MOHAWKS.
VAK
Miss M. E. BBADDON.
Naar het Engeltch.
36)
't Was een fraaie, schilderachtige
kamerde boekenkasten, die aan alle
kanten tegen de wanden stonden,
waren van rijk gebeeldhouwd eiken
hout afkomstig uit Vlaamsche
kerken, de overblijfsels van oude koor
banken en van gesloopte preekstoelen.
De zoldering was ook van eikenhout
en voorzien van zware balken. De
vloer was gepolijst eikenhout, gedeel
telijk bedekt met een groot Oostersch
tapijt. Mr. Topsparkle was niet zoo'n
Goth geweest als die Lord Westmo
reland, die een Grieksch front had
laten bouwen voor de eene zijde van
een prachtigen zuilengang te Apet-
horpemaar zijn smaak was van de
rococo-soort, en had hij het klooster
achtige gebouw volstrekt niet ge
spaard, tot den aankoop van 't welk
meer een zekere gril, dan wel eer
bied voor de oudheid hem bewogen
had. Hij had aan de eene zijde van
het vertrek een alkoof laten uitbou
wen, die haar licht ontving door ge
schilderde vensterramen, afkomstig
uit een gesloopt Italiaansch paleis
een proefjen van renaissance-kunst,
dat als een uitwas was vastgehecht
op een zuiver middeneeuwsch gebouw.
Met deze alkoof had Mr. Topsparkle
meer op dan met eenig ander gedeelte
van zijn huis. 't Was zijn eigen ge-
geheime cel, waarin hij bij voorkeur
zat te lezen of te mijmeren, of brie
ven te schrijven, of zijn financieele
aangelegenheden te overzien, alleen
of met behulp van zijn rentmeester.
Hoe rijk hij ook was, Mr. Topspar
kle was niet boven den lust om zijn
rijkdom te vermeerderen verheven.
Hij dobbelde en spekuleerde aan de
Beurs, en overtrof, evenals Roland
Bosworth, zijn tijdgenooten in helder
inzicht en ruimen blik.
Op dezen dag verried het uiterlijk
voorkomen van de alkoof, dat hij daar
nog kort te voren aan 't werk geweest
was. Bene groote ouderwetsche Hol-
landsche schrijflessenaar stond open,
de secretaire was bezaaid met papie
ren. 't Was een vreemdsoortig oud
meubelstuk, dat de eene zijde van het
kleine vertrek besloeg. De dubbele
deuren waren rijk versierd met de
geschiedenis van de Kruisiging en de
Graflegging, en hautrelief gebeeld
houwd. Deze deuren stonden open,
en het licht van het beschilderde
vensterraam aan de daar tegenover
gelegen zijde van het vertrekje wierp
eene mengeling van kleuren op de
schrijflessenaar, met de daarop ver
spreid liggende papieren en tallooze
laden en loketten.
„Ik vrees dat wij hier op een ongele
gen tijd komen binnendringen, Mr.
Topsparkle," sprak Lavendale, daar
hij opmerkte, hoe nog zeer kort geleden
de eigenaar van dit alles hier aan den
arbeid geweest was.
„O neen, geloof me. Ik heb mijn
rentmeester weggezonden, en ik ben
niet van plan vandaag meer te wer
ken."
„'t Is wel hard, dat ook Croesus
nog werken moet," merkte Herrick
op luchtigen toon op.
„Waarde Durnford, wees verze
kerd, dat Croesus, indien hij al zoo
rijk geweest is, als men ons vertelt,
toch verplicht is geweest te arbeiden,
om zijn fortuin in stand te houden,
om toe te zien op de inning der voor
zijn schatkist bestemde belastingen,
en om te waken, dat zijn volk hem
niet uitplunderde. Het bewaren en
behouden van een vermogen vereischt
bijna even harden arbeid als het win
nen, en ik zou er aan twijfelen, of wel
iemand zoo gelukkig is als een gierig
aard, die zijn geld in een hokje onder
zijne legerstede bewaart, en het ge
regeld eiken avond natelt. Dat is de
manier, waarop men met zijn geld
moet omspringen, als men er het ware
genot van wil hebben. Maar gunt me
het genoegen, u mijne boeken te laten
zien."
