MOHAWKS.
TAK
Miss M. E. BB.ADDON.
Naar het NngeUch.
53)
,,'t Is beter, dat ge medegaat naar
het Konings Hoofd, waar de gereed
staande tafel zelfs een geest zou
verleiden om weder sterfelijk te wor
den. Vriendelijker geest dan cham
pagne, afgekoeld in ijs naar de nieuw
ste mode bestaat er niet. Zij komen
allen om van honger, en hebben me
uitgezonden om u op te sporen. Ik
heb in last gekregen u levend of
dood bij hen te brengen. Ik twijfel
er aan, of 't hun veel schelen kan,
hoe. Honger maakt zoo ijselijk zelf
zuchtig."
„Ik vermoedde niet, dat het zoo
laat was. De nachtegalen en Lord
Lavendale's geestig gesprek hebben
me zoo in verrukking gebracht, dat
ik niet om den tijd gedacht heb."
Zij liepen nu met haastige schreden
naar dat vrolijker gedeelte van den
tuin, waar de prieelen schitterend ver
licht waren met waskaarsen, en fonkel
den van juweelen en schoonheid, en
waar de lucht weêrgalmde van wellui
dend gelach. Daar ginder was alles
stilte en schaduw geweesthier was
alles gebabbel en drukte. Men had in
het Konings Hoofd aanvang gemaakt
met den avondmaaltijd, op aandrang
van Mr. Topsparkle, die niet gewild
had, dat zij langer zouden wachten op
zijne vrouw. Lavendale en Lady Ju
dith vatten de zaak zoo luchtig op,
dat er geenerlei aanleiding tot schan
daal scheen te bestaan; maar die
scherpe opmerker, Tom Philter, merk
te eenige onheilspellende zenuwtrek
kingen op het gelaat van Mr. Tops
parkle op, omstreeks den mond en de
wenkbrauwen.
Aan enkele kleine hatelijkheden
kon Lady Judith niet ontkomen.
„Wat is toch een vlekkelooze naam
een heerlijk ietsriep .Lady Pol-
whele uit, die, na haar eerste halve
flesch champagne, daar aan tafel zat
met een glinsterend gelaat, en meer
nog dan gewoonlijk aan hare woorden
rijkheid botvierde. „Waren Asterley
en ik het geweest, die een uur lang
samen hadden rondgedoold in de
donkere laan, waar de nachtegalen
zoo liefdelijk zingen, de menschen
zouden het aan boosaardige opmer
kingen ten onzen opzichte niet heb
ben laten ontbrekenmaar Lady
Judith is bij Diana te vergelijken:
haar naam is een waarborg voor
kuischheid. Zelfs Lavendale's minder
gunstige reputatie kan haar niet scha
den. Hoe staat het tegenwoordig
tusschen u en uw erfdochter uit
Surrey, Lavendale? Vorderen de za
ken wat?"
„De zaak is afgedaan, mevrouw
't is iets dat geheel uit is evenals
de oude manen die hare diensten
bewezen hebben, en die zonder twijfel
op een of anderen vuilnishoop in het
uitspansel terecht komen. Zij bliefde
niet van me gediend."
„'t Was een dwaas meisjen. Zij kon
waarlijk wel iets ergers doen dan de
vrouw te worden van een aantrekke-
lyken deugniet, zooals gij er een zijt.
't Is mijn overtuiging, dat zulke deug
nieten de aantrekkelijkste wezens op
aarde zijn. Zij vleien iemands amour
propre. Men behoeft zich nooit tegen- I
over hen beschaamd te gevoelen.
Schenk me nog eens een glas boorde
vol, A.sterley," vervolgde de douairiè
re, terwijl zij hem haar glas aanreikte
en zich over de tafel heenboog, met
een ongegeneerde houding, die sterk
de afwezigheid van een chemisetjen
deed in 't oog vallen, waarover de
„Guardian" een jaar of twaalf geleden
op zacht verwijtenden toon zijn ge-
voelen had uitgesproken. De schalk-
sche humorist en vriendelijke zede-
leeraar, Joseph Addison, was van
dit aardsche tooneel weggenomen, en
het chemisetjen of stuksken zedig
heid, zooals hij het genoemd had,
was niet weder in de mode gekomen,
en evenmin waren de manieren en
de zedelijkheid der schoone dames
van de groote wereld er beter op
geworden sedert de dagen van den
zedeleeraar.
