MOHAWKS. VAN Miss M. E. BRADDON. Naar het Engelsch 31) Lady Tredgold had nog nooit eene persoonlijke ontmoeting met een dezer monsters gehad, maar zij verkeerde steeds in angst, dat uit elke heg een gemaskerde en gewapende roover te voorschijn zou springen. Verleden jaar nog had Jonathan Wild zijne misdaden met den dood geboet, en een jaar te voren was Jack Sheppard opgehangen, en ofschoon deze geen van twee hunne befaamdheid op den weg opgedaan hadden, bracht Lady Tredgold toch onwillekeurig deze groote mannen in verband met het gevaar, waaraan de reizigers blootstonden, 't Was nog niet zoo heel lang geleden, dat de Hertog van Chandos op eene nachtelijke reize van Canons naar Londen door straat- roovers was aangevallenen ook had Mylady niet vergeten, hoe de postkar van Chichester in Battersea Bottom van de brievenzakken was beroofd gewordenen evenmin dat roovers- bedrijf op den weg naar Aeton, waar bij de ellendelingen waren uitgestre ken met een buit van tweeduizend pond. En zij had de familie-diamanten, die zij verborgen had onder een bankje in de koets, in een stuk oud sits gepakt, om aan hot pakjen het voorkomen te geven van iets dat geen waarde had en hare kanten alleen waren een klein fortuin waard. Zij telde de krachten, waarover zij te beschikken hadden, en kwam tot het besluit, dat, zoolang zij maar allen bij elkander bleven, geen rooverbende groot genoeg, of vermetel genoeg zou zijn, om hen aan te vallen. „Verlaat ons toch niet, wat ik u bidden mag, Lord Lavendale," smeek te zij, toen zij Esher Common over staken. Wij zullen zoo langzaam rijden als ge 't verkiest, om uwe rijpaarden niet te vermoeien. Zeg aan die postil jons, dat zij niet zoo hard moeten rijden." „Maak u maar niet ongerust, me vrouw," antwoordde Lavendale op vrolijken toon. „Onze paarden worden niet zoo licht vermoeid. We zullen zoo dicht bij u blijven, als waren wij zeiven heeren straatroovers, en als hoopten wij op buit." Zoo reden zij prettig gestemd naar Pairmile. De maan scheen helder, toen zij bij Flame-stead Common kwamen, een vinnig koud winter maanden, dat zijn licht wierp op eiken heuvel en met een zilverachtig waas al de kleine waterpoelen overtoog. Durnford had vlak naast de koets gereden, al sprekende met Irene over muziek en tooneelspelenmaar toen zij deze open plek naderden, waar het licht het helderst was, ontdekte hij, dat er een andere uitdrukking op haar gelaat kwam. De lieve oogen werden beneveld, die bekoorlijke lip pen hielden op te glimlachen, en zijn opmerkingen werden kortaf beant woord, en 't was blijkbaar, dat zij met hare gedachten er niet bij was. „Waarom zijt ge zoo stil, lieve Miss?" vroeg hij. Lady Tredgold zat te snorken in haar hoekje van het rijtuig. Lavendale reed ietwat verder van de koets, en deze twee schenen bijna alleen te zijn. „Stemt dat koude, bleeke hemellichaam daar ginder u tot teedero droefgeestigheid?" „Ik dacht over het verleden," ant woordde zij op ernstigen toon, terwijl zij langs hem heen staarde op dien golvenden bodem, waar de bloemlooze bremstruiken donker tegen de staal blauwe lucht afstaken. „Gij kunt geen verleden hebben, dat u tot droeve gedachten stemt. Ge zijt daarvoor nog te jong." „Men is nooit te jong om droef gestemd te zijn. De herinnering aan een vriendinnetjen, dat ik zeer innig heb lief gehad, is aan deze plek ver bonden." En toen vertelde zij hem de geschie denis van hare kleine aangenomen zuster, zooals zij die zoo vaak had hooren vertellen door Bridget, hare kindermeid het kleine kind met de prachtige lokken, dat op haar eigen beeld sprekend had geleken van de gelukkige dagen en avonden, die zij met haar beiden hadden doorge bracht, en hoe de dood ontijdig ge komen was om den gouden draad af te breken. „Ik staar gaarne op de plaats, waar mijn vader haar gevonden had, en op de plek waar zij in haar klein graf rust," zeide Rena, haar oogen inspan nend, eerst om een blik te werpen op het heideveld, dat zij nu bijna over gereden waren, en verder naar den lagen Normandiesehe toren van de kerk van Flame-stead. Lady Tredgold werd opeens wak ker, toen hare nicht weder in haar vorig stilzwijgen verviel, en vroeg, op wat hoogte zij waren. „We zijn nog maar een klein half uur van ons huis verwijderd, tante," antwoordde Rena. „Yan ons huis en de' lady, die nog half sliep, dacht aan de statige woning in de fraaie witte stad Bath, waar haar echtgenoot in eenzaam heid was achtergelaten, om genezing voor zijn jicht te zoeken en de af wezigheid zijner vrouw te betreuren. Nu was dat Bath een heel aardige plaats voor een eenzaam man in die dagen, daar het zeer in trek was bij de groote wereld, bij geestige ver nuften, schoone vrouwen, staatsman nen en officieren en geletterden, eene steeds veranderende galerij van aan gezichten, eene bonte verzameling van welopgevoelde lui, die 't allen noodig achtten van tijd tot tijd tot herstel van gezondheid naar Bath te gaan. 