Hij ontsloot eene der kasten en
haalde eenige van zijne schatten te
voorschijn zeldzame oude boe
ken in alle talen, van het klassieke
Grieksch tot het hedendaagsche
Franschvan Anakreon tot den schrij
ver der Philippiques, die vreeselijke
schotschriften op wijlen den Regent,
die nog maar weinige jaren geleden
te Parijs verschenen waren. Enkele
daarvan waren vreemde goddelooze
boeken, wier bezit aan een mensch
niet het geringste genot konden ver
schaffen, tenzij alleen den dwazen
trots om eigenaar te zijn van iets
zeldzaams, dat veel geld gekost had,
en dat zijns gelijken niet had in godde
loosheid. Mr. Topsparkle was in zijn
hart trotsch op het bezit van die
boeken.
„Gij kunt u er geen voorstelling
van maken, hoeveel moeite het me
gekost heeft, deze zeldzaamheden bij
een te brengen," zeide hij, „en bij
mijn ziel, ik weet niet, of ze het wel
waard zijn. 't Is er meê als met die
hakkeborden ih de muziekzaal, die
toebehoord hebben aan Marguérite
de Yalois Clément Marot's Mar-
guéritte, begrijpt ge, en waarvoor ik
een klein kapitaal betaald heb aan
een joodschen koopman te Parijs.
Wat hebt ge daar te maken, kerel,
dat ge daar zoo staat te kijken?"
Deze laatste vraag was gericht tot
een lakei, die daar, onbewegelijk als
een standbeeld, was blijven staan even
over den deurdrempel, alsof hij zich
niet nader dorst wagen in de door
luchtige tegenwoordigheid zijns mees
ters. Hij had getracht door een met
zwakke stem gesproken woord kennis
te geven van zijn aanwezigheid, maar
men had hem niet gehoord. „Mijn
heer, Lord Bolingbroke is in de biljart
zaal, en verzoekt dringend een paar
minuten met u te mogen spreken.
Hij heeft berichten ontvangen uit
Londen, die hij u gaarne wilde mede-
deelen.
„Zeg aan zijne lordschap, dat ik
onmiddellijk bij hem kom. Wilt ge mij
wel veroorloven, mij een oogenblik
te verwijderen, heeren? De boeken
zullen u waarschijnlijk wel eenige
aangename oogenblikken verschaffen
gedurende mijne afwezigheid, maar
mijn keurigste juweelen moet ik u
nog toonen. Of zoo gij 't liever tot
een volgenden morgen mocht willen
uitstellen liet hij er op volgen,
met een ietwat onrustigen blik op de
alkoof, waarvan Lavendale weinig of
niets merkte, omdat zijne gedachten
te zeer van andere dingen vervuld
waren.
„Neen, neen, mijn waarde heer,
we zullen hier uwe terugkomst af
wachten. Er zijn hier boeken en
schilderijen en zeldzaamheden, waar-
meê wij ons wel een geheele week
lang zouden kunnen bezighouden en
vermaken."
„Ik zal niet lang wegblijven,"
zeide Topsparkle terwijl hij zich met
haastige schreden verwijderde.
De twee jonge mannen liepen het
vertrek rond, waar indedaad voor
werpen in overvloed aanwezig waren,
om den kenner van kunst en zeld
zaamheden belang in te boezemen
en hem te boeien. Bronzen medaljons,
borstbeelden, porselein vulden de tafels
en versierden elk plekjen, dat daar
voor gebruikt kon worden, en dat
niet gevuld was met boeken. In alles
openbaarde zich de zucht des ver
zamelaars, om proeven van elke kunst
en van elke school bijeen te brengen.
