MOHAWKS. VAN Miss M. E. BBADDON. Naar het EngeUch, 51) Hij heeft haar toen zoo bar beje gend, dat zij er ziek van gewor den is eene ziekte, waarvan het einde de dood is geweest, en zoo heeft hij zich bevrijd van eene lastige aanbidstermaar ik twijfel er aan, of hij zich wel bizonder geluk kig gevoeld heeft na dien laatsten blik der radelooze Vanessa. Mocht de Voor zienigheid mij ooit zulk een innige genegenheid van eene begaafde vrouw ten deel doen vallen, ik zou haar slaaf zijn, ik zou eiken gril van haar me laten welgevallen, ik zou het zelfs verdragen, als zij eene ware feeks was. Onbegrensd is de schuld van dankbaar heid, welk een man van eer verschul digd is aan de vrouw, die hem be mint." „Zoudt ge de dankbaarheid zoover willen laten gaan, dat zij ontrouw door de vingers moest zien?" vroeg Boling- broke, en mogelijk kwam hem op dit oogenblik het beeld voor den geest van de schoone en trouwelooze Clara, wier onstandvastige ziel zelfs niet trouw had kunnen blijven aan Henrv St. John, toen hij op de middaghoogte van jeugd, vernuft en schoonheid was. Lady Judith bewonderde Swiften aanbad Voltaire. Diens luchthartige sarkastiesche natuur paste verwonder lijk goed bij haar karakter. De aanwe zigheid van den Franschman wierp een filozofieseh waas over hare recep ties Er werd daar dan gesproken over Descartes en Berkeley, over Leibnitz en Newton, en over die kleinere lich ten, die thans vergeten zijn, die voorbijgaande flikkering van geleerd atheïsme, die haar licht wierp over de eerste helft der achttiende eeuw. Er werd gesproken over Mozes en over de opera, over de wetgeving op Sinaï, en over Heidegger's laatste prima donna en Judith sprak over alles me de, hoe verheven het onderwerp ook mocht zijn, en hoe ver ook verwijderd van het veld, waarop de vrouw zich pleegt te bewegen, onverschillig ook, of het van dien aard was, dat men er zich over schamen moest, met eene vrouw er over te spreken. Haar aanma tiging durfde de verhevenste onderwer pen aan, hare lichtzinnigheid deinsde niet terug voor de onvoegzaamste. Mr. Topsparkle sloeg alles met de grootste bewondering gade. Ja, dit was de vrouw, naar wier bezit hij gesmacht had, nadat hij al sedert lang ontgroeid was aan dat soort van liefde, dat zonder wederliefde niet bestaan kan. Lady Judith's rustige hoffelijk heid en voorname verdraagzaamheid waren hem voldoende, haar hoog hartig voorkomen, hare bevalligheid en elegante onbeschaamdheid brach ten hem in verrukking. Zoolang zij getrouw was en niet, door aan een an der de voorkeur te geven, zijn gevoel van eigenwaarde kwetste, was hij tevreden; zij beminde hem wellicht niet, maar zij was de eerste sultane van zijn harem, en had zich tot nu toe gedragen als eene sultane zonder smet of rimpel. Hij had oude verhalen betreffende Lavendale gehoord, hoe hij en Ju dith elkander vurig en innig bemind hadden, hoe zij op zijn minst geduren de drie weken het onderwerp der ge sprekken in Londen geweest waren, hoe men het er voor gehouden had, dat eene schaking op handen was, hoe een woedende vader de felste wraak gezworen had, en verder, dat er druk over gesproken was, hoe er koeteen met zes paarden op drie ver schillende punten hadden staan wach ten op dien avond zonder maneschijn, terwijl Londen overgegeven was aan de duisternis en aan de fakkeldragers.1 Hij had gehoord, hoe zij twist gekre gen hadden met elkander en van el kaar gescheiden waren wegens het gebeurde met Chinchinette, en hij was er gelaten onder, te weten dat de levensgeschiedenis zijner vrouw de ze eene ietwat laakbare bladzijde tel de. Met dit alles bekend zijnde, had hij zich er op toegelegd, Lavendale uiterst beleefd te bejegenen, en was zelfs zoover gegaan, dat hij hem op Ringwood Abbey genoodigd had. De listige man vond het een aangenaam denkbeeld, zijn ci-devant mededinger onder zijn dak te hebben, en bij machte te zijn, hem met een scherp oog ga de te slaan. Dit laatste had hij ge daan, en hij had niets waargenomen, dat verkeerd moest heeten. En thans, nu dit eerste seizoen der regeering van Koning George de Tweede ten einde spoedde, was Mr. Topsparkle er over tevreden, dat de voormalige minnaar zijner vrouw opgenomen was onder de groep harer satellieten, dat hij haar haar waaier aanreikte, of haar raadsman was, als zij ombre, of quadrille, of basset speelde. „Mijne vrouw houdt er een heelen troep van die kwasten op na, die als jonge honden voortdurend aan hare voeten spartelen," zeide hij op zeke ren avond tot een