't Was een gouden eeuw voor Engeland, toen de trek naar het Vastland nog maar bij weinigen werd aangetroffen, en toen fatsoenlijke menschen zich niet schaamden, zich te vermaken op Engelschen grond. Had men niet den zeer aanzienlijken, wonderlijken Lord Peterborough zelf zien loopen door die heuvelige straten van de markt naar zijne woning, met een kool onder den eenen arm en een kuiken onder den andere, en toch met het blauwe lint en de ster op zijne borst? 'tWas eene stad, waar veel vrijheid heerschte, zoowel in de manieren als op zedelijk gebied. „O, ge bedoelt Pairmile," mompelde Mylady, blijkbaar teleurgesteldwant ofschoon zij veel ophad met een sei zoen te Londen op kosten van een ander, was zij echter uitermate in genomen met Bath, dat voor haar werkelijk een tehuis was, en in haar sluimerenden toestand had zij zich verbeeld, dat zij die prettige stad binnentrok. „Ik hoop, dat de bedden gelucht zullen zijn. Die wonderlijke, onvriendelijke huishoudster heeft tijd genoeg gehad, na de ontvangst van mijn brief." „Daarover behoeft ge u niet te verontrusten, tante. Jufvrouw Lay- burne is juist niet eene vrouw van het prettigste soort, maar zij is een uitnemende huishoudster. Al de dienst boden zijn bang voor haar, en gehoor zamen haar." „Dat zijn juist de eigenschappen, die vereiscbt worden in een persoon, die met het bestier eener huishouding is belast. Aan die goede zielen, die nooit eens boos kunnen worden, heeft men niets, en men wordt gewoonlijk nog door haar bedrogen. Blijft gij van avond op Lavendale Manor, my- lord vroeg zij aan Lavendale. Lavendale had als in een droom gereden, met gebogen hoofd en mot de teugels los in de hand. Een min der vertrouwbaar paard dan zijn voor treffelijke zwarte Styx zou gestruikeld zijn, en hem op den grond gesmeten hebben. Hij dacht aan Lady Judith Topsparkle; hij vroeg bij zich zelf, waarom zij hem met zooveel aandrang naar Ringwood Abbey genoodigd had, terwijl zij, indien zij evenals hij besef had gehad van het groote gevaar, dat daaraan verbonden was, zeer zeker zijn gezelschap vermeden zou hebben, 't Kon wezen, dat voor haar het ver leden ten eenenmale verleden was, zoo volledig vergeten, dat het voor haar geen bezwaar had, toe te geven aan een gril van het oogenblik. Wat anders toch dan een gril kon hare vriendschap voor hem zijn, haar ver langen, om hem aan eene schoone vrouw met veel geld te helpen Hoe volslagen onverschillig moest zij ge worden zijn ten opzichte van die oude herinneringen, die over hem nog zulk eene macht hadden „Welnu, kan zij vergeten, ik kan het ook," sprak hij bij zichzelf. „Moet Horatius trouwer zijn aan eene liefde van weleer dan Lydia En toch, en toch, al ware de Thraciesehe Chloë nog tienmaal schooner dan zij wer kelijk was, een dier oude welbekende blikken van Lydia's als sterren schit terende oogen zou bij machte zijn mijn bloed met koortshitte door mijn aderen te doen stroomen." De heeren geleidden de koets tot aan de deur van Mr. Bosworth's huis, tot groote voldoening van Lady Tred gold, daar zij de aanwezigheid van roovers vermoedde, zelfs onder de oude olmen van de groote laan van Pairmile Park. Bij het huis gekomen vereerde Mylady Lord Lavendale met een hartelijke uitnoodiging om mede naar binnen te gaan, en met haar en hare nicht den avondmaaltijd te ge bruiken; maar daar zij deed, alsof zijn vriend Durnford er niet bij was, bedankte Lavendale voor de aange boden gastvrijheid, op grond dat de paarden zoo'n zwaren dag gehad had den, zoodat zij noodzakelijk in hun eigen stal uitrusten moesten. En zoo wenschten de twee heeren de dames goeden nacht, en reden zij verder naar Lavendale Manor, nadat zij beloofd hadden den volgenden morgen te acht uur op hun post te zullen zijn, om de dames verder naar Ringwood te be geleiden. Bridget, de kindermeid, was in de vestibule, vol verlangen, om haar dierbaar pleegkind welkom te heeten, van 't welk zij vóór dezen winter nooit gescheiden was geweest. Kinder meid