MOHAWKS.
VAN
Mies M. E. BRADDON.
Naar het Engeltch.
6)
Zjj was er in baar hart van overtuigd,
dat voor hem het einde van dien wor
stelstrijd nabij was, en dat het zeer
te betwijfelen was, of hij wel ooit
het Lam zou verlaten. Zij zou alles
voor hem gedaan hebben wat zij kon
doen, en het Noodlot of de Voorzie
nigheid, God of de Duivel moest
dan maar het overige doen. Julfrouw
Barbara's godsdienstige denkbeelden
waren niet van de helderste, en
stonden niet boven het peil van de
lndiesche Duivel-bezweerders, of die
van de Fetish-aanbidders der Zuid-
zee-eilanden.
Roderick schonk zijne goedkeuring
aan haar plan. Wat kon hij ook
anders doen, daar zij de eenige bloed
verwant was, die hij in de wereld
bezat, terwijl hij vurig verlangde, dat
akelige hok in die door massa's rat
ten bevolkte stallen te verlaten De
koets reed op een mooien achter
middag de Squire was weêr naar
Londen al waggelend de laan
door. Roderick was een goed uur
vóór de koets op stap gegaan, en
't was hem mogelijk geweest den
afstand van de geheele laan tot een
eind voorby de door den tuinman
bewoonde portierswoning af te loopen,
voordat de koets op die hoogte was
Barbara liet de koets stilhouden,
en speelde hare kleine komedie van
vrouwelijk medelijden en barmhar
tigheid. De oude John, de koetsier,
verbaasde zich over dit ongewone
liefdebetoon der huishoudster, en hij
verbaasde zich nog meer, toen zij
het portier opende en den landlooper
uitnoodigde naast haar plaats te ne
men. Zóó goed hadden de tuinman
en zijn gezin het geheim van de
jufvrouw bewaard, dat geen der
dienstboden iets vernomen had aan
gaande dien vreemden bezoeker van
jufvrouw Barbara.
Zij liet hare koets stilhouden voor
het Lam, en vertrouwde haar broe
der toe aan de teedere zorg der
kasteleines, die een goede eenvoudige
ziel was, en zij liet hem daar achter,
met vijf guineas in zijn zak, en met
de belofte, dat zij hem later bijstaan
zou, indien hij maar een eerlijk leven
leiden en zorgdragen wilde, dat hij
niet weêr in de gevangenis kwam.
Daarna reed zij naar Cranbrook, en
deed daar hare boodschappen in de
slaperige, ouderwetsche winkels, waar
de winkeliers steeds in halfdonker
verkeerden, en tusschen de dertig
en vijftig percent verdienden op alles
wat zij verkochten.
„Goddank, dat ik er af ben," ver
zuchtte jufvrouw Layburnö, toen de
koets op de terugreis weder voorbij
het Lam reed.
Zij had zichzelve wat al te spoe
dig geluk gewenscht, want haar oog
had het einde der ellende nog niet
aanschouwd.
HOOFDSTUK III.
De twee kleine meiskens waren
gewoon, wanneer het slecht weêr
was, en zij konden rondzwerven in
het uitgestrekte park, baar vermaak
te zoeken waar zij maar konden in
het oude groote huis, elkander na
te loopen in de gangen, rond te
huppelen en te dansen in de groote
ledig staande vertrekken, door te
dringen in alle hoeken en gaten,
zonder vrees, nieuwsgierig, en onder
allerlei grappen; maar het spel, waar
mee zij het meest ophadden, was
verstoppertjen speelen in de werk
plaatsen, de houtloodsen en brouwe
rijen, en in de leegstaande koetshui
zen eu stallen. Dit was haar soeve
rein domein, waar niemand haar
hare rechten betwistte. Hier konden
zij zoo luidruchtig en zoo wild zijn
als 't haar behaagde, konden zij
zich ten volle uitvieren. Jufvrouw
Bridget was eene goedhartige kin
dermeid, maar zeer nauwlettend was
zij alles behalve. De dokter had
gezegd, dat het voor kinderen, en
inzonderheid voor Rena, wier ver
stand zeer voorlijk was voor hare
jaren, heilzaam was in 't wild om
te springen, en Bridget handelde op
zeer vrijgevige wijze naar dezen raad.
