MOHAWKS. VAN Miss M. E. BBADDON. Naar lust Engehch. 44) „Ik meen reden te hebben om te gelooven, dat tenminste de moeder van het kind eene rijke erfenis te verwachten hadmanr 't hing af van de gril eens rijken vaders; precies zooals het "geval is met het fortuin uwer meesteresse, dat zij verliezen kan, als zij,den Squire ongehoorzaam is." „Zij zeiden allen, dat die doode man een voornaam heer was," merkte Bridget mijmerend op. „Ik heb Pach ter Bowman menigmaal over hem hooren spreken hij was mager en schraal en had blijkbaar fgebrek ge leden, zeido de pachter, maar hij moest een knap jonkman geweest zijn, en zijne kleederen waren die van een fatsoenlijk heer,'ofschoon ze zoo versleten waren, dat er bijna niets dan lompen van waren over gebleven." „Zijn er ook] papieren bij hem ge vonden „Ja, de Squire is thuis gekomen met een bundeltje papieren, maar daaronder was niets, waaruit men kon opmaken, wie hij was Dat heb ik den Squire wel hooren zeggen." „Nu, ik heb me tot taak gesteld, Mr. Chumleigh's familiebetrekkingen op te sporen, en van hen zal ik wel alles vernemen wat betrekking heeft op zijn huwelijk, en ik heb de vrouw gesproken, die zijn moederloos meis ken verpleegd heeft tot een veertien dagen vóór den tijd, dat zij hier in huis is opgenomen.' „Werkelijk, mijnheer? Dat is zeer toevallig." „Ja, wel toevallig, jufvrouw Brid get; maar de wereld, die wij bewo nen, is veel kleiner, dan we 't ons wel eens voorstellen." „Was de moeder dus overleden, mijnheer?" „Ja, de moeder is onmiddellijk na de geboorte van haar kind overleden." „En dacht ge, dat die vrouw goed voor de kleine geweest is „Heel goed, naar 't me voorkwam maar haar eerste verpleegster, de vrouw, die haar van de borst harer stervende moeder genomen had, was een onverschillig, onwaardig schep sel." „Hoe weet ge dat, mijnheer?" „Een ongeluk dat is voorgevallen, en waarvan mij mededeeling is gedaan, kan daarvoor een voldoend bewijs leveren." Bridget verdiepte zich in gepeins, maar vroeg niet naar den aard of de geschiedenis van dat ongeluk. De herinnering aan haar verloren pleegkind scheen haar zeer pijnlijk aan te doen. Herrick zeide nu niets meer aan gaande M. Chumleigh of diens kind. Hij had alles gezegd wat hij zich voorgenomen had te zeggen, en hij had met een scherp oog den indruk waargenomen, dien zijn openbaringen op Bridget gemaakt hadden, en nu was het tijd voor hem om dit para dijs weder te verlaten, opdat niet een of andere dienstbode daar langs gaan, en acht slaan mocht op zijn aanwezigheid, of opdat niet Made moiselle hare leerlinge mocht komen zoeken. Rena had al onrustig naar het huis gekeken, elk oogenblik de verschijning harer gouvernante ver wachtende. „Wilt ge mij vergezellen tot aan het oude hek, liefste, waar ik zoo menige gelukkige ure heb mogen doorbrengen vroeg Herrick op smeekenden toon„Jufvrouw Bridget zal wel wacht houden, terwijl ge met mij daarheen wandelt." „'t Is bijna etenstijd, maar ik wil het wagen," antwoordde Rena, „op het gevaar af van beknord te zullen worden." Zij wandelden samen verder onder het dichte lommer naar de plaats, waar zij vroeger plachten samen te komen, en voor dat zij scheidden, drong Herrick er bij Rena op aan, dat zij nu en dan hem daar zou komen opzoeken, al ware het alleen maar om gedurende een minuut of vijf door het hekwerk heen wat met elkaêr te kunnen spreken. „Ik kan als naar gewoonte je van tijd tot tijd een regeltjen doen toe komen door onzen jeugdigen vriend uit do tuinmanswoning," zeide hij. „Dat is een dienstvaardig ventjèn, en hij schijnt een op zijn jeugdigen leeftijd merkwaardige sympathie te gevoelen voor de trouwe liefde van een minnend paar. Men kan je, dunkt me, haast onmogelijk zóó nauw be waken, of ge kunt toch ongemerkt den weg naar hier wel inslaan op je wandelingen." „Mijn vader heeft strenge orders gegeven, dat men mij niet alleen mag laten gaan," zeide Irene; „maar Mademoiselle is geen nijdige bewaak ster, en ik kan onder een of ander voorwendsel me wel van haar ver wijderen ofschoon ik het hard vind, iemand, die zooveel vertrou wen in me stelt, te moeten mislei den." En zoo scheidden zij van elkander, met de afspraak, dat, wanneer Her rick de volgende maal weêr op La- vendalo