en pleegkind omhelsden elkan der hartelijk, en toen schoof Bridget Irene's zwarten zijden kap naar ach teren en zag zij met de warmste be wondering hare lieveling in het schoo ne gelaat. „Ge zijt nog bekoorlijker geworden dan ge vroeger waart," riep zij uit. „En grooter ook; ja, stellig, ge zijt grooter geworden. Ik hoop, dat uwe ladyschap het mij zal vergeven, dat ik mijne lieveling te innig liefheb, om deftiger woorden te kunnen gebrui ken," liet zij er op volgen, eene nei ging voor Lady Tredgold makend. „In ware hartelijkheid is nooit iets ongemanierds, goed schepsel. Ja, ze ker, Miss Bosworth is grooter gewor den en dan draagt zij nu ook een korset, door Appleby gemaakt, en dat verbetert ook de figuur eener jonge dame, en maakt ook, dat zij rijziger toont. Ik hoop, dat ze een goed avond maal voor ons gereed hebben gemaakt, want ik ben bepaald half verhongerd. En ook hoop ik, dat er een goed vuur zal aan zijn, want mijne nicht en ik zijn in de laatste twee uur bijna om gekomen van de koude. De avond lucht is vreeselijk koud. En hebt ge ook eene kamer in orde gebracht voor mijne kamenier?" „Ja, Mylady," en nog eens „ja, Mylady, zeide Bridget, telkens met eene diepe neiging, in antwoord op al deze belangrijke vragenen toen volgden Lady Tredgold en hare nicht den dikken ouden hofmeester hij was dik en vet geworden tengevolge van zijn volledig niets doen, in weer wil van juffrouw Ladyburne's schrale huishouding naar den langwerpi- gen witten salon, waar een vrolijk houtvuur brandde, en waar Irene ter stond naar haar klavecimbel vloog en de Sparrow symfonie uit „Rinaldo" begon te spelen. Er zijn gelukkige oogenblikken in het leven der vrouw, opwellingen van vreugde, welke haar eenige uitdrukking vinden in muziek. HOOFDSTUK XII. Op Lavendale Manor bespeurde men aan niets, dat er iemand ver wacht werd, en merkte men geener lei drukte onder de oude dienstboden. Zijne lordschap had geen bericht ge stuurd, dat hij van plan was thuis te komen. De stalknechts moesten in den stal hun ondergeschikten wakker roepen uit den toestand van slape righeid, die altijd een gevolg is van overvloedig bierdrinken en van een stevigen avondmaaltijd. De Hofmees ter zette zijn ondergeschikten aan 't werk en gelastte aan de meiden vuur aan te leggen in al de vertrekken, waar Mylord het verlangde, en in de slaapkamers, en in de kleedkamer, bekend als die van Mr. Durnford, terwijl hij de kok en zijn helpers op droeg zoo spoedig mogelijk een sma kelijk soepeetjen gereed te maken. Gelukkig hing er een gans in de proviziekamer, gereed om aan het spit gestoken te worden, en deze met de rib, die voor den maaltijd der dienst boden gebraden was, en een grooten wildbraad-pastei, benevens een half dozijn schotels met gebak en dessert, zouden voor twee heeren een drage- lijken avondmaaltijd uitmaken. De oude Italiaan zat nooit, aan tafel met zijn patroon. Hij at alleen, volgens een dieet naar zijn eigen verkiezing, en naar door Bacon en Paracelsus vastgestelde beginselen, welke mede brachten, dat hij alleen zeer licht voedsel gebruikte, en al die wortels en kruiden uitkoos, die een langen levensduur bevorderen. Lavendale begaf zich onmiddellijk naar de oude kapel, zonder zich zelfs den tijd te gunnen, om zijn laarzen uittetrekken. De houding van den ge leerde, te midden van zijne boeken en smeltkroezen, had kunnen doen vermoedden, dat hij daar zoo gezeten had, evenals Frederik Barbarossa in zijn kelder, van dien zomeravond af, toen zijn lordschap hem zoo onver wacht te midden van zijne studies was komen overvallen. „Wel, oude vriend, hoe gaat het met je onderzoekingen. Is Hermes je gunstig?" vroeg Lavendale op vro lijken toon. „Hebt ge al eene gemak kelijke manier ontdekt, om diaman ten te vervaardigen, of om waardeloos lood om te zetten in den gouden regen, waarmede Danaë's verkrachter zijne godheid omsluierde? Zijt ge wat nader gekomen aan het groote geheim?" „Herinnert ge u het oneindig kleine, waartoe de afstand wordt herleid in die fabel van Achilles en de schild pad?" vroeg Yincenti: „en hoe, door af te dalen tot oneindig kleine groot heden, de beoefenaar der logika het denkbeeld van ontwikkeling geeft, en dus aan een paradox het aanzijn geeft De vordering, door mij gemaakt, is oneindig klein geweest; maar ja, ik geloof, dat er, nadat we de laatste maal afscheid van elkander namen, iets gewonnen is." Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1894 | | pagina 6