Zij was eene babbelaarster van 't
ergste soort, en zij kon uren verpra
ten in de keuken, met haar armen
over elkander op haar schoot, met
de keukenmeid en de andere dienst
boden, terwijl de aan hare zorgen
toevertrouwde kinderen deden wat
zij wilden in het huis of in de werk
plaatsen buiten het huis.
„Zij kunnen daar geen kwaad," zeide
Bridget. „Zij doen niet zooals kwade
jongens, die uit de ramen zouden
klimmen, en zich op gevaarlijke plaat
sen zouden begeven. Mijn lieve meis
kens huppelen maar wat rond en
spelen prettig met elkaar."
Het getrappel van kleine voetjens
en een luidruchtig lachen van de
kinderen in den gang bevestigden
Bridget's opmerking.
Neen, haar was nog nooit eenig
ongeval overkomen in dien doolhof
van verlaten stallen, brouwerijen en
houtschuren, tot omstreeks drie da
gen na Roderick Layburne's vertrek,
toen, terwijl zy weêr aan 't verstop
pertjen spelen waren, waarmeê zij
al langer dan een uur zich vermaakt
hadden, Linda met een kleur als
vuur en buiten adem van inspanning
en opgewondenheid, het vertrek bin
nensloop, waar de zieke man verblijf
had gehouden, en was gaan zitten
uitrusten op het bed, waarop hij
gedurende veertien vervelende dagen
en veertien rustelooze nachten gele
gen had.
Het verwonderde haar wel wat,
te bespeuren, dat deze kamer in
den laatsten tijd bewoond was ge
weest, omdat geen enkel dezer ver
trekken daarvan ooit eenig spoor
vertoond had: er was asch op den
haard, een potjen op een komfoor,
en een sauspannetjen op een ander,
ledige kopjens en kannen op eene
kleine tafel, en dekens op het bed,
waarop zij gezeten was. Maar zij
was te jong, om daaruit verdere
gevolgtrekkingen af te leiden.
„De een of ander houdt hier ze
ker verblyf," sprak zij eenvoudig
bij zich zelve, maar er bekroop haar
volstrekt geen vrees voor dien onbe
kenden persoon, Zy wachtte daar
zóó lang, of Rena hare schuilplaats
ook mocht ontdekken, dat zij ein-
delyk in slaap viel, zich nestelende
in die door typhus besmette dekens,
Rena vond haar daar een half uur
later vast in slaap, nadat zij in alle
hoeken en gaten had gezocht, en
was begonnen te schreien, omdat
het haar maar niet gelukte haar
speelnootjen te vinden.
Eerst tien dagen later begonnen
de noodlottige gevolgen zich te open
baren. Eerst begon Linda te kwijnen,
en toen Rena, en bij beiden ver
toonden zich dezelfde ziekteverschijn
selen. De oude dokter schudde veel-
beteekenend het hoofd, en terwijl
zyn uitspraak luide; „scharlaken
koorts, die niet naar buiten uitzet,
begon hij onmiddellijk de kleine pa
tiënten aan een dieet en aan eene
geneeskundige behandeling te onder
werpen, welke de doodelyke ziekie,
die baar jeugdig bloed bedierf, meer
in de hand werkte dan bestreed.
De Squire was doodelijk beangst,
toen hij hoorde, in welk eep ge
vaarlijken toestand zijn dochtertjen
verkeerde. Hij was een zorgeloos en
onverschillig vader geweest, en had
op zijn kind tot nu toe maar weinig
acht geslagen. Hij had weinig met
kinderen op; hij kon zich niet ver
plaatsen in hunne manieren en denk
beelden, en wist niet, wat hij tegen
zijn dochtertjen zeggen, en waarmeê
hij haar genoegen doen zou. 't Was
voor hem voldoende geweest te we
ten, dat zij in de nabijheid was, en
dat zij groeide en gezond was.