Lord Lavendale ging nu naar de
alkoof. Deze was van het overige ge
deelte van het vertrek afgeschoten
door een prachtig oud stuk Indiesch
borduurwerk, een dikke en zware
stof, waarin edelgesteenten van aller
lei soort waren aangebracht op een
grond van brokaat-zijde, waardoor een
verwonderlijk schoon gouden weefsel
heenliep. Lavendale en Durnford
bewonderden de gordijn, die thans
voor een derde gedeelte was weg
geschoven, en toen viel zijner lord-
schaps scherp oog op het oude eiken
houten kabinet.
,,'t Is een relikwieënkast," riep hij
uit, „daar verwed ik wat onder, met
een zeldzaam oud schilderij aan de
keerzijde. Dat middenpaneel is eene
deur met eene schilderij er achter.
Hebt ge ooit prachtiger beeldhouw
werk gezien?"
„Deze deuren zijn prachtig," ant
woordde Durnford, terwijl hij de twee
buitenste deuren, die opengeslagen
waren, in oogenschouw nam.
„Ja, het beeldhouwwerk op die
deuren is stout en geniaal van op
vatting, maar dit hier is nog fraaier
werk. Hier hebt ge de Geboorte
geschiedenis, en de Drie Koningen
met hunne geschenken, de krib en
drie dieren. Ge herinnert je zeker
de oude legende, volgens welke de
ezel balkte eamus en de os ant
woordde met zijn diepe basstem:
ubi 2) en het lam: boed Betlehem.
Ja, hier hebt ge de Maagd, en de
nederige wieg des Heeren."
„Laat ons de schilderij achter het
paneel eens bezien, als er namentlijk
een is. Wellicht is 't een van van
Dyk," zeide Durnford,. „Zie, daar is
een sleutel."
Hij wees op een heel klein sleutel-
tjen, dat aan de buitenlijst, die het
paneel omgaf, was opgehangen. La
vendale draaide het sleuteltjen in het
slot om, en sloeg de deur open.
„Mijn God!" riep Durnford uit,
„Irene's portret!"
't Was geen van Dyk geen
sombere en plechtige schilderij van
de Kruisiging of van de Afneming
van het Kruis, geen bleek goddelijk
hoofd met zijn doornenkroon, 't Was
slechts het gelaat eener vrouw,
onbeschrijfelijk schoon, met goudbruin
hair en donkere violetkleurige oogen
met donkere wimpers, een bleek, liefe
lijk, bijna volmaakt schoon gelaat, en
het vertoonde de trekken van Irene
Bosworth. En toch was het niet Irene's
portret. Eene nadere opzettelijke be
schouwing deed punten van verschil
ontdekken. De gelijkenis was treffend,
maar er was verschil.
„Hoe, hebt ge nog een mijner ver
borgen schatten ontdekt?" vroeg eene
zachte slepende stem achter Laven-
dale's elleboog.
't Was Mr. Topsparkle, die zoo
stil weder was binnengekomen, dat
geen zijner beide gasten hem had
hooren naderen. Hij was bleeker dan
gewoonlijk onder zijn blanketsel, en
er vertoonde zich eenige onrust op
zijn gelaat, meende Durnfordmaar,
vond hij het wellicht onaangenaam
hen daar voor de verborgen schilderij
te zien staan, hij liet het niet blijken.
„Een prachtig kopjen, en meer
dan tamelijk goed geschilderd, vindt
ge ook niet heeren?" vroeg hij op
luchtigen toon.
„'t Is een allerbekoorlijkst gelaat,
en 't is zeer mooi geschilderd," ant
woordde Lavendale; „maar er is iets
in, dat meer treft dan de schoonheid
van het gelaat of de bekwaamheid
van den schilder." Hij zag Mr. Top
sparkle onafgebroken aan, terwijl hij
dit zeide.
„Ja? En wat is dat?"
„Kunt ge dat niet gissen?"
„Neen, op mijn eer."
„De zeer opmerkenswaardige ge
lijkenis tusschen dat kopjen en Miss
Irene Bosworth."
