MOHAWKS. VAN Miss M. E. BBADDON. Naar het Engeltch. 55) Jevons boog en vond het goed; enj hij wist, dat zijn meester loog. De oranje en bruine livrei had zich in de laatste maand of zoo te dikwijls op Bloomsbury Square vertoonden Jevons had, gezeten in het parterre van den schouwburg in Lincoln's Inn Fields, zijne lordschap zien zitten in Lady Judith's loge, en wist precies, in welke betrekking die twee tot elkander stonden. „'t Is eene verkeerde onder neming," dacht Mr. Jevons bij zich zelf, „die wel eens een bloedigen afloop zou kunnen hebben. Ik zag hem liever gemaskerde juffers en lichtekooien naloopen, zooals hij dat tien jaren geleden plaoht te doen." Mr. Jevons was een te welopge voed kamerdienaar, om ongehoor zaam te zijn aan de bevelen zijns meesters, ook al was hij er van verzekerd, dat ze noodlottige gevol gen moesten na zich sleepen. Hij zou den degen zijns meesters ge scherpt hebben voor een duel, met even groote koelbloedigheid als waar mee hij zijns meesters laarzen poetste. Hij verwijderde zich dus en stuurde een paar stalknechts te paard er op af, om te zorgen, dat op den weg naar Dover overal de noodige wissel- paarden gereed zouden staan, en dat de reis nergens eenige belemmering mocht ondervinden. „En mocht ge ontdekken, dat zij ne lordschap vervolgd wordt, dan moet ge je uiterste best doen, om te zorgen, dat zijn vervolger nergens zich wisselpaarden kan verschaffen," zoide Mr. Jevons, op een toon van gezag, die veel barder klonk, dan die zijns meesters. Lavendale liet laat op den na middag zijn rijtuig voorkomen, en reed in de zomeravondschemering naar zijn buitengoed in Snrrey. Hij wenschte Yincenti nog''eens te spre ken, alvorens hij misschien voor al tijd Engeland verliet. Hij wilde dat oude tehuis ook nog eens zien, dat zijn oog wellicht nooit weêr aan schouwen zou. En Durnford zou dien avond daar komen, de eenige vriend, op wiens getrouwheid hij altijd staat kon maken, wien hij zelfs zijne diepste geheimen kon op- bichten, op wiens gezond oordeel hij rekenen kon, wanneer zijn eigen vluchtige geest hem in den steek mocht laten. „Ik moet plannen maken voor hare toekomst," sprak hij bij zich zelf, „want ik vrees, dat ik het niet lang meer maken zal. Helaas! Wat kan ik haar nalaten P Drie of vier gelukkige jaren in het Zuiden zullen mijne bronnen uitputten, en dan zal er niets overblijven dan een geducht l bezwaard landgoed." Dat was een donker uitzicht, en daarom trachtte hij zijn oogen te slui ten voor de toekomst. En toen schoot hem te binnen, wat een of andere bemoeial hem eens had verteld ten aanzien van Lord Brambler's be hendigheid, en van de mooie be paling, welke men Mr. Topsparkle had weten af te persen, alvorens hem vergund werd de bekoorlijke Judith als vrouw tot zich te nemen. „Die bepaling is zoo gunstig," had die babbelaar gezegd, „dat Mylady maar weinig heeft, dat haar noopt getrouw te blijven aan een fossielen echtgenoot. Zij kan weg- loopen, wanneer het haar behaagt, want zelfs wanneer zij daardoor in ongenade vervalt, zal er nog goed voor haar gezorgd zijn. Lord Bram bler's is een man van de wereld, die wel weet wat hij doen moet." Er was iéts troostrijks in de ge dachte, dat Lady Judith niet alles zou opofferen, wanneer zij haar goeden naam wegsmeet. En toch te moeten denken, dat zij zich alzoo verrijken zou met Topsparkle's geld, 't was al even erg als haar te zien prijken met Topsparkle's diamanten. „De zaak staat er zoo min voor, dat er eigentlijk niets aan te doen is," sprak hij bij zich zelf, en dat was zeker al een treurige stemming voor een minnaar. 't Was donker, toen hij op zijn landgoed aankwam, en Durnford was er nog niet. Er lag een brief van hem, waarin hij mededeelde, dat ge wichtige bezigheden in het Huis der Gemeenten hem verhinderden heden over te komen, maar dat hij den volgenden morgen verwacht kon worden. Verdrietig over deze teleurstel ling begaf Lavendale zich regelrecht naar het laboratorium, waar hij Vincenti aantrof, die daar in een toestand van opgewondenheid op en neêr liep. „Hebt gij het groote geheim ge vonden?" vroeg hij. „Uw gelaat vertoont zulk eene zegenvierende uitdrukking!" „Ik ben er nader aan, dan ik nog ooit geweest ben," antwoordde de oude man, met koortsachtige opge wondenheid; „zoo na, dat ik bijna kan verzekeren, den eindpaal