lAAELDISCH
Wereldkroniek,
No. 3
Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 86.
Zeventiende Jaargang.
144.
van ZATERDAG 12 Januari iö25.
Ned. Vereen, tet bevordering
van Zondagsrust.
Ho. 41
TELEPHOONNUMMER
TELEPHON1SCHE VERBINDING
met AMSTERDAM.
ABONNEMENTSPRIJS
Per drie maandenf ,25.
v franco p. post ,40.
Afzonderlijke nommers 8 centen per stuk
Prijs per Advertentie van 1—5 regels f 0.25, elke regel
meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte.
V
VERSCHIJNT:
Dinsdag- en Vrijdagavond.
Advertentiën worden aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk^nog worden geplaatst.
Doet Uwe inkoopen liefst niet
«p Zondag. Waarom zoudt gij
geheel onnoodig de Zondagsrust
van anderen storen?
Het Bestuur der Afdeeling.
VAN DE
is direct na uitgave voorhanden in den
Boekhandel van DE ERVEN LOOSJES.
Prijs 10 Cents.
Voordrachten in Teyler's Stichting.
Voor een taltijk gehoor trad Woens
dagavond Prof. W. van der Vlugt van
Leiden in Teylers gehoorzaal op met
«ene voordracht over het Volksrecht.
Spreker vestigde hiertoe de aandacht
voornamelijk op de vijftiende eeuw, den
tjjd toen het leenheerlijk recht nog in
al zijn glorie bestond, en stelde met
levendige kleuren voor, op welke wijze
het gerechtshof van den dorps-dingdag
was samengesteld en hoe het werkzaam
•was.
De dorps gericht- of dingdag werd
gehouden op bepaalde tijden, de ding-
plaats was in de open lucht, meestal
■onder een eik of eene linde, alwaar
«ene bepaalde ruimte voor het gerechts
hof was afgebakend. Het luiden der
klok en aanzegging had de geburen
opgeroepen; zij verzamelden zich om
de ruimte, waar rechter en schepenen
hadden plaats genomen.
Licht zou men bij dezen toestand den
ken aan rechteloosheid, doch heer en
boer hadden het recht hunne grieven
voor den dingdag te brengen. Bjj de
handelingen van den dingdag konden
onderscheiden worden vier bedrijven,
zooals Spreker het noemde:
De rechtmatigheid van den dingdag
•de proclomatie van het reglement van
ordehet opnoemen of in het geheugen
terugbrengen van de rechten der vade
ren, dus een mondelinge wet; het wijs
dom of de rechtspraak.
By de minder aangename eigenschap
pen van den boer, steilheid en hoofdig
heid, was hij een vriend van een stevigen
•dronk en hiermee rekening houdende,
werd elke dingdag besloten door een
gemeenschappelijken maaltijd, soms zelfs
werden de zittingen voor korten tijd
geschorst om den boeren gelegenheid
te geven zich door spijs of drank te
versterken en stonden de eetwaren in
vredige eendracht met de symbolen des
rechts op ééne verhevenheid.
Deze maaltijden gaven aanleiding tot
tafelwetten. Te Schwartzenheimburg
h.v.b. mocht men drinken tot zoolang men
«en duif van een kraai kon onderscheiden
«n wie door onmatig gebruik aan den
maaltijd onpasselijk werd, moest acht
dagen later trakteeren, tenzij hij be
wijzen kon, dat slechte consumptie de
oorzaak was.
Zoo ergens dan was hier hetUit het
leven voor het leven van volle toepas
sing.
Vele taalvormen danken hun ont
staan aan de dingdagen zooals daar
zijn, hebben en houden, man en paard,
een man een man, een woord een woord
en ook op deze wijze ontstonden
de rechtsspreuken, welke vooral
in die tijden veel praktiesche waarde
hadden zy kwamen voort uit 't volk en
waren daarom meestal zeer teekenach-
tig, zooals de uitdrukkingen zwaard en
spiile, beer, een kop kleiner maken,
voldoende aantoonen.
Hoe kleurloos zijn ome rechtspraken,
vergeleken bij de poëtische wijze waar
op de oude rechtsdagen hunne cliënten
ten tooneele voerden, en tevens hoe rijk
aan symbolen was de oude rechtstoe
stand toe zooalsJ>.v.b. het aannemen van
een kind werd aangetoond door het
op de knie te nemen; het vrijlaten van I
een onderhoorige, door hem bij een
kruisweg te brengen, hem latende kiezen,
welken weg hij voor zich geschikt re
kende en het in bezit nemen van eene
hoeve werd aangeduid, door de plaats
om te rijden; alles aanschouwelijk en
misschien daardoor meer indruk van
den toestand gevende dan met de ab
stractie van onzen tijd.