Maar de gedachte, dat zij in ge
vaar verkeerde, maakte hem als 't
waren krankzinnig. Barbara Layburne
verbaasde zich over de hartstochte
lijkheid zyner gevoelens. Zij sloeg
hem met een soort cyniesche be
vreemding gade.
„Ik heb niet kunnen denken,"
zeide zij, „dat ge zoo gehecht waart
aan dat kind."
„Dat had ge toch kunnen weten.
Wat anders bezit ik in deze wereld,
om het lief te hebben om me er
voor in te spannen
„Wees toch verstandig, Mr. Bos-
worth. Wij allen weten zeer goed,
dat gij het geld om zich zelf liefhebt
met ter wille van hen, die ge
zult achterlaten."
„Ja, maar te weten, dat wanneer
ik sterf, mijn rijkdom naar de vier
windstreken zal verstrooid worden
geen kleinkinderen van me dat
gene zullen erven, waarvoor ik zoo
gezwoegd heb, dat geen kleinzoon van
mij myn naam zal aannemen, en dien
zal overdragen aan zijn zoon, met
den door mij bijeengegaarden rijkdom,
dien hij nog zou kunen vermeerde
ren; geld toch vermenigvuldigt
zich zelf, wanneer hij, die het bezit,
maar met een weinig alledaagsche
behoedzaamheid is toegerust, 't Is
op de kinderen mijner dochter, dat
ik mijn hoop gebouwd heb, dat al
mijn inspanning zal beloond worden,
dat mijn naam zal voortduren; en
sterft zij, dan breekt de snaar, en
dan is alles voorbij. Ik zal dan mijn
geld aan een hospitaal of aan een
armenhuis moeten nalaten. IJselijke
gedachte
„Ik kan me voorstellen, dat het
voor Squire Bosworth een ijselijke
gedachte moet zijn, zijn vermogen
te beschouwen als een middel om
hulpeloozen tot zegen te zijn."
„Ge houdt er een vlijmende tong
op na, jufvrouw Barbara, en soms
komt de gedachte by me op, dat
het een boosaardig gemoed moet
wezen, dat die tong in beweging
brengt. Ik heb op myn levensweg
maar ééne vrouw aangetroffen, die
onvoorwaardelijk oprecht en rein en
en edel was, en dat was de lieve
heilige, die het Noodlot van mijne
zijde heeft weggenomen."
„En die U nooit bemind heeft,"zeide
Barbara, spottend„en dat pleitte
voor haar oordeel."
„Laat dat zoo wezen, maar zij
was beter voor me dan de vrouwen,
die voorgewend hebben me te be
minnen vrouwen, wier liefde voor
mij een vloek geweest is. Spreek gij
niet over haar. Uwe lippen besmet
ten hare gedachtenis."
Dit gezegd hebbende, begaf zij
zich naar de kamer, waar de kin
deren in hare ledekantjens naast
elkander lagen, 't Was een onmo
gelijkheid geweest, ze van elkander
te scheidenindien men ze van el
kander verwijderd had, zouden zij
zich dood gekniesd hebben. En daar
zij beiden lijdende waren aan de
zelfde ziekte, scheen het niet nood-
zakelyk te zijn, ze in afzonderlijke
vertrekken te laten liggen.
De gordijnen voor de vensters wa
ren neèrgelaten, en de kamer werd
half duister gehouden, zooals men
in die dagen gewoon was. Zieken
werden verondersteld het best te
tieren in de duisternis. Elk lucht-
stroomptjen werd buiten gesloten, en
een groot vuur brandde vroolyk opl
den haard, waarop verschillende ge
rechten en dranken stonden te koken.
