MOHAWKS. VAK Miss M. E. BRADDON. Naar het EngeUch. 45) „'t "Ware beter geweest, als hij soldaat of straatveger geworden ware. En toen hij goeverneur was, en een mooi loon verdiende, en zijn intrek kon nemen in de beste logementen van het vastland, en hij in een koets met vier paarden geheel Europa door kon reizen wat aan zijn ontwik keling zoo bevorderlijk had kunnen wezen, dat hij een even goed'schrijver had kunnen worden als die Mr. Ad dison, met wien de lui zoo hebben weggeloopen toen heeft hij waar achtig al zijn goede vooruitzichten bedorven, door een meisjen uit een Italiaansch klooster te schaken, en de geheele priesterwereld in rep en roer te brengen „Was die jonge dame eenenon?" vroeg Durnford belangstellend. „Wel neennaar men zeide, was zij slechts eene kostgangster of leer linge in het klooster, voor wie een mooi kostgeld betaald werd door een rijken vader, die zich zóó voor zijne dochter verborgen hield, dat men bijna gezegd zou hebben, dat zij zonder naam was, en vermoedde dan ook, dat zij een kind was van eene moeder uit geringen stand, 't welk de vader gaarne wilde wegstoppen in een klooster, in de hoop, dat zij den sluier zou aannemen, waardoor hij van allen overlast harerzijds be vrijd zou zijn." „Daar ge zooveel er van vernomen hebt, Sir John, is de veronderstelling zeker niet te gewaagd, dat ge ook wel zult weten, hoe die vader heette." „Dat is toch niet het geval, mijn heer. De eenige inlichting, welke ik dienaangaande ontvangen heb, is me geworden in een soort van ophelde rend schrijven, mij door mijn dwazen neef gezonden daar hij een soort van eerbied voor me gevoelde, omdat ik het hoofd der familie was kort na zijn huwelijk." „Zoudt gij mij willen verplichten, mijnheer, door mij dien brief te la ten zien, dien gij ongetwijfeld wel zult hebben bewaard?" vroeg Durn ford. „Maar nu, jonge heer, loopt ge wel wat hard van stal! Wilt ge wel zoo vriendelijk zijn, mij te ver klaren, met wat recht gij wilt om tasten in de verborgenheid van Chum- leigh's leven en huwelijk? Wat voor belang kunt gij, een vreemdeling, stellen- in mijn overleden bloedver want, en wat recht kunt "gij hebben, om er bij mij op aan tejdringen, dat ik u op de hoogte zal brengen van de schandalen zijner misbruikte jeugd?" „Ik zal openhartig zijn, Sir John. Mijne belangstelling betreft Mr. Ohum- leigh niet rechtstreeks. Het door hem als wees achtergelaten doch- tertjen, dat op vijfjarigen leeftijd overleden is, was het geliefde speel- nootjen en gezellinnetjen van eene jonge dame, die, hoop ik, eenmaal mijne vrouw zal worden, 't Is om harentwil dat ik gaarne op de hoogte zou komen van de levensgeschiede nis uws neefs." „'t Is een ver gezocht sentimen teel soort van belangstelling, mijn heer, en indien gij niet zoo'n fat soenlijk man waart, zou ik verdui veld weinig lust hebben om aan uwe belangstelling te voldoen," sprak Sir John. „Mag ik zoo vrij zijn te vragen, mijnheer, wie en wat gij zijt want uw naam, ofschoon die een zeer goeden klank heeft, verschaft mij geenerlei inlichting op dat punt?" „Om dan te beginnen, Sir John, ik behoor tot de broederschap van die schrijvers, tegen welke gij zoo ingenomen zijt. Zonder bepaald een koffiehuislooper te zijn, koester ik een diepen eerbied voor de schimmen van Dryden en Addison, die tijdens hun leven trouw bij Button kwamen ja, 't is Mr. Addison geweest, die dat koffiehuis, dat gehouden werd door een ouden dienaar van Lord Warwick, in trek gebracht heeft; en wat de schoone vernuften betreft, die nog leven, ik heb altijd met onuitsprekelijk genot geluisterd naar de gesprekken van Congreve en Wycherley, van Pope en Gay. Ja, Sir John, ik ben ook zoo'n verachtelijk schepsel, een man die van zijn geestesarbeid leeftmaar ik ben nog in een andere betrekking werkzaam dan in die van brood schrijver." „Mag ik vragen, welke die tweede betrekking is, mijnheer?" „Ik heb de eer het vlek Bossiney in Zijner Majesteits Parlement te vertegenwoordigen." „Indedaad, mijnheer? Zijt gij lid van het Parlement? En dan twijfel ik er niet aan, of gij behoort tot die verfoeielijke Whig-partij." „Ik hoop, Sir John, dat dit u niet tegen me zal innemen." „Neen, mijnheer Durnford, ik heb opgehouden een partijman te zijn. Er is een tijd geweest, dat ik een heetgebakerde Jakobiet was en Harley en St. John beschouwde als de mannen, die de oogen der Ko ningin zouden doen opengaan voor hare verplichtingen als dochter