bereikt te hebben. Het algemeene genees middel is bijna gevonden. Ik gevoel eene vernieuwing van kracht in elk mijner leden, een frisscher leven in elk mijner aderen, en zoo ik al niet het geheim der onsterfelijkheid moge gevonden hebben, ik heb in allen gevalle den sleutel gevonden van een bijna onbepaalde levensverlenging. Ik verzeker u, Lavendaleer bestaat een geneesmiddel, dat het leven voor eeuwen verlengen kan, indien een mensch maar vrij is van organiesche gebreken." „Indien," herhaalde Lavendale „dat indien maakt nog al wat ver schil. Indien hij niet van zijn paard valt, of indien hij niet een ongeluk krijgt met eene diligence, of indien hij niet verdrinkt tusschen Dover en Calais. Indien hij niet in een krater valt, zooals Empedokles, of indien hij niet onder de gloeiende lava be graven wordt, zooals Plinius, of in dien hij niet op straat vermoord wordt, zooals Tom Thynne, of in een duel gedood, zooals Hamilton en Mohun. Er moet bij deze aangelegen heid een uitgebreide verscheidenheid van „indiens" in aanmerking geno- f men worden." Vincenti luisterde niet naar hem. Hij liep al op en neêr, als een man, die in verrukking gebracht is door een paradijsvizoen. Toen bleef hij op eens staan en liep naar een fornuis toe, waarop een smeltkroes stond. Hij tuurde er eenige oogenblikken in, en begon toen weêr met dezelfde koortsachtige gejaagdheid van even te voren het ruime vertrek op en neêr te loopen; en wederom bleef hij plotseling stilstaan, en liep toen waggelend naar zijn stoel, als ie mand, die zich nauwelijks op de been kan houden en op het punt staat te vallen. Lavendale kwam onmiddellijk naar hem toe, en bracht een glas water aan zijne lippen. Zijn voorhoofd was vochtig van koud zweet, en hij zag er uit, of hij zoo dadelijk flauw zou vallen. „Is dat nu een uitwerking van uw algemeen geneesmiddel?" vroeg Lavendale. „'t Is niets eene voorbij gaande flauwte. De terugwerking was te krachtig. Ik heb me al te zeer laten overstelpen door de vreug de over mijn ontdekking of wel- i licht heb ik wel een al te machtige dozis ingenomen. Ik verzeker u, mylord, de oplossing is onfeilbaar. Zij bevat elk levenselement, elke kracht, die ziel en lichaam in stand kan houden, elke zenuw versterken, de hoedanigheid van het bloed her stellen, dat door den ouderdom ver slapt is. Yoel mijn pols, en zeg me, of die niet regelmatig en krachtig klopt." „Krachtig, ja al te krachtig voor uw leeftijd, al te snel voor een ge zond mensch. Regelmatig? neen. Ge zult het best doen, naar bed te gaan, Vincenti. Een kop boeljon en een goede nachtrust zullen beter uit werking voor u hebben dan de edele metalen." „Uwe lordschap drijft den spot met me. Maar ik ben ietwat uitgeput door het onophoudelijk waken van de laat ste drie dagen en nachten. Ik wil wel een paar uur te bed gaan liggen, als gij zoo goed wilt zijn mij naar mijne kamer te geleiden." Lavendale ondersteunde hem en geleidde hem met bijna vrouwelijke teederheid naar een aangrenzend ver trek, en verliet hem niet, voordat hij op zijn gemak te bed lag. Hij had eene kleine slaapkamer naast de kapel, een vertrek, dat vroeger dienst gedaan had als sakristie. Hier had de man, die de geheimen der na tuur bestudeerde, eene rustbank en een soort van kluizenaars-cel, en hij gaf de voorkeur aan zulk een armoe dig verblijf in de onmiddellijke nabij heid van zijn fornuizen en distilleer ketels boven de geriefelijke slaapka- mer boven, die hem bij zijn aankomst was toegewezen. „Dat is daar een zwaard, waarvan de schede bijna versleten is," dacht Lavendale bij zichzelf, toen hij naar de bibliotheek terugkeerde. „Heeft Albertus Magnus aldus ten einde toe gedroomd, en is hij gestorvon op de drempel van een of ander ontzag wekkende ontdekking, of heeft hij zich in zijn stervensure verbeeld, dat hij bijna tot die ontdekking was ge komen Dat mocht ik wel eens weten. Is het altemaal niets dan een ijdele droom, zooals Herrick zegt, en bestaat daar niet eene nog niet ontdekte macht, welke het leven des menschen verlengen kan? Hoe koortsachtig was de blijdschap van dien ouden man bij het denkbeeld, dat hij den dunnen draad zijns levens zou kunnen verlengenEn toch zou men denken, dat het leven maar weinig waarde meer kon hebben voor iemand, die eiken aardschen harts tocht, eiken menschelijken band heeft