MOHAWKS.
VAN
Miss M. E. BRADDON.
Naar het EngeUch.
33)
't Was de prettige avondure na
den omstreeks vijf uur gehouden
maaltijd. Men dineerde er laat in
dit seizoen, met het oog op de jagers,
en desniettemin waren er enkele
vurige liefhebbers van het jachtver
maak, die liever hun middagmaal
misliepen, dan hunne vervolging van
Reinaert te staken, voordat deze met
sukses bekroond was; en deze kwa
men dan als hongerige wolven tegen
tien uur op den avondmaaltijd los
stormen, vol van hun jachtavonturen,
en ondragelijk vervelend voor de
andere gasten, die niet aan het jacht
vermaak deden.
Mylord Bolingbroke, die daar nu
op zijn uiterste gemak in een prach-
tigen armstoel van gebeeldhouwd ei
kenhout met Lady Judith zat te
lcoketteeren, was vroeger een der
grootste liefhebbers van het jacht
vermaak geweest en had nog veel
met de jacht op, maar zag er niet
meer zoo tegen op als een jaar of
wat geleden, een dag van 't veld
weg te blijven.
„Toen ik de laatste maal in Frank
rijk was, heb ik een koppel bloed
honden gedresseerd," zeide hij, een
gesprek in de Fransche taal vervol
gende, dat hij en Lady Judith, een
jong heer, die vóór den haard stond,
en Lord Lavendale al een kwartier
lang gevoerd hadden, „maar de uit
slag heeft me teleurgesteld. Een
Engelsche voshond is meer waard
dan een hekatombe van die beesten,
'tls maar een dom soort van dieren,
en ze verdienen den roem niet, dien
men hun pleegt te geven."
„In Frankrijk is 't het schilder
achtige en het romantiesche van de
jacht, dat ons het meest aantrekt,"
sprak de lange spichtige jonkman,
die daar voor den breeden midden-
eeuwschen vuurhaard stond. „Gij
Engelsehen hebt, naar het schijnt,
alleen oog voor het praktiesche
zooveel mijlen te paard afgelegd,
zooveel vossen gedood, zooveel fe
zanten geschoten. Bij u is de jacht
eene zaak van statistiekbij ons is
het eene koninklijke uitspanning, een
vermaak voor vorsten en hovelingen.
Onze jachtpartijen zijn even schitte
rend en schilderachtig onder Koning
Louis, als ze 't geweest zijn onder
Karei den Groote Bij ons staat de
poëzie, bij u het proza van het jacht
vermaak op den voorgrond."
„Dat is waar, Monsieur Yoltaire,
maar wat paarden en rashonden be
treft, winnen wij het even ver van
u, als gijlieden ons overtreft in met
goud geborduurde rokken en met
juweelen versierde jachtmessen, of
in de drukte en het rumoer uwer
curéeen wat het hardrijden aangaat,
wel, gijlieden jaagt meestal in oorden,
waar het bijna onmogelijk is als ruiter
uittemunten."
't Is een onzer schaduwzijden, dat
we geen natie van Centauren zijn,
mylord," antwoordde Yoltaire opluch-
tigen toon. „Ik benijd u, mijneheeren
Engelschen, uw uitnemende bekwaam
heid in ontspanningen buiten's huis,
en uw edele onafhankelijkheid van
geestelijk genot. Natuurlijk zonder ik
uwe lordschap uit van de kategorie
van gewone Engelschen, die hunne
dagen wijden aan het dooden van ge
vogelte en ander wild, en hun avonden
aan het bestudeeren van de bloed
en moord-treurspelen van hun gelief-
koosden Shakspere."
„O, oordeel, wat ik u bidden mag,
niet te hard over onzen stoeren En
gelschen smaak, waarde vriend! Wij
lezen, dat erken ik, nu en dan Shak
spere, doch we voeren zijne werken
maar zelden ten tooneele. Dat aardige
dwaze blijspel „Indien gij 't lijden
moogt", is na den dood van den dich
ter nog geen enkele maal vertoond
en ik durf verzekeren, dat er tooneel-
tjens in voorkomen, waarover Dryden
en Wycherley zich niet zouden be
hoeven te schamen."