De dingdagen kenden cijfers en ma
ten. MeR hield er eene algemeene me-
tingwijze op na; bedoelde men een
pleine plek gronds, dan drukte men
dit b.v.b. uit door te zeggen. Een
stuk gronds zoo groot, dat een meisje
op een drievoetige bank er naast een
wieg kan plaats nenen. Zoo werd de
breedte van een nood- of kerkweg be
paald door de uitdrukking; Zóó breed
dat een man met een wagen, waarop
een lijk of eene bruid, er ruimte vonden,
doch zóó, dat aan iederen kant van den
wagen eene vrouw passeeren kan zonder
huif of mantel te besmetten.
Omtrent het bepalen van grondmaat
herinnerde Spreker aan het verhaal van
den jonkman, die zooveel grond mocht
in bezit nemen, als hij binnen zekeren
tijd kon omloopen. Zijn zucht naar
landbezit werd gestraft; hij liep zich
dood.
Op zekere plaats mocht de herder zijne
schapen niet verder in 'twoud brengen,
dan tot het punt waarheen hij zijn staf
kon werpen en de plaggensteker mocht
niet verder zijn werk verrichten, dan
tot het punt dat de hamer bereikte,
welke hij onder zijn linkerbeen door had
uitgeworpen.
Dat in die algemeenheden soms wijs-
beid, zelfs schranderheid, naar voren
trad toonde Spreker aan door het aan
halen van een artikel uit het bijenrecht.
Tegenover onze stalen wet b.v.b. op
het punt van veldstrooperjj, stelde Spre
ker [enkele bepalingen indertijd in
Duitschland van kracht. Eene bepaling
van 1426 stelt vast de regelen volgens
welke de bewaarder van wijnbergen den
voorbijganger van de vruchten, aan zijn
zorgen toevertrouwd, kon laten genieten.
Van dit soort van recht komt bij ons
nog wel iets voor. Zien niet sommige
dienstboden geen diefstal in hetgeen zij
van hunne heeren onder diens dak eten
of drinken van hetgeen niet dadelijk voor
hen is bestemd?
Spreker merkte vervolgens aan, dat
bij ons eene scheiding voor de wet loopt
tusschen mensch en dier. Vroeger niet
alzoomen kende het dier rechten toe.
Dat tegenover deze rechten ook plich
ten stonden, werd aangetoond door 't
verhaal van een vonnis tot onthoofding
van drie huisdierende beesten hadden
hunne waakzaamheid niet verre genoeg
uitgestrekt.
Dat ook soms de boer geestig wist
te spotten met den landheer, blijkt uit
sommige aangehaalde vermaningen aan
overheden en dat de boer dit voorna
melijk deed, wanneer hij te doen had
met een landheer, die hem niet kon
deeren, hiervan bracht Spreker een
vermakelijk voorbeeld bij.
Soms echter moet men versteld staan
over de wijze waarop op bepaalde tijden
de leenroerigen aan hunne verplichtingen
moesten voldoen. De geschenken van
meerdere waarde bewezen, dat men
zich bevond in eene wereld zonder
geldverkeer, doch soms hadden die ge
schenken zeer weinig waarde en be
paalden zij zich tot het aanbieder, van
een peperkorrel of van een leeuwerik,
den landheer aangeboden op een ossen
wagen. Dit was goedaardige humor,
soms ook was de humor bitter.
Het loon naar werken werd ruim
toegepast; bij elke overtreding had men
eene passende straf, waarvoor echter
in sommige gevallen naar keuze door
het betalen van eene geldboete kon
voldaan worden, doch tegenover ruwe
hardvochtigheid stond ook soms de veel
ergere, verfijnde wreedheid.
Hoe goed echter het dorpersrecht ook
moge geweest zijn, het stadsrecht heeft
onherroepelijk afscheid gegeven aan het
plattelandsrecht, doch hiermede ging
voor het recht een schat verloren en
wie de rechtshistorie der vijf laatste
eeuwen nagaat, zal weten, dat bij de
oude beroepsjuristen, bij weinig eerbied
voor de rechtsstudie, de wet den regel
bepaalde in plaats van de regel de wet,
zooals behoorlijk is. Gelukkig daarom,
dat al de juristenwijsheid den tering-
dood stierf.
Spreker wenschte, dat na het gehoorde
elk voor zich na nauwkeurig zelfonder
zoek de toepassing zou maken.