overleefd. Maar wat mij be treft mijwiens leven zoo kort, zoo arm aan werkelijke vreugde ge weest is; mij, wien thans het hart snel klopt van de liefelijkste hope en de heerlijkste vooruitzichten 't is hard voor iemand zooals ik ben, te weten, dat zijne dagen ge teld zijn, dat de spanne zijns levens snel inkrimpt en het oogenblik der vernietiging nadert. Het leven, zegt Yincenti, kan onbepaald verlengd worden, indien er geen organiesch gebrek bestaat. Dat „indien" be- teekent zooveel. Er is iets in me, dat me zegt, dat dit hart van mij te zeer uitgeput is door dwaze ge nietingen en onzinnige grillen, woeste wedrennen, gevechten met eene te sterke tegenpartij, de speeltafel en de bier-kneip; en dat thans thans, nu ik zoo gaarne me zelve verzekerd zou voelen van de ver lenging mijner levensdagen, en de vlam, die zoo vurig brandt, slechts het laatste geflikker is eener opge brande kaars. Hij worstelde tegen deze wan hopige gevoelens, welke hem den geheelen dag vervuld hadden, en die krachtiger zelfs geweest waren dan de zegenvierende liefde, die de opper heerschappij in zijn hart had moeten voeren. Hij liet zijn huishoudster komen, eene reeds bedaagde vrouw die zijne moeder in hare laatste ziekte had opgepast, en op wier getrouwheid hij rekenen kon. „Ik vrees, dat mijn oude Italiaan- sche vriend zeer ziek is, juffrouw Becket," zeide hij, „en ik reken op u, dat gij hem zult oppassen en nauwlettend verzorgen, om zoo mo gelijk te voorkomen, dat zijn ziekte erger wordt. Hij heeft al het voor komen van iemand, die de koorts heeft. „Uwe lordschap kan er staat op maken, dat ik alles zal doen wat in mijn vermogen is voor den armen hulpeloozen ouden heer," antwoordde jufvrouw Becket, met een eerbiedige neiging. „Maar uwe lordschap ziet er van avond zeer slecht uit! Is er iets, dat ik voor uwe lordschap doen kan wellicht een zacht likkepot- jen?" Jufvrouw Becket, die daarin als klein meisken reeds onderricht had ontvangen van Lavendale's grootmoeder, had het bizonder ver gebracht in het klaarmaken van allerlei huismedicijnen en verkwik kingen voor zieken. „Neen, goede Becket, ik heb geen behoefte aan je uitstekende voor schriften. Ik ben volmaakt welalleen ben ik maar een weinig vermoeid van mijn langen rit." „Binnen tien minuten zal de avondmaaltijd voor uwe lordschap gereed staan, in de roode zijkamer." „Goede ziel, ik heb op 't oogen blik geen maag voor een avondmaal tijd. Ik heb gedineerd neen, onderweg heb ik niet gedineerd maar ik heb toch wat gegeten, voordat ik uit Londen vertrok." „Nu, waarlijk, indien uwe lordschap geen middagmaal heeft gehad, dan zult gij toch zeker wel trek hebben in een halve kip en in gestoofde kaas. Ik heb de kip met eigen hand ge roosterd, om er zeker van te zijn, dat ik u niet te lang moest laten wachten. En Thomas heeft een paar flesschen van uwer lordschaps gelief koosde Bourgogne uit den kelder gehaald." „Goed, dan zal ik een stuksken van je kip gebruiken, met een glas Bourgogne. Hoe laat is het?" „Bijna elf uur. De slaapkamer van uwe lordschap wordt in gereedheid gebracht." „Ik heb tegenwoordig weinig lust om te slapen, en zal me daarom niet vroeg te bed begeven. Niemand behoeft voor me op te blijven. Ik zal aan niets meer behoefte hebben, nadat ik mijn avondmaaltijd gebruikt heb." „Uwe lordschap is nooit veel- eischendl" „En ga nu, goede Becket, den ouden Vincenti verzorgen. Hij is een geschikt voorwerp voor sommige van je ouderwetsche huisgeneesmiddelen." Lavendale kon niet nalaten te glimlachen bij de gedachte, dat hij den geleerde overgaf aan de teedere genade van de leerlinge zijner grootmoeder den man, die Para- celsus en Roger Bacon bestudeerd had, aan de praktiesche huishoudster, die geleerd was in de overleveringen van dorps-vroedvrouwen en reizende kwakzalvers, en in de uitvoerige recepten van dames uit den ouden tijd, welke van den duisteren tijd der Middeleeuwen af overgegaan wa ren van moeder op dochter, en die geheel en al vrij waren van den geur der tooverij. Hij was in eene stemming, om bij zich zelf te vragen, of Paracelsus en Ghebir Arabieren wel zooveel knapper geweest waren dan die dames uit den ouden tijd, die hare morgens, met een voorschoot voor, besteedden aan het bereiden van zulke geneesmiddelen. {Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1895 | | pagina 6