„Weet ge wel, Lord Bolingbroke,
dat ik veel opheb met Shakspere?"
zeide Lady Judith, die op een sofa
bij het vuur zat eu met bekoorlijke
lusteloosheid haar waaier gebruikte,
terwijl zij zich nu en dan voorover
boog, om haar meest geliefkoosden
mophond te streelen.
„Yan het oogenblik af, dat Lady
Judith hem bewondert, is hij ons hei
lig," sprak de Franschman op vro
lijken toon„maar ge zult me moeten
toestemmen, dat er iets ruws is in zijne
treurspelen, een overdaad van bloed
en wonden en plotselinge sterfgeval
len, die toch bezwaarlijk gerangschikt
kunnen worden onder de verhevenste
openbaringen van den dichterlijken
geest."
„Ik vind zijne treurspelen prach
tig," antwoordde Lady Judith, met
al het voorkomen eener vrouw, die
het voorrecht heeft, beslist te mogen
spreken, zelfs wanneer zij onzin uit
slaat.
„Bij voorbeeld die keurige en kie-
sche Romeinsche historie „Titus
Adronicus", en Lavinia met hare
bloedende beenen, en die schurk van
een moor 1"
„O, wij schenken u Lavinia en hare
beenen," riep Bolingbroke lachend uit.
„Wij verwerpen „Titus Adronicus."
't Is het werk van een vroegeren too-
neelschrijver, waaraan Shakespere
slechts eenige weinige fijne trekken
heeft toegevoegden die weinige
geniale trekken hebben het geheele
stuk doen doorgaan voor een werk
van onzen grooten dichter."
„O, indien ge al het ruwe en on
gelikte dat voor werk van Shakespere
doorgaat, wilt verwerpen, en alleen
de mooie passages aan hem toeschrijft,
dan kunt ge gemakkelijk de stelling
verdedigen, dat hij een groot dichter
is. Geve de Hemel, dat door de critici
der toekomst over ons een even zacht
moedig oordeel geveld worde! Wat
zegt gij er van, Mr. Topsparkle Gij
zijt een man met een kosmopolitie-
schen smaak, en hebt zonder twijfel
de tooneelschrijvers van uw vaderland
vergeleken met die van de andere
natieën, te beginnen met Aeschylus."
„Ik heb met de geheele Engelsche
literatuur hoegenaamd niets op," ant
woordde Topsparkle, met een luchtig
gebaar zijner magere vingersen wat
Shakespere betreft, ik heb nog nooit
mijne vingers bezoedeld met in zijn
werken om te bladeren. Mijn geest
is niet forsch genoeg, om het ge
drochtelijke zijner voorstellingen te
kunnen verduwen."
„En toch vindt ge smaak in de
ruwheid van buitenlandsche schrij
vers gij verslindt Boccacio en Rabe
lais," merkte zijne vrouw op, een min
achtenden blik werpend op het schrale
geblankette gelaat en de nietige ge
stalte, die zich daar stond te koesteren
voor den breeden ouderwetschen
haard, gedost in geborduurd satijn,
met linten op de schouders.
„O, lieve Judith, geen vrouw kan
de bevalligheid van Boccacio en de
geestigheid van Rabelais naar waarde
schatten. Uwe sekse ontbreekt het
meestal aan een fijnen blik, als zij
kritiek oefent. Een slachters-vernuft,
als Shakspere, behaagt u, omdat hij
tooneelen van bloed en moord in 't
aanzijn roept, welke uwe verbeelding
zich gemakkelijk als werkelijkheid kan
voorstellen; maar het bekoorlijke van
ware geestigheid gaat doorgaans uwe
bevatting te boven."
„Ik zou liever de „Geroofde Hair-
lok" gedicht hebben, dan al Shak-
Van Pope.
spere's tooneelstukken,en zijne gedich
ten er bij," sprak Voltaire, gretig de
gelegenheid aangrijpend om Lord Bo
lingbroke te vleien, door zulk een
lofspraak op zijn vriend te doen hooren.
