MOHAWKS.
YAK
Miss M. E. BRADDON.
Naar het EngeUch.
37)
„Neen, 't is slechts het bericht, dat
er een ongelukkige oude vrouw min
der in de wereld is; dat er een
rampzalig zwak licht is uitgedoofd in
de duisternis van den dood, Sophia
von Zeil, zij die Koningin van En
geland had moeten wezen de
Keurvorstin-Douairière van Hannover
noemen ze haar, is in haar kerker
te Ahlen overleden, en de berichtge
ver van zijne lordschap deelt hem
eene zonderlinge historie mede be
treffende haar sterfbed."
„O, wees zoo goed ons die te ver
halen. Ik ben verzot op sterfbed
histories."
„Men zegt, dat de stervende vrouw
in hare laatste ure na gedurende
geruimen tijd geen woord gesproken
te hebben, en oogenschijnlijk bewus
teloos te zijn geweest, plotseling
zich in haar bed heeft opgericht, en
met eene vaste, heldere stem den
geest van haar wreedaardigen echt
genoot opgeroepen heeft, om binnen
een jaar met haar voor den rechter
stoel Gods te verschijnen. Zij, die
om haar heen stonden waren vreeselijk
ontsteld, en 't was hun of zij een
geest gezien hadden, die uit het graf
verrezen was. Nauwlijks had zij die
woorden gesproken, of zij viel neder
en gaf, om zoo te zeggen met die
dagvaarding op de lippen, den geest."
„Ik benijd Zijne Majesteit niet, als
ik bedenk wat in zijn gemoed zal
omgaan, als hem verslag gedaan
wordt van die uitnoodiging," zeide
Lavendale. „"Welke deugden en voor
treffelijke eigenschappen hij ook moge
bezitten, hij is een hartvochtig en
wreed echtgenoot geweest. Nooit is
de onbezonnenheid van eene jonge
vrouw zoo vreeselijk geboet, als hier
het geval ia geweest, door dat levend
dood zijn gedurende dertig jaren
van troostelooze afzondering."
„'t Was niet geheel en al zijne
schuld. De maitresse zijns vaders,
de gravin von Platen, heeft er
het meest van op haar geweten. Zij
is het geweest, die de jeugdige
vorstin met spionnen heeft omringd,
en die Königsmarck heeft vermoord.
Men zegt, dat deze furie met haar
hiel op zijn gezicht getrapt heeft,
toen hij lag te sterven."
„De woede der veronachtzaamde
schoonheid openbaart zich op ver
schillende manieren," merkte Durn-
ford op. „Maar indien George als
jong mensch door anderen tot wreed
heid en onrechtvaardigheid verleid is,
zijn rijpere leeftijd had hem toch tot
genade kunnen stemmen, en had hij,
al ware 't alleen maar ter wille van
zijne dochter, Koningin Sofia van
Pruisen, geweest, zich wel een
weinig barmhartig mogen toonen ten
opzichte van zijne vrouw."
„Ik heb de vrienden van den
Prins hooren zeggen, dat hij, indien
zijne moeder haar tyran overleeft,
haar in eere zou hebben hersteld en
haar den titel van Koningin Douairi
ère zou hebbeu verleendmaar wel
ke goede voornemens zijne Konink
lijke Hoogheid ook ten haren op
zichte moge gekoesterd hebben, de
dood heeft het nu onmogelijk ge
maakt, ze ten uitvoer te brengen."
„Ik geloof, dat hij alleen om zijn
vader te tergen te kennen gegeven
heeft, dat hij zulke voornemens koes
terde. Er bestaat een erfelijke haat
tusschen de vaders en de zoons van
dit stamhuis. Daar hebt ge Prins
Frederik bijvoorbeeld, die buiten
Engeland in ballingschap moet leven,
en die ronduit verfoeid wordt door
beide zijn ouders."