kring van vrienden in het chokolade-huis van White; „en daarvan is Bolingbroke tegen woordig hommer één, nu haar oude bewonderaar, Chesterfield, in Den Haag is." In de opera en op de gemaskerde bals, die in het operagebouw werden gegeven, waren Judith en Lavendale dikwijls samen, maar zelden of nooit waren zij alleen met hun beiden. Het maakte bijna den indruk, alsof het onder zulke omstandigheden onmoge lijk was, dat er tusschen hen een ande re verstandhouding bestond, dan dat zij elkander op onschuldige wijze het hof maakten. En toch gloeide er, on der dat masker van luchthartigheid, in het binnenste van beider hart eene vurige, hartstochtelijke liefdeen toch was het voor den een zoo wel als voor den andere, te midden van dien maal stroom van genot, van die woeste en goddelooze draaikolk van kaarten en dobbelsteeuen, van wulpsche gesprek ken, dwaze ijdelheid en schandelijke buitensporigheid, alsof die ééne andere de geheele wereld was voor Judith, Lavendale; voor Lavendale, Judith. Die zich verdringende, rumoerige buitenwereld met al hare bewoners vertoonde zich aan hun oog als neve lachtige schimmen. In de voortduren de opgewondenheid eener hartstochte lijke liefde, zag Judith alle aangezich ten als een nevel, hoorde zij alle stem men maar flauw, bewoog zij zich, en sprak en glimlachte zij, en speelde zij hare bekoorlijke rol van eene aan zienlijke dame, die in de groote we reld bijzonder in trek was, geheel als een automaat; zij wist wat ze doen moest op het daarvoor bestemde oogen blik, alleen door de kracht der ge woonte, als iemand, die te wel opge voed is, om te zondigen tegen het wetboek der hoffelijkheid, 't zij door iets na te laten, dat gedaan moest wor den, hetzij door iets te doen, dat nage laten behoorde te worden. Nooit was zij bekoorlijker in Bolingbroke's oogen, dan toen hij op zekeren zomer middag naast haar aan tafel gezeten was, stevig drinkend van Mr. Tops- parkle's fijnste Bourgogne, en zich verkwikkende met de gedachte, dat de bevalligheid van zijn rijperen leef tijd toch nog altijd bij machte was eene vrouw te bekoren. En toch wist Judith ter nauwornood, met wien zij sprak, daar haar ooren en oogen en 't onstuimig jagen van haar hart ge heel gericht waren op hem, wiens hand de hare heimelijk gegrepen en ge drukt had in het kleine gedrang bij het binnenkomen van de eetzaal, en die een eind van haar af aan tafel zat, zich aanstellend, of hij met de meeste belangstelling luisterde naar het be toog van een alderman over Sir Ro bert Walpole's jongsten aanval op de privilegies en vrijheden van de stad Londen. Het gezelschap, dat daar aan tafel vereenigd was, was talrijk en Lady Polwhele en de Asterley's maakten er deel van uit. Mrs. Asterley's manie ren waren blijkbaar verbeterd, en zij had vrij wat wereldwijsheid opgedaan, nadat zij een winter in goede kringen had doorgebracht, en ten gevolge van menig scherp verwijt, dat zij van de douairière had moeten aanhooren. De kleine Tom Philter was uitgenoodigd als iemand, die bij gelegenheid ge duld moest worden, om te voorkomen, dat hij in de kranten wellicht venijn zou uitbraken over iemands goeden naam. Lady Judith was begonnen er gevoelig voor te worden, als zij haar naam gedrukt zag, en begon daarom uitermate beleefd te worden jegens de broederschap van Grub Street. Men had al eens nu en dan over haar geschreven, en gezinspeeld op haar hoog spelen en op haar hartstochte lijke liefhebberij voor loterijen. Zij was het onderwerp geweest aan geduid met initialen van eene ballade, hebbende tot opschriftOn revient toujours a ses premiers a- mours, en men had haar verze kerd, dat Mr. Pope een beschrijving naar het leven gegeven had van haar karakter in een essay, dat hij bezig was te schrijven De schets was aan eenige bevoorrechte vrienden voorge lezen elk aan haar toegeschreven woord, hare deugden en hare gebre ken waren vereeuwigd door die on feilbare hand, die de woorden, welke zij te voorschijn bracht, even afge rond en volmaakt deed schijnen als een marmeren standbeeld. Dezen middag, terwijl zij daar sa men aan tafel zaten, verweet zij Bo lingbroke, dat hij het hekelschrift ge zien en goedgekeurd had. „Beste Lady Judith, gelooft ge waarlijk, dat ik ook maar één enkel woord van geringschatting zou kun nen goedkeuren, indien gij er het voorwerp van waart?" voerde zijne lordschap daartegen aan. „'t Is waar, dat onze kleine vriend mij eenige schitterende, scherpe, in zijn gewonen stijl vol antithesen geschreven regels