Yoor den balling was het niet van
belang ontbloot, bij den Lord van
Dawley in de gunst te staan. De
„Henriade" was nog niet uitgegeven,
en Francis Arouet dacht om zijn
inteekenlijst. Hij was een ten allen
tijde buigzaam en behendig man, die
altijd elke omstandigheid tot zijn nut
wist aan te wenden, handig als gees
tig vernuft en als dichter, als hove
ling, als minnaar, als spekulant, aan
matigend geworden ten gevolge van
den kleinen maatschappelijken voor
spoed, die het deel zijner schitterende
jeugd was geweest, veilig door de be
schermende vriendschap van prinses
sen van koninklijken bloede en van
losbandige prinsen, toegelaten in een
kring, die ver boven zijn afkomst ver
heven was, benijd en gehaat door een
klein aantal kwaadwilligen, getuige
de onbeschofte wraak van M. deRohan,
maar begunstigd en geliefkoosd door
de meesten. Wien kon het bevreem
den, dat zulk een man, gewoon zich
op zijn gemak in voorname kringen
te bewegen, zich volkomen thuis voel
de in Ringwood Abbey, waar noch
Bolingbroke's meerderheid, noch Lady
Judith's onbeschaamde schoonheid
hem ook maar in 't minst hinderde.
„Het volmaakte kan door niets
overtroffen worden," antwoordde Bo
lingbroke op vleienden toon. Het ge
dicht van mijn kleinen vriend is een
keurgesteente van het zuiverste
water."
„Ik heb met Pope niets op, alleen
om zijn persoonlijke hatelijkheden,"
merkte Lady Judith op. „Hij doet
denken aan dat andere kleine gedierte,
aan de adder, dat alleen de aandacht
trekt, wanneer het steekt of bijt."
„Men zou haast gaan veronderstel
len, dat hij u gestoken of gebeten
heeft," zeide haar echtgenoot.
„Neen, men heefi mij nog niet in
gedrukte geschriften aangevallen.
Mijn tijd daarvoor zal wel komen,
vermoed ik. Maar verleden zomer,
toen de geheele wereld te Twitnam
was, ging er geen dag voorbij, dat
ik niet hoorde van een vergiftige pijl,
die door dichter Mop op een mijner
vrienden afgeschoten was. Zonder twij
fel is hij ten mijnen opzichte even
nijdig en hatelijk, maar onze vrienden
verzwijgen zulke dingen meestal voor
ons."
„Dat is ten uwen opzichte niet
noodig, madame," zeide de Fransch
man. „De kwaadwilligheid-zelve moet
in de schelp kruipen voor de toover-
macht der schoonheid."
Het gesprek werd op denzelfden
schertsenden toon voortgezet. Laven
dale zweeg meestal. Hij stond bij een
hoek van den schoorsteenmantel van
gebeeldhouwd eikenhout, vanwaar hij
nu en dan een onrustigen blik wierp
op zijne gastvrouw, die te veel haar
aandacht scheen te schenken aan
Lord Bolingbroke, om iets van de
aanwezigheid van een der anderen te
bespeuren, behalve wanneer zij toe
vallig ook een woordeken mengden
in den stroom van het gesprek, 't Was
nog maar acht uur, en zij hadden
te vijf ure gedineerd. Zelden verliet
Henry St. John, die stevige drinker,
zoo vroeg de tafel. Dezen avond was
hij niet gebleven om zijn tweede flesch
Bourgogne leêg te drinken, maar was
opgestaan, om zich bij Lady Judith
in den salon te vervoegen, en hij had
het sein gegeven, om den maaltijd op
te breken, tot groote teleurstelling van
Sir Tilbury Haskell, een eerzaam
squire uit Hampshire, die gehoord had,
dat Bolingbroke een man was, die
zijn vierflesch stond, en gehoopt had
in zulk een gedistingeerd gezelschap
eens een kapitalen avond te zullen
doorbrengen. Mr. Topsparkle hield er
die vastelands-matigheid op na, waar
aan de Engelschen altijd aanstoot ne
men. En Yoltaire was even matig.
