mm moon ffl aum
'NVIAIA3M A31NV1S
•stffsooi N3Ana aa
'K3'I!1VVH
•iaaa axsaaa
•qosieBug jbbn
«\NVN13a3 H0SNVH3 N33" aaAnuHOS
4
//En toch houd ik vol, dat zij gemerkt zijn!''
antwoordde hij heftig met zijn vreemd accent. In mijn
laatste hand had ik niets, terwijl gij den inzet ver-
dubbeldet. Bah, mijnheer, dat wist gij welGij hebt
mij schandelijk opgelicht!"
„Het is nogal gemakkelijk mijnheer op-te-lichten
wanneer hij met een spiegel achter zich speelt," ant
woordde ik tartend.
Dit gaf aanleiding tot een luid gelach, dat men
wel in de straat had kunnen hooren, en dat iedereen
in het eethuis naar de speeltafel lokte. Geen spier
van mijn gelaat vertrok evenwel. Ik wachtte totdat
alles weder rustig was, en wees toen, nadat ik twee
of drie mannen, die tusschen ons en den ingang stonden,
gewenkt had op zij te gaan, kalm op de deur.
//Achter de kerk van St. Jacques is een kleine open
plek, mijnheer de Vreemdeling," zeide ik, terwijl ik
mijn hoed opzette en mijn jas over mijn arm nam,
//Ongetwijfeld zult gij mij daarheen wel willen ver
gezellen?"
Hij pakte zijn hoed nijdig op, terwijl zijn gelaat
rood was van schaamte en woede.
»Met genoegenbarstte hij uit. „Al zoude ik u
ook naar den duivel moeten vergezellen
Ik dacht dat de zaak nu in orde was, doch de
Markies greep den jongen man bij den arm en hield
hem tegen.
//Dat mag niet gebeuren," zeide hij, zich op aris-
tokratische wijze van hem naar mij keerende. //Gij
kent mij, mijnheer de Bérault. Deze zaak is nu ver
genoeg gegaan."
//Te ver! mijnheer de Pombal," antwoordde ik
bitter. //Wanneer gij evenwel de partij van uw
jBBtn apjaa ap jooa 'qi pprao jbboi j qaq pfhpuoz
-aS naSajjBnp poou qi pp 'paw poQ ppqpaaJAA
pijq -japan psp§ ufiz do 'spoop sap wnpsqos
ap sjBuaAa 'japjaquop ua japjaquop pu uajopjaq
nop uba AUipsqos ap naqajqiin pjooqiooA ufiz do
pa/wz pq °bz na tnaq jam afpaq naa appads qj
qqoBtn nlira ui maq qi pnq na 'fiqiooA jbbaoS pq sbaa
'pnq praoMaSjB azap qi uaoj, -ui do SapaAO japnoz ja
ejqnq ua naqcAjm appA\ aSiuaa paap fijj -nfiz paaAiaS
saqs |8A\ qoo nap |Bz pp jbbj^; -ftq sjb SipnBquo na
droop! uaAa 'uBmqaspSug naa pro pnajaoaS japiaA
pnnq ap ui qatz na 'pqss nap do namouaS nassaj
ufizop jpq naa fiq pcq qfqnjiqasjBB^ -sbaa jarajaqos
pnapoaS uaaS fiq pp *qi ajqjara 'appoA praraaj
uljz qi Bjpooz qaop 'naqqaq pnqaS noz sjapuB fiq UBp
papjooA jaam na sunq jaaro jbbaasipaa raaq ubabS
jqoq aStjqoBjamaqos pq na nanaap aguaqqijS aQ -nfiz
noz pcqnsaj pq pw p qi °bz qfippBQ -uannoSaq
ua napjBBA\z azno napmjq fm ua apjaanps ftjj
1(-puaip avu p^
pAAuaAa qt uaq njq -nagBA °ipB| tuBMq sposAAjaAno
ooz firo pAinp arajB ap pp 'firn qfxdg -jauspjojd
nag;// -mBuut spsid anfira na qojj pjBBAiz ufiro qt
yfiMjaj 'Sijsnja q; apiaz (('smajg;8jaA pempnazinQ//
•uaraoqrao jaSuoq uba na napjjaA sinqpa pq na
sftJBg jo'napoop ubui naa Sup najapai ppjftAipSuo qt
pom UBp 'nBBSftqjooA pBj qip qt jaaunB^ -uba spin
sjararai ja piw fijj <JuaqBz aqjnz uba pnBjsiaA jooa
usm atp pBq pw j qoo jbbot no? qi PQ i pSaz
-a9 jaqBUuaajq autajq atp pBq PA\ -poAog.iooA naa
'P°ub naa 'pjfiAn naa Sbzubb maq qi uaoj napro
-apaj auftm joop Suiqii aSntpspqd uaa appoAaS q-[
•pBjsaq Snip uaa qjnz ajsuimnaj pnapSug nt ja jaau
8
5
vriend wilt opnemen, dan heb ik daar niets op tegen."
//Houd je kalm, man wierp hij mij tegen, zijne
schouders achteloos ophalende.
„Ik ken U en ik vecht niet met mannen van uw
slag. Evenmin behoeft dit jongmensch dat te doen."
//Volstrekt niet," hernam ik, diep buigende, wan
neer hij er ten minste de voorkeur aan geeft op straat
afgeranseld te worden."
Dit maakte De Pombal woedend.
//Wees voorzichtig! wees voorzichtig!" riep. hij
nijdig uit. //Gij gaat te ver, mijnheer Bérault."
//De Bérault, als 't u belieft," zeide ik, hem strak
aanziende. //Mijne familie heeft evenlang //de" voor
haar naam gehad, als de uwe, mijnheer de Pombal."
Dit kon hij niet ontkennen, en hij antwoordde:
//zooals gij wilt," terwijl hij zijn vriend tegenhield.
//Doch niettemin," vervolgde hij, //raad ik u aan naar
mij te luisteren. De Kardinaal heeft het duelleeren
verboden, en ditmaal meent hij het ook, daar kunt
gij zeker van zijnÉénmaal zijt gij gevangen genomen
en weder op vrije voeten gesteld, doch een tweede
maal zou het wel eens anders met u kunnen afloopen.
Laat mijn vriend daarom met rust, mijnheer de Bé
rault. Bovendien schaam je, manriep hij heftig
uit; //hij is nog maar een knaap!"
Twee of drie mannen, die achter mij stonden, gaven
hunne instemming met deze woorden te kennen. Doch
ik keerde mij om en mijn blik ontmoette den hun
nen; als een muisje zoo stil waren zij toen.
//Zijn leeftijd is zijn zaak," zeide ik barsch. //Een
kwartier geleden was hij oud genoeg om mij te be-
leedigen."
//En ik zal mijne woorden bewijzenriep de knaap,