en zuster, om zoo, zonder veel geweld te plegen of het land te benadeelen, Koning Jakobus den Derde op den troon te brengen, zoo spoedig deze mocht open komen. Maar toen ik zag, hoe spoedig Harley en St. John zich lieten verslaan, en hoe rustig het land zich onderwierp aan een buitenlander van middelbaren leeftijd, die geen woord Engelsch kon spre ken, en toen die ongelukkige mis lukking van 't jaar vijftien me toonde, wat een machteloos troepjen de Ja- kobieten in Engeland en Schotland waren op mijn woord, mijnheer, de beste man onder hen was eene vrouw, en wel Winifred, de Gravin van Nithisdale toen ben ik be gonnen te denken, dat ik beter deed met thuis te blijven bij mijn honden en paarden, en me te onthouden van alle politiek. Van geen der par tijen heb ik ooit eenige gunst ge noten, en ik zeg met den heer in het tooneelstuk, dat Winchestersche komedianten laatst omstreeks Paschen ten tooneele hebben gevoerd„loop naar den duivel met beide uwe Huizen 1" Zoo is Whigh of Tory altemaal zoo goed als hetzelfde voor mij, Mr. Durnford. En willen we nu een flesch Bourgogne drinken, of hebt ge trek in een glas Malaga, na uw langen rit?" Sir John was al sprekende in een goed humeur gekomen, en Herrick vermoedde, dat hij al drinkende in een nog prettiger stemming zou ge raken, en nam daarom, zonder com plimenten te maken, zijn aanbod van een glas wijn aan; waarop de hof meester een massief zilveren blad binnen bracht, met schenkkannen, gevuld met Bourgogne en Malaga, benevens een schotel met brosse be- schuitjens, gebakken naar een bi zonder voorschrift, dat in de familie geweest was van de dagen van Ko ningin Elizabeth af, die op een ha- rer tallooze zwerftochten op Chumleigh Manor gelogeerd had, waardoor zij aan de familie den last opgelegd had, om voor altijd het antieke ameuble ment en de fluweelen overgordijnen van het vertrek, waarin haar konink lijke persoon geslapen had, in stand te houden. Karei de Tweede had er vaker een bezoek gebracht, en had op Chumleigh Manor zijn intrek ge nomen bij verschillende gelegenheden, wanneer zijn Hof verblijf hield te Winchester, met het oog op de jacht in het Nieuwe Woud en wanneer hij en zijne gunstelingen met de vos- honden van Chumleigh gejaagd had den Sir John babbelde over die glo rierijke dagen, terwijl hij zijn Malaga lepperdo, die een heerlijke, maar koppige wijn was. Hij lepperdo en vertelde, beschreef die groote dagen, waarop de Koning met de vosho'nden zijns grootvaders had gejaagd, en gedronken had van den wijn zijns grootvaders, en eindig de met al pratende in zulk een gulle stemming te geraken, dat hij Her rick trachtte over te halen om dien nacht op Chumleigh Manor door te brengen, en van Winchester te ver trekken met de diligence, die 's mor gens omstreeks acht uur afreed Mr. Durnford achtte het verstandig, deze uitnoodiging aan te nemen, daar dit hem wellicht de gelegenheid zou ver schaffen om nog meer te weten te komen aangaande de familie Chum leigh, en van dien Philip Chumleigh wiens lotgevallen hem zulk eene le vendige belangstelling inboezemden. 't Was thans duister geworden. De baronet had omstreeks drie uur het middagmaal gebruikt, en een goed gezelschap voor den avond was juist wat hij wenschte. „Mylady zal het kwalijk nemen, als we niet in den salon komen om een kopjen thee te drinken," zeide hij; „maar we kunnen straks weder naar mijne studeerkamer terugkeeren, en dan zal i'c u den brief van mijn bloedverwant laten zien, benevens zooveel van de gedenkschriften van het Huis Chumleigh, als ge zult ver langen te bezien. Onze stamboom is, belangwekkender dan die der meeste families van het graafschap, want de Chumleighs zijn door aanhuwlij- king met een groot aantal aanzien lijke geslachten in betrekking ge komen. We zijn een historiesch ge slacht, mijnheer." De salon was aan de andere zijde van een groot voorhuis, geplaveid met zwart en wit marmer, en met een glazen dak, naar den bouwtrant van den beroemden Engelschen ar- chitekt Inigo Jones, 't Was een ruim en fraai vertrek, aan welks wanden oude Italiaansche schilderijen prijk ten van ontwijfelbaar groote waarde, afgewisseld met portretten van de familie Chumleigh, door Holbein, Yan Dijk, Lely en Kneller geschilderd. De portretten van den tegenwoor- digen eigenaar en zijne gade, door den laatstgenoemden kunstenaar op het doek gebracht, namen de eero- plaatsen in, aan weerszijden van den lioogen