Manor kwam, zij hun best zouden doen om eene samenkomst te hebben op de oude plaats, die hun dierbaar was geworden door de her innering aan hun eerste toevallige ontmoeting, en door zoo menig daar op gevolgd rendez-vous. Niet vaak zou Herrick zulk eene gelegenheid hebben, want hij had zijn levensstrijd te strijden, en zijne bezigheden zou den hem aan Londen gekluisterd houden, en aan zijn eenzame woning achter in Russel-Street. HOOFDSTUK XYII. Herrick keerde dien avond nog naar Londen terug. Lavendale bevond zich op Bloomsbury Square, en had gaarne gezien, dat zijn vertrouwde vriend en makker daar bij hem zijn' intrek had genomen, indien Herrick dat maar had willen goedvinden; maar Herrick had vast besloten een leven te gaan leiden van harden arbeid en bijna Spartaanscho een voudigheid. Hij was vol eerzucht, vervuld van dezelfde levendige be geerte naar sukces, terwille van een bemind voorwerp, van dezelfde edel moedige belangeloosheid, welke Stee- Ie zich zoo gelukkig deed gevoelen, wanneer hij een handvol guineas verdiend had, om die zijne liefste Prae in den schoot to werpen. Daar om weigerde hij zijne kamers in de laan bij Buttons te verlaten, en hij arbeidde voort, met een eerlijk doel voor oogen, waarop sukces van zelf zou moeten volgen. Maar in weêr- wil van zijne drukke bezigheden, verbonden aan zijne verplichtingen als lid van het Parlement en aan zijn werk als dagbladschrijver, wist Mr. Durnford toch tijd te vinden, om met de diligence naar "Winches ter te reizen, vanwaar een gehuurd paard hem naar het verblijf van Sir John Chumleigh bracht, een landedelman, en de voornaamste vertegenwoordiger eener oude aan de Tory-partij en aan de orthodok- sche kerk gehechte familie, een heer, wiens grootvader zijn bloed vergoten en zijn leven gelaten had voor den Koning in den Burgeroorlog, en wiens vader zich wrevelig op een afstand gehouden had van den Hollandschen overweldiger, en geleefd had en ge- i storven was op zijn eigen landgoed. De tegenwoordige Sir John Chumleigh was een liefhebber van het jacht vermaak en een voorstander van den landbouw, die alleen voor zijne pacht hoeven en voor de vossenjacht leefde, en al de overige belangen, en al het andere streven van het mensch- dom minachtte. Hij had de dochter van een armen edelman tot vrouw genomen, eene bekoorlijke dame, die zich langzaam bijna dood had ge kniesd gedurende de laatste twintig jaar, te midden van den overvloed en de ruwheid van zulk een landelijk verblijf, zoodat al hare buren zich er over verbaasden, dat zij nog leefde. Aan dezen landedelman stelde Mr. Durnford zich op een prachti- gen Aprilmorgen voor. Hij trof den baronet aan in een met paneelwerk beschoten kamer, gezeten aan eene met dokumenten van administratieven aard bedekte tafel. Sir John was een dik en zwaar man, droeg een. lederen broek en kaplaarzen, des winters en des zomers, en was geheel en al gedost in een kostuum, dat meer aan het jachtveld, dan aan een salon deed denken. Hij was een man, die in den winter kon uitrijden, als de sterren nog aan don hemel stonden, voordat het eerste morgenrood zich aan de Oosterkim vertoonde, om een rit van vijftien mijlen af te leggen, naar eene samenkomst van jagers. Hij had een groot aantal uitmunten de jachthonden, eene prachtige stoe terij van jachtpaarden, ging viermaal in de week op de jacht, en beschouw de iedere guinea als verspild, die niet uitgegeven werd voor de honden en de paarden. Hij was er trotscher op, dat hij de eigenaar was van voor treffelijke honden, dan hij geweest zou zijn, indien hjj Eorste Minister geweest ware. Herrick wierp een blik op de zwepen, de rijen sporen, de hoofdstellen en de roskammen, die aan de muren prijkten, en zag terstond, met wat soort van man hij te doen had, en hij had zich spoedig voorgenomen, zich eer aan openhar tige onbeleefdheid, dan aan geveinsde hoffelijkheid schuldig te maken. Hij gaf aan den baronet in korte woorden te kennen, wat de reden van zijne komst was. „Ik heb," zeide hij, bizondere re den om belang te stellen in de ge schiedenis van een lid uwer familie, die met tegenspoed te kampen heeft gehad, jong gestorven is, en een moederloos kind achtergelaten heeft. „Mijn waarde heer, mijne familie