De kamer was doortrokken van een
geur van medicijnen. De Squire kon
nauwlijks ademhalen in die verstik
kende atmosfeer. Maar frissche lucht
bij een zieke 1 De Hemel verhoede 't
Bosworth zat gedurende een mi
nuut of wat bij het bed van zijn
kind, en hield de kleine brandend
heete hand in de zijne, geheel ver
slagen onder het bewustzijn zijner
hulpeloosheid en onder het gevoel van
folterenden angst. Wat vermochten
zijne schatten voor haar Croesus zelf
zou niet bij machte geweest zijn het le
ven der kleine, dat ten einde scheen
te spoeden, ook maar een uur te
rekken. Wat haalde zij zwaar en
moeilijk adem
„Ik geloof waarlijk, dat het beter
voor haar zou zijn, als hier wat meer
frissche lucht was," zeide haar vader
maar de oppaster verzekerde hem,
dat een enkel stroompjen lucht doo
delijk zou zijn. Zy dorsten geen raam
open schuiven. De oppasters waren
Bridget en eene vrouw uit het dorp,
die den naam had van zeer ervaren
te zijn bij allerlei ziekten. Maar de
voornaamste oppaster was Barbara
Layburne, die haar intrek had ge
nomen in dat aan de ziekenkamer
grenzende vertrek, en die over .dag
en bij nacht nauwelijks een oogenblik
zich aan hare taak onttrok.
Zij had het verhaal van dat nood
lottige verstoppertjen spelen gehoord,
en ook hoe Rena Linda vast in
slaap gevonden had op een bed in
een der vertrekken van de ledig
staande stallen. Zij wist maar al te
goed, wat voor soort van ziekte het
wezen moest, en zij wist ook, dat
zij schuldig was aan deze ramp, door
haar onverantwoordelijke zorgeloos
heid na het vertrek van den zieken
man. Zij had zich zoo opgesloten
gehouden in haar eigen kamer, zij had
zoo weinig achtgeslagen op de kin
deren, dat het haar ten eenenmale
onbekend was geweest, hoe zij wel
eens in dat ledige gebouw kwamen.
Ware zij wat meer bekend geweest
met kindermanieren, zy zou geweten
hebben, dat zulk jong volkjen juist
bij voorkeur dergelijke plaatsen op
zoekt, om er te spelen. Te midden
van ledigheid en eenzaamheid heeft
de verbeelding vrij spelen de ver
beelding van een kind maakt van
een scuuur of een houtloods een
tooverpaleis.
„Ik ga naar Londen, om den be-
kwaamsten dokter, die er in de stad
is, te halen," riep Bosworth uit.
't Was het eenige, dat zijn geld
kon doen voor dat stervende kind.
Hij boog zich over zijn dochtertjen
heen en drukte een kus op de droge
lippen, en terwijl hij den besmette-
lyken adem van zijn kind inademde,
kwam de wensch bij hem op, dat
die hem mocht vergiftigen, indien
zij niet mocht hersteilen, en dat zij
beiden dan mochten nedergelegd
worden in hetzelfde graf bij de jeug
dige moeder. En toen verliet hij de
ziekenkamer, en bestelde twee paar
den, een voor hemzelven, en een
voor zyn stalknecht. De stalknecht
moest in vliegenden galop naar het
marktvlek rijden, en daar postpaarden
bestellen voor zyn heer. De Squire
was kort na het vallen van den
avond in Londen, en begaf zich daar
onmiddellijk naar zijn club, om te
vernemen naar den geneesheer, die
als de bekwaamste bekend stond voor
tyfusgevallen. Men verwees hem naar
Dr. Denbigh in Covent Garden, een
nog jeugdig man, maar die eene
groote autoriteit was voor tyfusen
tusschen elf uur en middernacht
begaf de Squire zich naar Covent
Garden.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN
LUOSJES, te Haarlem.