„Indien George verstandig was,
dan zou hij zijn kleinzoon laten trou
wen met zijne nicht, Prinses Wilhel-
mina, en zoo de eene helft van het
Viervoudig Verbond nakomen. Fre
derik Willem is een onbeschofte vle
gel, en bovendien een vrek, maar
hij is een geslepen vorst, en Pruisen
neemt voortdurend in macht toe.
Engeland moest zich door eiken mo
gelijken schakel aan die natie vast
koppelen."
HOOFDSTUK XIV.
Lavendale verliet Ringwood Abbey,
meer dan ooit te voren verliefd op
zijne voormalige beminde, en woe
dend jaloersch op haar overige be
wonderaars, te beginnen met Boling-
broke. Maar een doodelijken haat
koesterde hij tegen haar echtgenoot.
Die duistere geschiedenissen uit Mr.
Topsparkle's jeugd en jongelingsjaren
hadden een geweldigen indruk ge
maakt op zijne ziel. Hij was zelf een
lichtmis geweest, en zijn eigen wilde
jeugd gaf hem maar weinig reeht
om als een zedepreeker op te treden
maar Lavendale's zonden waren de
ondeugden geweest van een begaafd
jonkman van aanzienlijke geboorte;
zijne dwaasheden had hij niet onder
stoelen of banken geschoven hij had
gepronkt met zijne minnarijen, met
zijn avonturen aan de speeltafel, met
zijn duels; hij had der geheele wereld
gelegenheid gegeven kennis te ne
men van zijne losbandigheid en van
zijne lichtzinnige denkwijze, en hij
had roem gedragen op zijne schande,
terwijl Topsparkle's ondeugden in 't
geheim en in 't duister gepleegd
waren, geheimzinnig als de plechtig
heden eener godsdienst der oudheid,
terwijl het publiek zich dienaangaan
de slechts in vermoedens kon ver
diepen.
Voor Lavendale was zelfs alleen de
tegenwoordigheid van dien man wal-
gingwekkend,alhoewelMr.Topsparkle
over 't algemeen beschouwd werd als
een zeer aardig man en als het toon
beeld van iemand, die zich zelf met
zorg konzerv eerde, en die zijn gasten
op artistieke wijze wist te onthalen.
„Bij lamplicht zou onze Topsparkle
voor een man van vijf en dertig jaar
doorgaan," merkte Bolingbroke op,
toen hij op zekeren avond na afloop
van de opera bij White zat te praten
over den man, die kort geleden zijn
gastheer was geweest„en toch meen
ik goede reden te hebben, om te be
weren, dat hij nader aan de zeventig
dan aan de zestig is en, bij mijn
ziel, mijne heeren, 't is zeer ver
dienstelijk voor een man van zeventig
jaar dat hij nog voor jong kan door
gaan. Dat is niet zoo gemakkelijk als
gij, heeren van jongeren leeftijd, wel
licht meent."
„Er ligt over Topsparkle een waas
van rustige élegance, dat zeer in
nemend is," zeide een ander, „en
wanneer men bedenkt, hoe zijn vader
zijn geld als koopman in de City
gewonnen heeft, en hoe een afstand
van maar één geslacht hem scheidt
van huiden en talk
„Daar vergist ge je in, beste Che-
venin," viel een ander hem in de
rede; „de oude Topsparkle was een
koopman in verfwaren."
„Maar is daaronder dan de negotie
in huiden en talk niet begrepen?
Ik meende, dat 't altemaal 't zelfde
was," zeide Chevenin, met het voor
komen, van een aanzienlijk heer, en
op flauwen toon.
„Alderman Topsparkle was een
bizonder knappe kerel," zeide Bo
lingbroke. „Ge moet niet denken,
dat hij zijn groot vermogen geheel
gewonnen heeft op den geëffenden weg
van den handel in verfwarenmen
heeft verzekerd, dat hij op groote
schaal aan de Beurs gespekuleerd
heeften ook heeft men gezegd, dat
hij vóór den Vrede van Utrecht al het
bedorven buskruit in het land trachtte
op te koopen, om het weder te ver-
koopen aan een zeer groot man, wiens
naam ik de laatste zou zijn te ver
melden, om twee goede redenenhij
is dood, en hij was vroeger een vriend
van me."