Mr. Topsparkle zette zijn lornjet
op en bekeek de schilderij, bijna of
het voor de eerste maal was, dat hij
Laat ons gaan. s) Waar.
ze zag. Terwijl hij de schilderij alzoo
bekeek, bekeek Lavendale het stuk
ook nauwkeurig, en zijn scherp oog
ontdekte spoedig de naamteekening
des schildersPaulo Villari Venetië,
1686.
„Uwe lordschap heeft gelijk," zeide
Mr. Topsparkle, nadat hij geruimen
tijd het schilderstuk in oogenschouw
had genomen. „Er is bepaald iets in de
lijnen en de trekken en zelfs in de
uitdrukking dat op Miss Bosworth
gelijkt 't Is vreemd, dat ik dat nog
nooit te voren heb opgemerktmaar
alhoewel ik bijna dagelijks aan dezen
schijflessenaar zit te schrijven, sla ik
maar zelden die deur open. Ik heb
die schilderij in Italië gekocht, maar
dat is zoolang geleden, dat ik het
haast heb kunnen vergeten, op wat
datum ik ze gekocht heb."
„Hebt ge het origineel gekend?
't Is blijkbaar een portret."
„Ja, ik geloof dat het een portret
was, of een studie naar een zeer schoon
model de Fornarina van een of
anderen jeugdigen schilder, die nooit
zoo beroemd is geworden als Rafaelle.
Neen, de dame heb ik niet gekend.
Die toevallige gelijkenis is zeer zon
derling. Ik denk er half over, de schil
derij aan Miss Bosworth ten geschenke
te geven en toch zou ik er maar
moeilijk toe kunnen komen, mijzelf
te berooven van dit oude kabinet, of
ook maar van een verborgen schat.
Ge hebt, hoop ik, het beeldhouwwerk
bewonderd? 't Is het fraaiste, dat
ik ooit ontdekt heb in de bijna halve
eeuw, dat ik me heb toegelegd op
het opsporen van curiosa.'"
„Ja, het is keurig," antwoordde
Lavendale, blijkbaar in gepeins ver
diept.
Hij had nagedacht over den datum
van het schilderstuk en over de plaats,
waar het geschilderd was. Hij twijfel
de er geen oogenblik aan, of het was
't portret van Topsparkle's Italiaan-
sche minnares, de ongelukkige dame,
die op zoo geheimzinnige wijze in
het huis op Soho Square overleden
was. De onrustige uitdrukkingop
Topsparkle's bleek gelaat wekten de
somberste vermoedens op.
De geljjkenis op Irene was natuur
lijk slechts eene toevalligheid. Zulke
toevallige gelijkenissen komen vaak
genoeg voor. Ja, 't was een bekoor
lijk gelaat en dit was het gelaat,
dat John Churchil bewonderd had,
toen hij pas den mannelijken leeftijd
had bereikt, hij zelf, schoon als een
Grieksche god, vol kracht en geest,
van nature een aanvoerder van leger
scharen, een man, van wien terecht
gezegd was, dat er sedert de dagen
van Alexander geen grooter krijgsman
geleefd had.
Topsparkle sloot de deur, waar
achter de schilderij geplaatst was, en
stak den sleutel in zijn zak.
„En wat voor nieuws had zijne
lordschap u te brengen, Mr. Topspar
kle?" vroeg Durnford,„tenzij het
eene geheime tijding geweest is, waar
naar het onbeschaamd zou zijn te
vragen."
„'t Is een nieuws, dat aan geheel
Europa bekend moet zijn, voordat
de week ten einde is," antwoordde
Topsparkle, „ofschoon Bolingbroke
het langs partikulieren weg te weten
is gekomen. Hij houdt er korrespon-
denten op na over het geheele vast
land, en is altijd au courant."
„Het nieuws, Mr. Topsparkle!"
riep Lavendale. „Speel niet met ons
ongeduld. Is de Pretendent ergens op
de woeste Schotsche kust geland?
Is Gibraltar genomen?"
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.