is zeer uitgebreid geworden, sedert de Chumleigh's een oud Norraan- diesch geslacht het eerst wortel geschoten heeft in dit land, en indien gij van mij verwacht, dat ik inlich ting zou kunnen geven aangaande elke verarmde twijg van mijn stam boom, die gedurende de laatste halve eeuw verdord is „Ik meen, dat de door mij bedoelde heer u nog al na bestond, Sir John, daar hij bij u zijn toevlucht wilde zoeken, toen hij in den uitersten nood verkeerde." „Ja, mijnheer, dat doen zij allen zij komen naar een bloedverwant die er goed bij zit toe, even natuurlijk als een oude mannetjensvos, als hij vervolgd wordt, in een hol vlucht om zich te redden." „Herinnert ge u een neef, die in 't jaar negen 't was in de herfst, kort na Malplaquet tot ukwam, met een klein meisken, nog niet veel meer dan een zuigeling—" „Niet waarschijnlijk zal ik die ge beurtenis ooit vergeten, mijnheer. Wat een onzinnige brutaliteit van een neef in den derden of vierden graad, zich aan mijn huis aan te melden met een schreeuwleelijk van achttien maanden, in de verwachting, dat hij daar voor wie weet hoelang een onderkomen en voedsel vinden zouHad hij hier eenmaal een ver blijf naar zijn smaak gevonden, dan kon men er wel staat op maken, dat hij niet geneigd zou zijn zich te haasten om weêr weg te komen, 't Kostte me waarlijk moeite, de ge wone beleefdheid tegenover dien luien landlooper in acht te nemen, maar ik wist mijne verontwaardiging in zoover te bedwingen, dat ik hem een stevig maal eten aanbood, waar voor hij bedankte, en een guinea, welke hij den lakeien, die hem de deur uitlieten, voor de voeten wierp „Zoodat hij liever half verhongerd en met geen duit op zak naar Lon den wilde terugkeeren, dan uwe wel daad aan te nemen," viel Durnford hem in de rede; „een verkeerde hooghartigheid, ongetwijfeld, mijn heer, doch er zijn menschen, die er zulk een hooghartigheid op nahouden, en die liever willen sterven dan haar te verloochenen. Uw gastvrij aanbod is de laatste kans op een maal eten geweest, die uw neef gehad heeft, want hij is van honger en gebrek bezweken op den weg naar Londen, en het door hem achtergelaten wees- jen is toen als kind aangenomen door zekeren Squire Bosworth, een groot grondbezitter te Fairmile in Surrey." „Hoe weet ge, dat hij van gebrek is gestorven, mijnheer?" vroeg Sir John, blijkbaar eenigszins getroffen. „O, mijnheer, het feit is algemeen bekend,' antwoordde Durnford, en daarop deed hij mededeeling van die twee hoofdstukken der geschiedenis, welke hij vernomen had van Mr. Ludderly, en van de vrouw te Chel sea, en van Bridget en anderen te Fairmile. „Wel, wel, mijnheer, dat is eene treurige historie," zeide de baronet; „maar in geheel Engeland zal nauw- lijks een man te vinden zijn, die rijk genoeg is, om in de noodon en be hoeften van al zijn arme bloedver wanten te voorzien. De magere koeien zouden al de vette koeien opeten, mijnheer, indien een verkeerd begre pen welwillendheid zich met die taak wilde belasten, en het geheele ko ninkrijk zou alzoo afdalen tot één zelfde peil van armoede. Bij den He- mel, mijnheer, allen zonder onder scheid zouden arm worden. Er zou alzoo geen enkel groen plekjen in de woestijn overblijven, 't Is gezonder wijsheid en beter berekende welwil lendheid, als de rijken hun erfgoed bijeen houden, hun vermogen goed beheeren, den kost geven aan hun onderhoorigen, en den handel onder steunen. Evenwel, ik verneem met leedwezen, dat deze op een dwaal weg geraakte jonge man op zoo ake lige wijze aan zijn einde is gekomen." „Mag ik vragen, waarom gij be weert, dat hij op een dwaalweg ge raakt was, mijnheer?" „Omdat hij een grooten misstap begaan heeft, met te trachten van zijn vernuft en geest te leven, in plaats van met een of ander geregeld en eerlijk bedrijf in zijn onderhoud te voorzien omdat hij gemeend heeft den kost te kunnen verdienen met in Londen om te lummelen, niets uittevoeren dan in koffiehuizen te zitten, en verkeerdo denkbeelden over te nemen van de Londensche vernuften, Dryden, Congreve, Wy- cherley, Addison, Steele, en derge- lijken, om ze uit de tweede hand in de nieuwsbladen tegen sober loon aan den man te brengen." Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1894 | | pagina 6