„Niets is beter dan een langdurige
oorlog voor knappe kooplui om rijk
te worden," merkte Chevenin op.
„Nu waardeer ik het indedaad zeer
in Topsparkle, in aanmerking geno
men zijne geringe afkomst, dat hij zich
goed genoeg voordoet, om bijna voor
een man van goede geboorte te kun
nen doorgaan."
„Ik weet, dat hij veel aardiger
is dan menig onzer, en op het punt
van beleefdheid veel nauwgezetter,"
zeide Bolingbroke.
„Ja, maar dat is zijn grootste fout.
Hij overdrijft het hoffelijke voorkomen.
Hij is eentonig in zijne beleefdheid,
en bezit niet de gemakkelijkheid en de
verscheidenheid van vormen, die tot
een aanzienlijke opvoeding behooren.
Hij heeft al de gebreken van een
nieuweling in de kunst der goede
manieren."
Dat gekunsteld voorname voorko
men en dat uiterlijk polijstsel van
aanzienlijkheid, waarmede de groote
wereld in 't algemeen zich tevreden
stelde, stuitte Lord Lavendale tegen
de borst. Gemaaktheid haatte hij in
ieder, maar het allermeest in Vivian
Topsparkle. Hij haatte 's mans schrale
witte handen en den zachten vrouwe
lijken klank zijner stemhij haatte
zijn geverfde wenkbrauwen, en zijn
loodwit-gelaatskleur, zijn dun middel
en zijn spichtige beenen.
Hij trachtte zichzelf wijs te maken,
dat zijn afkeer van dezen man niets
anders dan een natuurlijk instinkt, een
aangeboren weêrzin was bij het
aanschouwen van verborgen zonden
toch was 't als den echtgenoot van
Judith, dat hij dezen man met geheel
zijn hart haatte. Hij dacht aan hem
als aan haar eigenaar, den ellende
ling, die haar gekocht had met zijn
fortuin, die haar gevangen hield door
de boosaardige macht van dien groo-
ten onrechtvaardig verkregen rijk
dom die in de afzondering van
het huiselijk leven haar wellicht be-
leedigde en mishandelde, zij het ook,
dat al wat Lavendale er van gezien
had, het tegenovergestelde aanduidde.
Dat gladde Janus-voorkomen had on
getwijfeld zijn keerzijde; en hij, die
in 't openbaar zich altijd aanstelde
als de zijne vrouw aanbiddende echt
genoot, kon wel eens in het private
leven een tyran zijn.
Geprikkeld door dezen afkeer, was
Lavendale meer dan ooit er op uit,
om het geheim van Mr. Topsparkle's
vroeger leven op te sporen, en wensch-
te hij niets vuriger dan er achter
te komen, wat toch eigentlijk het lot
was geweest van die Italiaansche
minnares, die hij gedurende een kort
tijdsverloop als zijne vrouw erkend
had. Hij had alle middelen, die hem
zeiven en Philter ten dienste stonden
om achter het geheim te komen,
uitgeput, en hij had geen bewijs, of
zelfs geen twijfelachtig vermoeden
van schuld kunnen ontdekken. Er
was maar één persoon, die waar
schijnlijk bekend was met al Mr.
Topsparkle's geheimen, en deze zou
waarschijnlijk niet geneigd zijn ze
te openbaren. Die persoon was Fétis,
de vertrouwde lijfknecht, dien La
vendale nu en dan had aangetroffen
in de korridors van Ringwood Abdij,
en die al het voorkomen had van de
bescheidenheid en de eerbiedige stil
zwijgendheid iu eigen persoon.
„'t Is moeilijk iemand aan 't pra
ten te krijgen, wanneer al zijn be
langen hem nopen te zwijgen,"
dacht Lavendale bij zich zeiven.
