deze vrienden,
die door den tegenspoed overvallen
worden
De andere gebeurtenis was een
ontmoeting met George Little. Hij
kwam Queenstreet uitloopen, ter
wijl ik de Cheapside afliep. We had
den elkander niet weder ontmoet
sedert den grooten slag van jaren
geleden. In 't eerst herkende hij mij
niet: ik was zeer veranderd, zeide hij.
Wordt vervolgd)
,v
■-
Gedrukt bg DE ERVEN LüOSJES, te Haarlem