schoorsteenmantel, die een breed uitgewerkt meesterstuk was van wit en gekleurd marmer, en op welks middenstuk de wapens der Chumleighs en haut relief waren ge beeldhouwd. Bij den haard zat eene zeer schrale, kleine vrouw met een verwelkt voor komen, die, met een uitdrukking van lusteloosheid op het gelaat, overeind rees, toen haar echtgenoot den vreem deling aan haar voorstelde, en maakte een zoo diepe neiging, dat zij bijna met het vloertapijt in aanraking kwam. „'t Is indedaad een voorrecht, mijn heer, iemand op Chumleigh Manor te zien, die in de laatste twaalf maanden Londen onder de oogen gehad heeft," sprak zij tot Herrick, nadat haar echtgenoot met een halve verontschuldiging den onbekende aan haar voorgesteld had. „We wonen hier in de wildernis, en ons geeste lijk meest ontwikkeld gezelschap be staat uit jagers en pluimgraven. Er gaat nauwlijks een uur van den dag voorbij, dat ik niet hier een of anderen grooten kerel moet zien binnendrin gen, die afgrijselijk naar het hon denhok en den stal riekt. „Lieve, ik moet toch mijn onder- hoorigen te woord staan, en, tenzij gij en ik afzonderlijke huizen gaan bewonen, weet ik waarlijk niet, hoe ge geheel bevrijd zult blijven van het een en ander, dat met den stal in betrekking staat," bromde Sir John. „O, ik moet het u wel vergeven, als uw onderhoorigen mij het leven onaangenaam maken," antwoordde zijne vrouw, „dat uw vrienden niet veel beter zijn menschen, die maar twee onderwerpen voor hunne gesprekken hebbenhet laatste paard, dat zij gekocht hebben, of de laatste wedren, waarin zij den prijs bijna behaald hebben, of van de baan gereden zijn. Zij doen niets dan bluffen op soortgelijke merkwaardige gebeurtenissen. Maar, wees nu zoo goed, mijnheer," vervolgde zij, zich tot Herrick wendend, en met min achting haar echtgenoot den rug toe keerend, „mij het laatste nieuws me de te deelen, dat Londen oplevert. Is Lady Mary Hervey nog steeds zulk eene gevierde schoouheid Wat mij betreft, ik heb nooit zulk eene schoonheid in haar gezien, ofschoon haar gelaat wel wat aantrekkelijks heeften is haar echtgenoot nog altijd sukkelende?" „Ja, mevrouw, Lord Hervey klaagt nog steeds, maar daar hij al zijne verplichtingen aan het Hof, die vrij wat te beduiden hebben, kan nako men, houdt ik het er voor, dat hij krachtiger van gestel is dan de we reld meent, of dan hij zelf meent." „En Mrs. Howard Is haar nieuw huis te Twickenham klaar?" „Marble Hill? Ja, mevrouw, 't is oulangs klaargekomen, en 't is het mooiste gebouw, dat ik ooit gezien heb." „En is zij nog steeds de eerste favorite van Zijn Majesteit?" „Dat is zij nooit geweest, mevrouw, en dat zal zij nimmer zijn. De Ko ningin is de regeerende Sultane te Kensington en te Richmond, aan welke ongeoorloofde minnarijen Zijne Majesteit zich ook moge schuldig ma ken, als hij zich te Hanover bevindt, waar men wel moet denken, dat hij er zijne genegenheden heeft, daar hij altijd zoo vurig verlangt daarheen te gaan." „Indedaad, mijnheer, dan is het Yasthi en niet Esther, die regeert. Het verheugt me dat te hooren in 't belang van eer en goede zeden. Waarom laat de Koning Mrs. Ho ward niet loopen „O, mevrouw, hij denkt er zelf niet aan. Hij moet ergens gelegenheid hebben om zijn avonden door te brengen. De Koningin is zijn vrou welijke Mentor, de voornaamste zij ner raadslieden, en dat weet hij wel, ofschoon hij zich aanstelt alsof hij er anders over denkthij moet eene beminnelijke domme vrouw hebben, om mede te babbelen, bij wijze van uitspanning. Niemand zou voortdu rend in het bijzijn van de godin Mi nerva kunnen verkeeren. Gij kunt u er van verzekerd houden, mevrouw, dat Yenus even dom als schoon was, en dat dit de reden is geweest, waar om zij zooveel aanbidders had." „Ge geeft daar een zeer ongunstige voorstelling van u eigen sekse, mijn heer," sprak de Lady, terwijl zij be zig was met het theeblad, dat gedu rende dit gesprek was binnengebracht. „Maar wat schoonheid betreft, ik heb nooit gedacht, dat Mrs. Howard op dat punt aanspraak kon maken op den voorrang. Zij heeft mooi hair en een frissche tint maar, hoe menig melkmeisjen kan zich evenzeer daarop beroemen!" „Ongetwijfeld, mevrouw; en een melkmeisjen zou evenzeer in Koning George's smaak vallen, als zij een weinig doof en bizonder vriendelijk was." Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERYEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1894 | | pagina 6