Sir Tilbury waggelde met zijn dik
lichaam naar de biljartzaal, om daar
te gaan zitten snorken, totdat het tijd
was voor den avondmaaltijd, als wan
neer er eene welvoorziene tafel zou
gereed staan voor de jagers, en waar
bij dan weêr gelegenheid zou worden
aangeboden, om Champagne en Bour
gogne te drinken.
Bolingbroke was zeer ingenomen
met zijne gastvrouw. Die fiere schoon
heid, in den heerlijken bloeitijd van
het jeugdige vrouwenleven, deed hem
voor een oogenblik zijne talentvolle
Fransche vrouw vergeten, die toen
juist ongesteld geworden was te Bath,
waar hij zich over eenige dagen bij
haar dacht te vervoegen. Hij ver
keerde dezen avond in eene zeer vro
lijke stemming; de wijn deed zijn
opwekkende werking bij hem gevoe
len, en bij gevoelde zich gelukkig;
maar het daglicht van dien kouden
winterdag had hem gezien in gepeins
verdiept, en druk aan den arbeid, de
eerste aflevering schrijvend van de
„Craftsman," een nieuwsblad, waar
van hij en William Pulteney te zamen
de redakteurs en uitgevers zouden
zijn, en dat bijna onmiddellijk ver
schijnen moest. Dat edele hoofd, nu
zoo vriendelijk en kalm gestemd, was
nog maar weinige uren geleden ver
vuld geweest met scherpe, wraak
zuchtige gedachten, en dat rustige
gelaat was zelfs op dit oogenblik niets
anders dan een liefelijk masker, waar
achter eene nimmer sluimerende eer
zucht verborgen was, eene geslepen
heid, die altijd bezig was met het
smeden van plannen, eene niet aan
't wankelen te brengen vastberaden
heid, om het voorgestelde doel te
bereiken, al ware het ook, dat daar
voor ieder edeler gevoel moest worden
prijs gegeven. Die diepe, doordrin
gende stem, die van avond Judith
onbeteekenende komplimentjens in
't oor fluisterde, had pas eene week
geleden lasterlijke beschuldigingen
tegen Walpole ingebracht bij 'sKo-
nings gunstelinge, de Hertogin van
Kendal, die altijd met de meeste ge
willigheid luisterde naar den hove
ling, die zijne betoogen met goud kon
steunen, en met geld zijne goede
trouw kon bewijzen.
Lavendale sloeg dien schoonen ze-
deloozen man met een jaloersch oog
gade. Ja, Judith scheen met genoe
gen te luisteren naar die arglistige
toespraken. Hare lieve oogen fonkel
den, hare bekoorlijke lippen glim
lachten.
„Zij is eene schandelijke kokette,"
dacht Lavendale bij zichzelven. „De
jaren hebben hare bekoorlijkheden
slechts verleidelijker doen worden,
hare manieren slechts zorgeloozer.
Zij kan in haar vuistjen gindschen
Lothario van middelbaren leeftijd
uitlachen, maar zij wil hem, zoo groot
hij is, voor den gek houden, en wel
licht verkwikt haar nog allermeest
de gedachte, dat ik alles moet aan
zien, en dientengevolge de vreeselijk-
ste martelingen verduur."
Judith sloeg op dit oogenblik de
oogen op, alsof zij wilde antwoorden
op zijne gedachte, en hun oogen
ontmoetten elkander.
„Ik vind, dat ge er erg troosteloos
uitziet, Lord Lavendale," riep zij uit
„waar is uw liefjen gebleven, en hoe
komt het zoo, dat gij niet bij haar
zijt Ik heb haar onmiddellijk na den
maaltijd naar de muziekzaal zien gaan,
en ik geloof, dat uw schaduw
Mijnheer Hoe-heet-hij-ook-weêr
met haar daarheen gegaan is. Mijn
heer Hoe-heet-hij-ook-weêr heeft meer
op met muziek dan gij."
„Mijn vriend, Herrick Durnford,
bezit in alle dingen meer talent dan ik."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.