Judith zette zich neder op den voor
haar opengelaten stoel, en dronk een
glas champagne. Haar keel scheen
op eens verschroeid, haar oogen
brandden, haar handen waren ijs
koud. Een minuut of wat geleden
had zij geen fyzieke gewaarwordin
gen gekend. Zij was toen een ethe-
riesch wezen geweest, en alleen eene
gloeiende verbeelding was in haar
werkzaam geweest, een gloeiende
hitte van den hartstocht had haar
tot in den hoogsten hemel opgetrok
ken; en thans was zij weder eene
vrouw, die zich neergedrukt voelde
door het bewustzijn van schuldige
bedoelingen, die gebogen ging onder
het voorgevoel van schande. Dezen
avond kon zij het hoofd fier omhoog
houden, met minachtende verdraag
zaamheid neêrzien op die wufte
douairière daar ginder, wier besmette
reputatie gedurende de laatste tien
jaren het onderwerp der gesprokken
in Londen was geweest; maar hoe
zou het morgen zijn, als zij, de onge
naakbare kokette, de kwelgeest van
zoovelen, bij de geheele wereld zou
bekend staan als de weggeloopen
vrouw van Mr. Topsparkle Zou men
eenige genade bewijzen aan haar,
die zich altijd zoo hooghartig aange
steld had, die zich vermeten had in
boosaardige bewoordingen hare min
achting uittespreken over degenen,
die zich aan zedelijke zwakheid had
den schuldig gemaakt? Wie zou haar
sparen Zij wist haast niet, wat het
ergst zou zijn, het medelijden der
vrouwen, dan wel het gelach der
mannen. Topsparkle had haar dik
wijls medegedeeld, hoe er in de clubs
gebabbeld werd. Zij wist het, hoe de
ze edelmoedige wezens van de sterke
re sekse spreken over de gevallenen
onder de zwakkere sekse, hoe on-
meêdoogend zij die zwakke zuster
aanvallen, die een vlek heeft laten
ontstaan op het wapenschild harer
eer; hoe veel minder welwillendheid
zij nog aan den dag leggen ten op
zichte van de vrouw, die gisteren
nog fier en deugdzaam was, als zij
heden tot schuld en ellende vervallen
is, eenzaam en verlaten daar zit, als
de Niobe eener vernietigde reputatie,
dan voor de in de zonde verharde
vrouw, die de halve stad in haar
gevolg met zich voert, en die het
oordeel der wereld tart.
Zij, Judith Topsparkle, kon geen
genade verwachten. Zij had al te
veel aanbidders gehad, om niet hon-
derd vijanden te hebben. Iedere salet
rekel, wiens hulde zij afgewezen,
om wiens zuchten zij gelachen had,
zou zich gewroken voelen door haar
val. Geheel Londen zou zich opentlijk
vermaken met hare schande. Zulk
eene gedachte voor een fiere, zichzelf
gevoelende vrouw was folterend. En
toch was zij, met geopende oogen,
met voldoende wereldwijsheid en er
varing, om haar de diepte te doen
zien van den afgrond, waarin zij zich
ging storten, voornemens zich over
te geven aan haar minnaar. Met
voorbedachten rade vastbesloten, wil
de zij haar hand in de zijne leggen
en tot hem zeggen: „'t zij er goed,
't zij er kwaad van kome, ik ben de
uwe!" Zoover was het gekomen, 't
Leven was haar ondragelijk zonder
hem. Zij had nooit opgehouden hem
te beminnenvan de ure af, dat zij
als meisjen voor de eerste maal eene
liefdesverklaring met eene gelofte
beantwoord had, had die liefde haar
hart en hoofd vervuld, en sedert dien
tijd was ze van dag tot dag in diepte
en macht toegenomen. Het gescheiden
zijn van hem was voor haar eene
langdurige foltering, een levend dood-
zijn geweest; van een hereeniging
met hem verwachtte zij levensver
nieuwing. En hunne liefde was aan
gekweekt en gevoed geworden door
dagelijksche ontmoetingen. Mr. Top-
sparkle's inschikkelijkheid en aange
name losheid der hedendaagsche zeden
waren noodlottig geweest. De vlam
dier onheilige liefde had deze harts
tochtelijke vrouw opgewonden, ont
vlamd, omgeven als een atmosfeer
van vuur. Zij leefde alleen om
Lavendale te beminnen, en om door
hem bemind te worden.