heeft laten zien, want ofschoon hij den spot drijft met Hervey's manier van schrijven, is hij toch ook zelf niet afkeerig van het klatergoud der antithese regels, waarin eene schoonheid naar de mode, eene ge huwde Belinda wellicht beschreven wordt maar zij kunnen evenmin uw beeld naar waarheid teruggeven, als zij het dat eener godin zouden kunnen doen. Wie toch kan het on beschrijfelijke beschrijven?" „Ik begin aan dergelijke boosaar digheid gewoon te worden," zeide Judith, „en wanneer zoo iets komt van kleine mannekens, doet me dat geen zeer. Maar ik heb Mr. Pope bewonderd als een groot genie, en het zou me grieven, als ik door hem in een schotschrift gehekeld werd." „Ik zal zorgen, dat hij u morgen de door u bedoelde bladzijde toezendt, en zij zal geschrapt worden, indien gij ook maar een enkelen regel er van afkeurt." „Ge zijt altijd ridderlijk. Ik heb onlangs eenige verzen van u gelezen, gericht aan een jeugdige persoon, die niet bepaald eene dame van aan zien schijnt geweest te zijnen die verzen zijn zoo mooi, dat ik het slechts betreuren kan, dat uwe lord schap opgehouden heeft de Muzen te dienen." „Ik heb de ervaring opgedaan, waarde mevrouw, dat die befaamde dames evenals andere vrouwen zijn, namentlijk uiterst onstandvastig. Ik zou wel eens willen weten, welke Men keert altijd tot zijn oude liefde terug. verzen van mij gij gelezen hebt." De wereldberoemde staatsman, de meesterlijke schrijver glimlachte met voldoening van een schooljongen, die al verzen geschreven heeft, en met lof hoort gewagen van poëtieschen aanleg. „O, het was maar een bagatelle, eenige regels gericht aan eene dame, wier voornaam Clara was. Er ligt een waas van jeugdig leven over die regels, en ze moeten jaren gele den geschreven zijn. 't Was vooral het innige gevoel van het slot, dat bizonder in mijn smaak viel „Dus aan de deugd eu aan u zelf terug gegeven, Bewonderd door elkeen, door mij alleen aanbeden, Wees voor uw Harry altijd lief en trouw. En leef voor be n, die voor u sterven wou." Ik hoop, dat die Clara zich deze teedere regels waardig zal hebben betoond." „Dat is niet het geval geweest, mevrouw. Zij is een neen, ik durf u niet zeggen wat zij wns; maar dit wil ik wel zeggen, dat Henry St. John een beter man zou geweest zijn, indien Clara een betere vrouw ge weest ware. Er is niets zoo vernieti gend voor een jeugdig hart als te moeten ontdekken, dat het zich overgegeven heeft aan een onwaar dige geliefde; te blijven beminnen, verblind, verduisterd van zin, lang nadat het voorwerp dier liefde zich heeft laten kennen als een valsch, onwaardig schepsel, te blijven hopen zonder grond, telkens en telkens we der te vergeven, alleen om telkens en telkens weder de geliefde op zonde te betrappen, liever elke leu gen voor goede munt aan te nemen dan de vreeselijke ontdekking, dat men verraden is, onder de oogen te zien zich eene valsche liefde uit het hart te moeten scheuren ten koste van veel wonden en tranen. Kan de man, die bemind en bemind wordt door eene schoone en deugdzame, ooit genoeg zijn eigen geluk en de verdienste zijner geliefde op prijs stellen Ik, die ontuchtige en valsche vrouwen bemind heb, moet antwoorden, dat hij het voorrecht, dat hem te beurt valt, nooit genoeg kan waardeeren. Zijne zegeningen zijn verre boven alle berekening verheven. Zijne dank baarheid behoort dan ook onbegrensd te wezen." HOOFDSTUK XX Lady Judith en haar gezelschap zou den zich kort na den maaltijd naar de nieuwe Spring Garden, anders Vauxhall genaamd, begeven, en daar het allerheerlijkst weer was voor zulke uitstapjens, was er besloten, dat zij er varende heen zouden gaan. Hunne koetsen zouden hen brengen naar West-minster, en van daar zou eene kleine vloot van sloepen hen naar Vauxhall brengen. Het uitstap- jen was bedacht door Lady Polwhele, die altijd klaar was voor elk pretjen en die zooveel zij van haar aardig inkomen kon besparen aan de speel tafel, besteedde aan vermakelijkheden en aardig gezelschap. Zij had zich zeiven en hare satellieten op Soho Square te dineeren gevraagd, en zij had Mr. Topsparkle en zijne gasten genoodigd op een soepee in Vauxhall, waar gezellige aardige prieeltjens wa ren met zonderlinge opschriften de Schaker, het Koningshoofd, de Draak, de Koninklijke George, en wat niet al meer, waar gezellige kleine partij- tjens prettig konden soepeeren met kippenfrikadel en Champagne, of met gerookt vleesch en Burton-ale. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1894 | | pagina 6