Ongetwijfeld heeft de doorwrochte
voordracht van Professor van der Vlugt
een nieuw licht doen opgaan omtrent
middeneeuwsche toestanden en het zal
zeker den geestigen, soms luimigeo,
Spreker genoegen doen als zijne toe
hoorders niettegenstaande het humoris
tische, het onbepaalde, het poëtische van
de middeneeuwsche rechtspleging niet
terug wenschen voor de stellige, soms te
ingewikkelde, abstracte wetsbepalingen
van onzen tijd, waarin voor die der
middeleeuwen geen plaats meer zou
zijn. De vergelijking valt dan gewis
uit in 't voordeel der nieuwere opvattin
gen, passende in de negentiende eeuw-
sche omlijsting.
KRONIEK
De eerste raadsvergadering desjaars
leverde niet veel belangrijks wat in
grijpende zaken of schitterende rede
neringen betrof.
Vier leden waren afwezig.
De Notulen der vorige vergadering
werden voorgelezen en goedgekeurd.
Medegedeeld werd door den Voorzitter,
dat het rapport der Commissie in zake
het Kurhaus zal gedrukt en aan de
Leden rondgedeeld worden. Eerstdaags
zullen wij dus, als het stuk openbaar
wordt, in de gelegenheid zijn over dit
punt een en ander mede te deelen.
De raad besloot op diens verzoek
eervol ontslag te verleenen aan den
makelaar in onroerende goederen, den
Heer J. H. Brinkman, en wel wegens
vestiging in het buitenland.
De Heer S. Voorzanger, onderwijzer
tweede klasse aan de le Opleidingsschool,
wenschte als zoodanig ontslag. Het werd
eervol verleend, waarna de Raad over
ging tot het trekken der afdeelingen.
De Maatschappij totexploitatievan Staal-
waterbronnen heeft van de Gemeente in
erfpacht o. m. een gedeelte van het
Frederikspark achter het Paviljoen tot
het oprichten van eene badinrichting en
een gedeelte van gemeld park tot
oprichting van een drinkhal. Nu verzoekt
zy om met behoud van de op haar
rustende verplichting tot het bouwen
van .eene badinrichting in de nabijheid
van de in erfpacht afgestane gronden,
ontheffing te bekomen van de verplich
ting om op het daarvoor bij genoemd
raadsbesluit aangewezen gedeelte grond
van het Frederikspark eene badinrich
ting te doen stichten en de beschikking
over datzelfde terrein te bekomen voor
het oprichten van eene drinkhal.
Op voorstel van B. en W. besluit de
Raad, de beslissing omtrent het gedane
verzoek aan te houden, totdat de Maat
schappij aan den Raad zal hebben ken
baar gemaakt waar zij eene badinrichting
zal wenschen en kunnen stichten
r.adat de Heer Prins, hoewel het
voorstel billijkende, er op had gewezen,
dat B. en W. zeer voorzichtig zijn met
de Maatschappij. Hij wees erop, dat eene
inrichting als ter bedoelde plaatse, ge
bleken was niet aan de eischen te zullen
voldoen, doch dat onderhandelingen
loopende zijn over den aankoop van
terrein.
De Heer Willink zou wel goed vin
den als de termijn in de overeenkomst
genoemd, behouden bleef, doch na nadare
toelichting door den Heer Prins bleef
het besluit zooals was voorgesteld.
De Heer H. J. de Vries, leeraar in
het teekenen, verzoekt tegen billijke
vergoeding in gebruik te mogen hebben
het lokaal in het gebouw der Burger
avondschool, waar hij zijne lessen geeft
en wel naar aanleiding van het feit,
dat eenige onderwijzers hem hadden
uitgenoodigd, hen voor te bereiden voor
het examen teekenen lager onderwijs.
De Raad besloot de gevraagde ver
gunning kosteloos te verleenen totwe-
deropzeggens.
Door de voltooiing van een vijftal
huizen in de Saenredamstraat bestaat
daar behoefte tot voltooiing van de be
strating. De Raad besluit hiertoe
1410.10 beschikbaar te stellen.
Bij de behandeling der begrooting
1895 besloot de Raad de beslissing
omtrent het al of niet geoorloofde van
het verleenen van subsidie aan de
Kweekschool voor Onderwijzeressen aan
Gedeputeerde Staten over te laten.
Genoemde Staten berichtten, dat het
verleenen van deze subsidie was verboden
ingevolge de Wet. Dien ten gevolge werd
de begrooting in den zin gewijzigd.
Een nader verzoek van den Heer J.
Faber tot het in huur hekomen van
meerderen grond werd afgewezen.
Aan den Heer J. C. P. A. Lanzing
en zijne rechtverkrijgenden en aan den
Heer H. C. Louwerse Jr. werd grond
aan den Zijlweg in huur afgestaan.