Yan hare toekomst, als een feitelijke
opeenvolging van jaren van schande,
van hare toekomst als een onteerde
vrouw, als Lavendale's maitresse,
maakte zij zich slechts eene zwevende
voorstelling. Zij kon niet verder zien
dan het gloeiende heden. Zij kon
zich niet opzettelijk nederzetten, en
zich afvragen, hoe de jaren, die in
aantocht waren, wezen zoudenhoe
en waar die jaren zouden worden
doorgebracht, hoe men haar noemen
zou, wat voor oude dag haar te wach
ten stond die leeftijd, die toch
met eere gekroond diende te we
zen 't was haar onverschillig. Zij
dacht aan de schande van het he
den, zij dacht aan den zegen van
het heden; maar aan de toekomst
kon zij onmogelijk denken, terwijl
haar het hoofd zoo omliep.
Zij en haar minnaar waren over
vallen door Mr. Philter, voordat zij
hunne plannen geheel voor elkander
konden blootleggentoch was zij
daarom niet minder vast besloten,
te vluchten. Te midden van het ru
moer van den avondmaaltijd, te mid
den van een vuur van geestige ant
woorden van Bolingbroke, en van
onbeschaamden onzin van Lady Pol-
whele, en van 't verhaal van het
laatste schandaal in Londen, en van
een stroom van onsamenhangend
kinderlijk gebabbel van zijne vrouw,
vond dit schuldige minnende paar
gelegenheid om met elkaar te fluiste
ren en hun verraderlijke plannen te
smeden tegen den echtgenoot, die
in een hoek van 't prieel gezeten
was, met zijn hoofd leunend tegen
het houten schot, en met gesloten
oogen, zich verkwikkend met een
dutjen na de Champagne en de kip-
pen-frikadel.
„Hij moet overmorgen in de City
dineeren," fluisterde Judith; „dat zal
voor ons eene schoone gelegenheid
zijn. Ik zal dien avond mijn eigen
meesteresse zijn. Wacht eens ik
heb eenige dames genoodigd op een
partijtjen ombre, maar ik kan
zeggen, dat ik ziek ben, en ze bij
tijds des middags laten afzeggen 1"
„Dan zal ik zorgen bij je te zijn,
zoodra het donker is tusschen
negen en tien uur zal het veiligst
wezen en dan zal ik je naar het
rijtuig geleiden, dat op een of ande
ren veiligen hoek gereed zal staan.
Wat je koffers betreft, 't zal het
best zijn ze te verzenden naar de
Klok te New Cross. Ik zal wel voor
een wagen zorgen, en die bij je zen
den op welk uur ge 't het geschiktst
oordeelt."
„'t Zal het best wezen omstreeks
acht uur des avonds, wanneer Tops
parkle veilig en wel in de City zal
wezen, daar zijn punch drinkt, en in
de Guildhall vaderlandslievende toe
spraken aanhoort. Wat zit hij daar
rustig te slapen! Ik heb hem niet
vaak na den avondmaaltijd in den
dut zien raken. Over 't algemeen
schijnt hij de waakzaamheid in per
soon te zijn een wezen, dat nauw-
lrjks weet wat slapen beteekent."
Lady Polwhele stond nu haastig op
te midden van een druk gebabbel.
