•Aoaaaimo 'v am o 'sarsoc/i nslvhêi m 'HaiavvH •naaa aaaaavi '3N33HdlS3M N V A HNIIAnBHllAA aooa NTA HOSiaONS IÜH ÏÏVYN 6 geeft haar geen genot. Daarbij heeft zij hare beide kinderen verloren en koestert zij de meest overdreven verwachtingen." „Van u?" „Van mij, van de menschen, van het leven in 't al gemeen. Omdat haar vader de deugden van een heilige en een kluizenaar heeft, verwacht zij, dai elke man een Heilige Hieronimus of Basilius is." „Tusschen Hieronimus en Basilius, en Lovelace en Wildair is nog een aanmerkelijke ruimte voor iets anderszij vertegenwoordigen de beide uiteinden van den ladder der menschelijke wenschen." „Maar zij ziet niets tusschen den heilige en den lichtmis." „Een vrouw ziet gewoonlijk slechts uitersten. Maar ik geloof niet, dat zij iets van zedeloosheid afweet, en mij dunkt, dat gij haar gemakkelijk gelukkig zoudt kunnen maken, als gij wildet." „Mijn beste Aubrey," riep zijn neef ongeduldig uit, „als de menschen elkaar ooit iets napraten, dat vol maakt onzinnig is, is het de bewering, dat men een vrouw gelukkig kan maken. Zij is gelukkig, en gij zijt vanzelf gelukkig in haar geluk en in het uwe, sans chercher ni vouloir, evenals de vogels des zomer in het woud, en er bestaat geen geluk voor u beiden elk op zich zelf. Geluk is niet een soort pastei, die gij kneedt en uitrolt en in den oven zet, tot zij gaar is. Het is een oneindig genot, dat ontstaat, de hemel weet waaruit, half uit de zinnen, half uit de ziel, maar men kan het evenmin optuigen of vasthouden als de rossen van Guido Beni's Aurora. Wanneer men het geluk op de een of andere wijze wilde malcen, zou het geen geluk zijn; het zou de sporen HOOFDSTUK I. De verhandeling over de vriendschap was gereed gekomen en was opgenomen in een der bekende maandschriften, hoewel de schrijver verklaarde, dat zij niets anders was dan een waardelooze navolging van de Lysis. Guilderoy had reeds dikwijls tot tijdver drijf zijn gedachten op papier gebracht, en de we reld verzekerde hem, dat hij een groot letterkundige zou kunnen worden, als hij wilde. Maar hij zag in dat oordeel der wereld niets dan vleierij, en zelfs al ware het waar geweest, dan zou hij het veel te groo- te moeite gevonden hebben aan haar wenk gevolg te geven. Aubrey las de verhandeling, toen zij uitkwam en was er zeer mede ingenomen. „Vergun mij echter deze opmerking beste Evelyn," zeide hij op zekeren dag, toen zij alleen op het ter ras van Ladysrood waren, „hoe zonderling is het, dat iemand, die zulke bewonderenswaardige theorieën huldigt als gij, in de practijk juist zoo geheel en al een tegenovergestelde richting volgt. Ik ken nie mand, die zoo weinig acht slaat op de gevoelens van anderen, en zoo weinig standvastig is op het punt van zijn eigen gevoelens als gij. Vergeef mij, dat ik dit zoo ronduit zeg. Ik vrees, dat ik met mijn op merking alle goede manieren op zijde gezet heb."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1893 | | pagina 8