Hij deelde aan zijn vriend Durn-
ford mede wat hem in verlegen
heid bracht. Sedert zijn lordschap
afstand gedaan had van Irene, ver
keerden zij op nog meer broederljjke
wijze met elkander, dan zij ooit te
voren gedaan hadden.
„En ook ik brand van nieuwsgie- -
righeid ten aanzien van Topsparkle's
vroeger leven," zeide Herrick; „die
verborgen schilderij, met hare won
derlijke gelijkenis op het meisjen,
dat ik liefheb, heeft me ten eene-
male in de war gebracht, 't Is, dat
spreekt van zelf, maar eene toeval
lige gelijkenis, daar wij Irene's af
stamming kunnen nasporen tot in het
verre verleden, zonder dat er in hare
familie iets van een Italiaansch
huwlijk te ontdekken is. Ik heb den
stamboom der famillie Bosworth
onderzocht gij hebt dien zeker
wel opgemerkt, in eene lijst en ach
ter glas in de eetkamer en daar
is geen buitenlandsch twijgjen te be
speuren te midden van al die takken.
Toch, wanneer ik denk aan de
hartstochtelijke liefde, welke mijn lief
meisjen voor de muziek koestert,
aan haar vurigen, voortvarenden in
borst, aan haar zuidelijk type van
schoonheid, dan kan ik me volstrekt
niet begrijpen, hoe die nuchtere Brit-
sche boom zulk eene schitterende
bloem kan hebben voortgebracht. In
allen gevalle zou ik wel gaarne meer
willen weten van dat bekoorlijke
meisjen, waarvan het portret in Mr.
Topsparkle's heiligdom verborgen is.
Uit zijn bleek worden, toen hij ons
overviel, terwijl wij het portret in
oogenschouw namen, zou men haast
opmaken, dat er voor hem smarte
lijke herinneringen aan het oorspron
kelijke verbonden zijn."
Lady Tredgold bracht haar nicht-
jen weêr naar Londen terug, en
Irene zette weder den voet binnen
den glinsterenden kring van mode
en dwaasheid, en verkeerde daar
weder met vrouwen onder wie ver
heven beginselen en deugdzame ge
zindheden evetfzeer uitzonderingen
waren, als de diamant van Pitt onder
de edelgesteenten. De verzotheid op
het spel had zich als eene soort van
melaatschheid over de geheele wereld
uitgebreidt. Yrouwen zaten den eenen
avond voor en de andere na met de
kaarten in de hand, en waren ge
neigd elkander met goudeu naalden,
dien zij in het haar droegen, te door
steken, als Spaldillio geen geluk aan
bracht, of Manillio in handen der
tegenpartij was. Lady Tredgold was
eene volleerde speelster, maar zij
dorst niet hoog spelen, en moest
zich tevreden stellen met het gezel
schap van dames met beperkte mid
delen, die zich zeiven en hare fami
lies niet anders dan op kleinen schaal
konden ruïneeren. Toch, mochten al
hare verliezen niet groot zijn, leed
haar karakter op even bedenkelijke
wijze er onder, al had zij duizenden
verloren, daar zij moest oppassen,
dat zij van hare winsten niet te veel
liet blijken tegenover hare dochters,
die magere jonge dames met hare
grove gezichten, die iets harpij-ach-
tigs in hare geaardheid hadden, en
altijd hare moeder lastig vielen om
mooie toiletten en zakgeld. Ook zij
waren dol op kaarten, in weerwil van
het afschrikkend voorbeeld haar door
hare moeder gegeven; zij ook ver
loren nu en dan, en dat verloren
geld moest hier of daar vandaan
komen. Kaarten en geld waren in
die dagen een onvoorwaardelijke eisch
van het leven in de groote wereld.
Men achtte het beter levend begra
ven te worden in eene landelijke
pastorie, schoothondjens te kammen
en de boeken van Mrs. Behn of van
Mrs. Manly te lezen, dan in een
Londenschen salon te moeten ver
schijnen met eene ledige beurs.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,