De waskaarsen waren laag in de
pjjp gebrand, alles op tafel zag er
uit als na eene dronkemanspartij
ledige flesschen, gebroken glazen,
verkreukelde servetten, met wijn be
vlekte tafellakens.
„Uwe lordschap is in één woord
onver onverbeterlijk," zeide de
douairière, met haar waaier wuivend
tegen den grooten Tory.
„Wees voorzichtig, Lady Polwhele
Onverbeterlijk is een woord, dat niet
gemakkelijk is uit te spreken tegen
twee uur na middernacht.
„Toch kunt gij het uitspreken,
booswicht."
„Ik heb er altijd voor bekend ge
staan, dat ik er een gezond hoofd
en een vaste tong op nahield."
„Dat is waar; waren uwe begin
selen maar even gezond als uw hoofd,
dan zoudt gij nu thesaurier zijn, in
plaats van zoo'n logge Norfolksche
squire," zeide hare ladyschap, met
een ietwat dikke tong. „En danjzou-
den we niet allen overgegeven zijn
aan de Muggieten."
„Gjj vergeet, mylady, dat ik een
Muggiet ben," merkte Lavendale
lachend op.
„Neen, dat vergeet ik niet, hans
worst. Ik vergeet nooit oude vrien
den" dit zeggende maakte zij nog
meer beweging met haar waaier.
„En daarom wil ik je zoo gaarne
aan eene rijke erfdochter helpen. Ge
zult haar goud trouwen, Lavendale,
zoo zeker als ik eene der bekendste
vrouwen van geheel Londen ben.
Zie maar eens op Asterley daar. Ik
ben het geweest, die hem zijn vrouw
uit de City bezorgd heb,j|en]|ikj ben
het, die haar opvoed en vorm voor
het Hof en voor goed gezelschap.
Zie eens, hoe glanzig en opgezwollen
mijn Benedick er begint uit te zien
hij wordt dik en vet door het bewust
zijn, dat hij over eene volle beurs te
beschikken heeft, alsmede door de
stoffelijke uitwerking van eene wel
voorziene proviziekamer. Maar gij,
Lavendale, ziet er schraal en ver
magerd uit.] Ik schrijf] je eene rijke
erfdochter voor."
„Ontwaak, Topsparkle," riep nu
Asterley, die gaarne aan de woorden
rijkheid zijner beschermster paal en
perk wilde stellen. „De sloeproeiers
hebben hunne nachtrust genomen, en
de maan staat hoog aan den hemel.
Slaat uw mantels om, mijne heeren,
en ook gij, dames, wikkelt u goed in
uw overkleêren. Zelfs een Juli-nacht
is koud op de rivier."
„Ik heb een Juli-nacht nooit te
warm gevonden in dit afschuwljjke
Britsch klimaat," sprak Topsparkle,
terwijl hij huiverend wakker werd.
„De aarde op deze hemelbreedte is
maar half gaar. Er is hier geen zon,
waarover het de moeite waard is te
spreken, 't Is een ongare, gure, on
aangename wereld, uitgevonden ten
bate van de lakenkoopers en de
pelterijen-handelaars. Laat me je je
mantel helpen omdoen, Judith, en
laat ons allen naar huis gaan, zoo
spoedig we maar kunnen, 't "Was
eene dwaasheid, over water hierheen
te gaan, maar 't is waanzin langs
dienzelfden weg terug te keeren."
„Muziek en maneschijn," mompelde
Lady Polwhele, blijkbaar meer dan
half dronken. „Niets ter wereld is
heerlijker dan muziek en maneschijn.
Ge hebt toch, hoop ik, je fluit meê-
gebracht, Asterley?"
„Hij heeft haar in zijn zak Mylady,"
verzekerde het levendige jonge vrouw-
tjen, overmatig trotsch op de zeer
alledaagsche talenten haars echtge-
noots.
„De fluit! De Hemel beware ons
er voor!" riep Topsparkle uit. „We
kunnen er al vast op rekenen, dat
ons allen een koude rilling over
't lijf zal loopen, en we hebben
Asterley's fluit niet noodig, om ons
de koorts te bezorgen."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,